Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/21

Uit Wikisource
XX.
Vrije duinen
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans

XXI. Eiderdons

XXII.
Artis
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein.
[ 134 ]
 

XXI.

Eiderdons.


 

De eendenvijver in Artis is in 't voorjaar bijzonder mooi, dat moet gezegd worden. Daartoe dragen twee witte zwanen met zwarten hals, die het in den zwanenvijver niet konden uithouden, wel iets bij, maar niet veel. Ook een kapmeeuw die niet best vliegen kan, heeft zich daar burgerrecht gekocht; overigens zijn alle vogels die in den middelsten vijver zwemmen eenden, hetzij echte eenden of zwemeenden, of duikeenden en zaagbekken.

Onder de echte eenden vormen de bonte bergeenden, met hun kersroode snavels de meerderheid; de mannetjes dragen een knobbel voor den kop net als de zwanen, het zijn eigenlijk zeedieren, en het is haast niet te begrijpen dat ze het in den vijver zoo goed uithouden; ze nestelen op zandig strand en in de duinen, vaak in konijnenholen; hetgeen Steenhuizen door de bergeendengroep in de fauna zoo mooi geïllustreerd heeft. Dan zijn er gewone wilde eenden, prachtige pronkende mannetjes en eenvoudig bruine wijfjes. Ook de keurige pijlstaarten en de smienten met hun kaneelbruine satijnen koppen hebben eenvoudig gekleurde wijfjes; wat met het oog op het broeden dan ook een geluk voor de dieren is.

De brugjes aan weerszijden van den eendenvijver zijn maar zelden zonder groote of kleine menschen; die staan altijd [ 135 ]verbaasd over den langen tijd dat zoo'n duikeendje het onder water kan uithouden. Voor een amateur-zwemmer om jaloersch te worden.

Tegenwoordig zijn er vogels in den vijver gekomen, die het record in dit opzicht slaan; zij duiken stellig 2 minuten, 6 volgens bewering van sommigen. De helft van mijn belangstelling voor den heelen vijver hebben ze toch al, want het zijn eindereenden.

Het jonge geslacht voelt niet veel meer bij dat woord; maar wij oudjes, die zoo heel veel om springveeren niet geven, al zijn wij zelfopofferend met onzen tijd meegegaan, herinneren ons nog best, met hoeveel genoegen we luisterden naar het verhaal van de eiderdonsjagers op Groenland en Spitsbergen. En met een groot respect dankten we in stilte moeder eidereend voor het lekkere goedje dat zij uit haar borst plukte, waar je zoo heerlijk in wegzakken kon en dat je opwipte, als je je op een kouden morgen nog eens even omkeerde.

En treurig voelen we ons gestemd, als wij lezen, dat ze daar op Spitsbergen zoo hebzuchtig en hardvochtig onder de eidereenden hebben huisgehouden, dat de dieren er zeldzaam zijn geworden. Tot twee- driemaal toe namen de pachters van de eiderjacht de eieren en het dons onder de dieren weg; zoodat ten slotte het wijfje, omdat haar borst en buik al kaal geplukt waren, het mannetje ging plukken om het dons te krijgen, dat de eieren in 't nest warm moest houden.

Ze legde voor de derde maal ook geen zeven of acht eieren, zooals de eerste keer, maar niet meer dan twee en die waren nog bijzonder klein ook. Zoo moesten de dieren daar wel uitsterven, vooral omdat ze bovendien nog geschoten worden, als de broedtijd voorbij was.

In andere streken van Noord-Europa zijn nog eidereenden [ 136 ]
 


Eidereenden; rechts het mannetje, naar een levend exemplaar in Artis;
links het wijfje op het donsnest.

 
[ 137 ]genoeg. Op IJsland en langs de Noorweegsche kusten gaan de menschen verstandiger en dankbaarder te werk. Daar bewijzen zij de eidereenden allerlei kleine diensten en de dieren weten dat te waardeeren. Op sommige plaatsen zijn deze schuwe zeevogels zoo vertrouwelijk geworden, dat het mannetje en het wijfje samen soms een boerenhuis komen binnenwaggelen, om er een goed plekje te zoeken voor het nest.

De studie van het leven dezer dieren heeft ook de vangst voordeeliger gemaakt voor de menschen. De beesten kunnen, eveals alle duikers, zich aan land slecht voortbewegen; ze bouwen hun nest dan ook liefst dicht bij de zee, waar ze dagelijks voedsel moeten gaan opduiken. Maar is het strand kaal, dan biedt het hun veeren nest geen beschutting genoeg tegen den wind; ook gaan ze niet gaarne ver landwaarts in aan 't nestelen, omdat ze daar van vossen en marters te veel te lijden zouden hebben; hun nest immers ligt op den grond. Daardoor komt het dat de meeste eidernesten op eilandjes langs de kust gevonden worden, die met kleine boschjes, struiken, hoopen zeewier tusschen steenen, of andere windvangers bezet zijn.

De IJslanders, Groenlanders en Noren, voor wie de eidereend een rijke bron van inkomsten is, hebben zich die kennis ten nutte gemaakt en zij leggen op het strand allerlei voorwerpen, takken, stroobossen, planken met steenen er op, die den vogels het aan land gaan gemakkelijker maken. Bovendien brengen ze nestgelegenheden, aangespoelde scheepskisten, oude stoelen die ze met de leuning in het zand steken, ja zelfs gewone kippenhokken op de kust, waar de eidereenden graag in komen. Ze visschen zeegras en ander wier en vullen daarmee open plekken tusschen steenen, en ze vangen of dooden zooveel mogelijk de vossen en marters uit de buurt.

[ 138 ]Een boer, wien het gelukt een vijftig nesten op zijn goed te krijgen, heeft allicht een voordeeltje van een goede honderd gulden jaarlijks. Want een tiental goede nesten geven ongeveer een kilogram dons, dat tegenwoordig nog een ƒ 20 waard is.

Zorgvuldig worden de bruine veertjes gezuiverd van gras en zeegras, vóór in Juli de Deensche, Engelsche of Russische opkoopers komen om de oogst in ontvangst te nemen en te betalen. Als men, zooals gewoonlijk gebeurt, maar 2 Kg. rekent voor een bed, en nagaat dat er alleen uit Noorwegen jaarlijks meer dan twee duizend kilo, uit Groenland minstens tweemaal zooveel worden aangevoerd, dan blijkt het dat er nog altijd menschen gevonden worden, die het niet versmaden op veeren bedden te slapen; althans het zachtste dons voor het oorkussen te gebruiken. 't Is of de geleerde Linnaeus iets van dat genot heeft willen leggen in den naam Somateria mollissima, dien hij den eidereend gaf.

Vroeger gingen een groot aantal der uitgebroede jongen verloren op den tocht van het nest naar de zee; raven, meeuwen en andere gevleugelde roovers vielen de moeder met de jongen aan en al redde zij er vele, eenige vielen de roofvogels steeds ten offer. Tegenwoordig zoeken de eiderjagers de moeder met haar jongen op, als ze haar niet zelf een nestplaats hebben aangewezen, pakken ouden en jongen in een groote kippenmand, transporteeren die naar zee en laten daar eend en kroost vrij; daar zijn ze veilig.

De jongen hebben de kleur van de moeder, donkerbruin met lichtbruin en iets geels of grijs; daardoor is de broedende eend en zijn ook de jongen op t nest moeilijk te onderscheiden van de omgeving van 't nest, die uit bruine of grijsachtige takken en zeewieren bestaat. Ook de eieren [ 139 ]worden, als de eend 's morgens een half uurtje naar zee gaat om mosselen te eten, met de bruine veertjes gedekt en blijven zoo warm en meteen onzichtbaar. Merkwaardig is het, hoe volkomen zoo'n broedende eend op haar schutkleur vertrouwt.

In een van Kearton's fotografieboeken staat een foto van een broedende eidereend en een hand van Kearton's broer die haar rug streelt. Is het nest in de nabijheid van menschelijke woningen gelegen, dan kan de boer zijn eidereend met de handen van het nest nemen, om te zien hoe 't met de eieren gesteld is en haar er weer op zetten; dat laat de makste kip nog niet toe.

Iets heel merkwaardigs is van de eidereenden bekend geworden en zeer waarschijnlijk geldt het ook voor andere duikers. Het gebeurt namelijk wel eens dat een zeemossel den bek of de tong omklemt van de eend, die hem breken wil; de mossel sluit daarbij zijn schelpen zoo vast, dat de zeeëend geen kans ziet ze los te krijgen en van honger zou moeten omkomen. Nu is 't waargenomen dat in zulke gevallen de eend het zoete water opzoekt, daar den kop onder water steekt en den zeemossel, die niet tegen zoet water kan, daardoor dwingt zijn schelpen te openen. De heer Mansholt te Westerpolder heeft onlangs zoo'n eend bemachtigd; die zwom in 't kanaal met een mossel om zijn bek geklemd; hij heeft het dier, een zaagbek, gefotografeerd en de foto met de mededeelingen aan De Levende Natuur gezonden, waarin naar aanleiding van deze waarneming iets dergelijks over eidereenden te lezen staat.

"Zoo dom als een eend" gaat niet meer op.