Naar inhoud springen

Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/22

Uit Wikisource
XXI.
Eiderdons
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans

XXII. Artis als wandeltuin

XXIII.
Symbiose
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein.
[ 140 ]
 

XXII.

Artis als wandeltuin.


 

Als ik 't eventjes met goed fatsoen redden kan, vang ik in Artis graag de zachte of luide uitroepen van vreemde toeristen op, wanneer ze hun opinie uiten of aan hun bewondering of verbazing luchtgeven. Meer dan eens heb ik zoo vergelijkingen hooren maken tusschen onze diergaarde en die van Antwerpen, Hamburg, Londen en Berlijn. Dezer dagen ook weer; dan treft het telkens, dat vooral de Franschen (of misschien Belgen) en de Engelschen bij hun goedkeuring den nadruk leggen op den tuin en niet op de dieren. Ook onze provincialen hebben zich, schijnt het, gauw zat gezien aan de wilde dieren en tot hun eer moet het worden gezegd, ze kijken ook naar de boomen en bloemen en hebben er lof voor.

Nu is het achtereenvolgens bekijken van een groote collectie diervormen in kort bestek werkelijk even vermoeiend, als van een sterk gevariëerde tentoonstelling van schilderijen of andere kunstvoorwerpen. En 't is heel goed te verklaren, dat, wellicht onbewust, de overstelpte geest zich met een blik op de heerlijke boom- en heesterpartijen van Artis rust verschaft en ontlading tracht te verkrijgen.

Vooral de boomen van Artis zijn mooi. In geen enkel onzer stadsparken staan zulke beuken en eiken. De bruine [ 141 ]beuk en de noteboom tegenover de bibliotheek behoeven zich voor hun soortgenooten in 't Gooi niet te schamen;


't Vinkennest in een bloeienden berk.

 

de eik op 't heiligeveld voor 't ethnografisch museum is ееп prachtstuk en in den achtertuin, waar elk jaar een paar kraanvogels [ 142 ]in stilte een kindje grootbrengen, staan een vijftal jonge lorken, die er zoo gezond en welvarend uitzien alsof hun wortels nog nooit Amsterdamsch grondwater geproefd hadden.

Wel heb ik eens gedacht, of Artis soms ook nog net het allerverste uitloopertje van 't Gooische zand zou bezet hebben; er wordt immers ook wel beweerd, dat in een deel van de Oosterparkstraat om dezelfde reden niet geheid behoeft te worden. 't Is moeilijk uit te maken. Maar wat de oorzaak ook moge zijn, de boomgroei in Artis is buitengewoon voor Amsterdam: dat getuigen de uitheemsche gingko en de cypressen, zoowel als de ahorns en de platanen, die nog elk jaar topscheuten maken, zonder van die verdachte kale pieken omhoog te steken.

Op die simpele twaalf bunder, die Artis beslaat, is zulk een verscheidenheid van boomen te vinden, dat niet alleen alle Nederlandsche soorten door flinke exemplaren vertegenwoordigd zijn, maar er bovendien een groot aantal uitheemsche vormen als bloemheesters of als heusche boomen te vinden zijn. Er zijn meidoorns met stammen van belang, roode eschdoorns, die boven de hoogste gebouwen uitsteken. Vooral die bij de oude bestuurstent, in 't klimop verscholen; ook die tegenover de wilde ezels zijn reuzen in hun soort. Daar dichtbij staan een paar kastanjes en gaaf bladige lijsterbessen, wier gelijken eerst aan den duinkant te zoeken zijn.

Toch is Artis in de verste verte geen boomkweekerij; de verdeeling en groepeering van het hooge hout is zoo mooi als iemand maar wenschen kan; 't is als een oude keurige buitenplaats midden in de huizenzee; en wie niet met de wetenschap binnenkomt, dat Artis een zeer rijke diergaarde is, zou kunnen meenen, dat de tuin hoofdzaak was en de dieren er alleen hier en daar ter opluistering bij-ingebracht [ 143 ]waren. Dit is natuurlijk niet het geval; maar de groote zorg aan het groen besteed, brengt de illusie teweeg.


Een Snotdolf tegen een pijp vastgezogen. De witte franje van de
zuigschijf is te zien.

 

Vooral tegen Pinksteren is Artis een lusthof; de groote massa geurig bloemhout, de reusachtige meidoorns, gouden regens en seringen, magnolia's en rhododendrons, de vele appel-, pere- en kerseboomen, zijn tusschen het geboomte zoo geplant, dat de tuin dubbel zoo groot lijkt als hij werkelijk is. Door al die slingerpaden en boscages schuilen de kleinere dierperken zeer bescheiden weg. Ook de volières en traliehokken zelf zijn door randen van klimop of ander groen nog zooveel mogelijk tot één gemaakt met de omgeving. Ze dringen zich niet op.

[ 144 ]'t Is goed voor de bezoekers eens hierop te letten, al gaan ze naar Artis om de dieren; de machtige indruk, dien de tuin maakt op iemand, die op dit punt niet verwend is, blijft dan lang bij; en door het nagaan van de details, die het schoone indrukwekkende geheel vormen, wordt het gevoel voor vrijer en grootscher natuur versterkt. Elk goed aangelegd park is een leerschool voor aesthetica en Artis mag op dit stuk meetellen.

Een van de gevolgen van den oordeelkundigen en smaakvollen aanleg is ook, dat men er niet spoedig den weg leert kennen; de tuin biedt talrijke mooie doorzichten, maar hij is van geen enkel punt in zijn geheel te overzien. Wie er nog niet vaak geweest is, dwaalt er als in een doolhof en komt telkens op hetzelfde punt terug, meestal in den Hollandschen tuin, in de buurt van het berenpaleis, dat als een eilandvesting in de groene bladerzee staat.

Zoo iemand meent dan alles gezien te hebben; maar gewoonlijk is de mooie bloementuin bij de kangeroes en ook de oostelijke tuin met de nieuwe serre overgeslagen. Dit komt, doordat smalle slingerpaadjes achter de broeierij wel toegang geven tot dit gedeelte, maar het tegelijk door hun hooge groene heesterwanden voor 't oog verbergen.

Let maar eens op, de meeste nieuwelingen onder de bezoekers volgen, al hebben ze een platte-grond ontvangen, den binnenzoom van den tuin; ze loopen bij troepen langs het hek van de doklaan, waar nu juist niet het mooiste te zien is. Grappig is het ook dat menschen, die anders best met een wandelkaart terecht kunnen, met hun plan van Artis in de hand precies in een kring ronddraaien en altijd ergens uit willen, waar nu net geen doorgang is; dat herinner ik mij ook nog best van mij-zelf; als men geen houvast aan de windstreek [ 145 ]heeft, is 't immers onmogelijk bij zoo'n dwarrelig net van slingerpaden koers te houden.

Wie Artis wil leeren kennen, zij 't ook maar vluchtig, moet er minstens twee dagen voor over hebben; en dan nog een morgen of middag aan 't aquarium besteden. De eerste dag gaat met den voortuin, 't museum en de vijvers schoon op; dan hebt ge ook wat tijd om stil te staan bij 't schollevaarsnest op den dooden boomtronk in den zwanenvijver. Interessant is het tegen Pinksteren te zien, hoe de moeder de pas uitgekomen jongen uit de krop voert. Ze opent den bek zoo wijd als ze kan, en 't jong steekt er zijn kop en hals zoo diep in, dat het lijkt of 't opgeslokt zal worden. De ooievaars en reigers zijn druk aan 't nestenbouwen op den grond; telkens als de eene echtgenoot met een plok gras of een tak komt aandragen, kleppert de ander als blijk van groote tevredenheid; van eierenleggen en jongen grootbrengen komt ondanks al die drukte maar heel weinig. Dan doen de merels en zanglijsters het beter; de meeste hebben al jongen; en, al is 't nog zoo druk in den tuin, hun luid getsieng klinkt boven alles uit; ze storen zich zoo weinig aan het nieuwsgierig menschdom, dat ze vlak voor uw voeten een worm of een stukje biscuit oppikken en 't aan hun jongen brengen, die met hun drieën op een laag struikje zitten te piepen van eeuwigen honger. Er zijn in 't voorjaar stellig een tiental lijsternesten en in de vele nestkastjes wippen de Pimpelmeezen uit en in; sommige nog met nestmateriaal, andere al met voer in den bek voor de jongen.

Vlak bij 't melkhuis zit een vink te broeden, zoo open en bloot, dat kop en staart te zien zijn, als 't dier op het nest zit. Het mannetje jaagt alle musschen of andere indringers met grooten moed de buurt uit.

[ 146 ]Maar 't best te zien еn te bestudeeren zijn op 't oogenblik de nesten van de zeestekeltjes in 't Aquarium. Een viertal zijn er heel duidelijk te onderscheiden, links van den ingang, vier bassins van 't eind. Op dezelfde wijze als onze gewone stekelbaarsjes uit de sloot, hebben de veel grootere zeestekels van allerlei algen een dicht groen kluwen gemaakt, met den ingang van onder of op zijde. Maar zij, die meer met strooming rekening moeten houden, hebben er iets op gevonden om hun materiaal bijeen te doen blijven. Zij hebben, alsof 't spinnen of rupsen waren, er een aantal draden omheen geslagen, één heeft zijn nest van helder groene bladalgen letterlijk vastgenaaid aan een tak, een ander heeft het stevig vastgebonden aan een vooruitstekende steenpunt. Evenals onze stekeltjes waaieren ook de groote zeestekels hun jongen versch water, of eigenlijk nieuwe zuurstof toe, door heftig met de borstvinnen in de opening heen en weer te slaan.

't Aquarium is elk jaar in den voorzomer bijzonder mooi. Een heele school nieuwe haring zwemt er lustig rond, sommige met kuit. Een aantal reuzenkreeften, roode langoesten, is in 't tweede bassin onder dak gebracht, een heele tuin van zeeanemonen in 't volgende; ze zijn alle pas uit Helgoland aangekomen. Bijzonder rijk ook is 't groote middelbassin; er zwemmen een aantal snotdolfen, de groote wijfjes loodkleurig, de mannetjes met veel oranje aan buik en vinnen; die nemen evenals bij de stekels het Brutgeschäft van de wijfjes over. Een menigte groote kabeljauw zwemt er rond. Maar alles vertellen wat er in den voorzomer voor merkwaardigs in 't Aquarium te zien en op te merken is, dat zou te lang duren; wie er heen gaat, merkt het wel op, of vraagt er naar.