Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/24
← XXIII. Symbiose |
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans
XXIV. Ontbrekende schakels. Visschen met longen |
XXV. Mimicry → |
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein. |
XXIV.
Ontbrekende schakels. Visschen met longen.
't Is wel aardig dat tegenwoordig ook een waarneming omtrent de levenswijze van een dier invloed kan hebben bij het classificeeren, dat dus de jonge biologie mee mag praten bij de bedaagde systematiek.
In een ander opstel heb ik al verteld, dat de mierenegelwijfjes in den omgang met haar jongen meer zorg toonden dan men bij de eierliggende amphibiën en reptielen gewoon is te vinden. De volgende waarneming bewijst dit ten volle.
Als moeder mierenegel, ter eigen versterking na het zoogen, er op uit gaat, om met haar mollepooten de aarde op te graven naar wormen of larven, of haar lange tong steekt in de bres, die zij met de klauwen in een harde mierenhoop heeft gebroken, dan deponeert zij op hazenmanier haar jong—ze heeft er zelden meer dan één—op een veilig plekje; na den maaltijd, of bij gevaar, zoekt zij het dadelijk weer op om het te koesteren en te zoogen.
Eerst als 't zelf stevige pennen heeft en zich bij gevaar kan inrollen als een egel of een stekelvarken, laat zij het aan zijn lot over.
Hoe dom de malle dieren er uit zien, ze blijken een merkwaardig plaatsgeheugen te bezitten. Semon[1] liet zijn exemplaren [ 153 ]in zakken bij zich in de tent brengen, als de vangers onderweg moesten overnachten; eens ontsnapte er een, de inboorling die hem gevangen had, volgde 's morgens in rechte lijn het spoor van de ontsnapte en vond het dier in het zelfde gaatje, waar hij het de eerste keer uit te voorschijn had gehaald. De sterke geur en de scherpe reuk der dieren schijnt hierbij in 't spel te zijn.
Dat alles is, zooals gezegd is, zeer zoogdierachtig, en Semon, die wel van het dier spreekt als van een levende schakel, zegt er dan ook bij, dat de mierenegel lang niet in 't midden staat tusschen zoogdier en reptiel; veel meer naar den zoogdier-kant. Van de vele fossiele mierenegels die in de oudere aardlagen, ook in Europa, gevonden zijn, is het natuurlijk moeilijk uit te maken of zij eieren legden; wel is het zoo goed als zeker, dat zij met de andere buideldieren in de oudste lagen voorkomen, waarin nog fossiele zoogdieren worden gevonden.
Ook de ontwikkeling van een tweede dier, dat een bijzondere schakel vormt in den dierenketen, is door Semon met veel geluk nagegaan. 't Is niet te verwonderen dat deze dierkundige bij zijn onderzoekingen zooveel gewicht hechtte aan de studie der ontwikkeling van het ei tot volwassen dier; het doel van zijn tocht naar de Australische wildernis, die ontzaglijk veel moeite en geld heeft gekost, was immers materiaal te verzamelen, zoo mogelijk als steun voor de kennis van de ontwikkeling van het geheele dierenrijk, die heel dikwijls een afspiegeling vindt in de ontwikkeling van een enkel individu.
Met verbazend veel moed en geduld heeft Semon in zijn kamp in de wildernis de levenswijze nagegaan van een longenvisch, de befaamde Ceratodus, de anomalie onder de visschen, die nog maar op enkele plaatsen in Australië voorkomt. Hij [ 154 ]Ceratodus. Een visch, die ook door een long kan ademen.
Ontwikkeling uit het ei van de jonge vischjes (naar Semon).
heeft eerst uitgemaakt, dat de helft van alles wat over 't dier verteld werd, onwaarheid bevatte. De Ceratodus kan niet langs den oever loopen, hij kan niet eens staan op zijn vinnen, hij houdt het buiten water niet veel langer uit dan een gewone visch met enkel kieuwen, ja, kan zelfs een totale uitdroging van de rivier, waarin hij voorkomt, niet overleven. De long dient dezen visch stellig niet, om ook buiten water te kunnen leven.
Waartoe dan wel? Dat zullen we straks zien. Zie, dat vind ik zoo aardig in in Semon's werk; 't is soms net of je je zelf aan den gang ziet, om іn ееn gebrekkig aquarium salamandertjes te kweeken of op snikheete dagen aan een sloot ijverig aan 't zoeken naar stekelbaarsnesten met eieren. Als er niet telkens ruzie kwam met de zwarte luilakken en het microscopisch [ 155 ]onderzoek niet zoo moeilijk was geweest, zou een flinke jongen op de gedachte kunnen komen, dat hij dat beroemde Ceratodus-onderzoek zelf ook wel had kunnen doen, als ze hem er op uit hadden gestuurd. Zoo zonder eenige zelfverheffing maar ook zonder eenige valsche schaamte vertelt de natuurvorscher in zijn merkwaardig boek van zijn heldendaden, zijn vernuftige invallen, zoowel als van zijn onvergeeflijke fouten en vergissingen.
Terwijl hij nog eens bij levende exemplaren de long van deze meer dan compleete visschen nagaat, en hij in zijn overtuiging versterkt wordt, dat hier werkelijk een blaas als long werkt, dus aderlijk bloed van zuurstof voorziet en het in de aorta terugvoert, bemerkt hij bij zijn microscopisch onderzoek tevens, dat de tijd van eierleggen nadert en nu wordt alles op haren en snaren gezet om levende kuit en pas uitgekomen vischjes uit de rivier te halen. De zwarten worden gesuggereerd tot ze nergens anders meer aan kunnen denken, en Semon heeft een groot succes,
Hij krijgt de eieren en de jonge vischjes te pakken bij honderden en gaat vol moed aan het praeparaten maken; maar nu blijkt de ontwikkeling uiterst langzaam te gaan en—opeens merkt hij dat de zwartjes gaan deserteeren, ор een geheimzinnig teeken, dat hen oproept tot een waanzinnig maanfeest ergens honderd mijlen verder de wildernis in.
Nu moet Semon met zijn vischjes verhuizen; de eerste blanke menschenwoning ligt 6 uur rijdens verder, 't is meer dan smoorheet en de beweging alleen kan al zijn schatten den dood aandoen.
Alleen wie werkelijk wat voor natuurstudie voelt en eenig besef heeft van wat dit vorschen naar waarheid voor den man der wetenschap beteekent, zal kunnen meegevoelen wat Semon moest ondervinden, toen hij daar door tropisch Australië reed met een paar honderd pas uitgekomen Ceratodusjes in [ 156 ]twee glazen bakken voor hem op 't paard. Voor enkelen zal 't iets komieks hebben, iets van de "Fliegender Blätter- of Jules Verne-geleerden", die tocht met de eerste levende Ceratodus-jongen, die bestudeerd werden; doch wie maar eens in zijn jeugd een aquarium gehouden heeft, bezit meer verstand van zaken en kan er in komen.
"Het was een zware rit," zegt Semon. "Niet alleen dat mij het afscheid van mijn kamp in de wildernis, waarin ik zooveel geleden en zooveel bereikt had, zwaar viel, maar ik had een buitengewoon gewichtige en moeilijke taak te volbrengen; 200 jonge broedvischjes die nooit weer door andere te vervangen waren, moest ik uit mijn kamp naar Coonambula transporteeren, 30 Km. ver, langs een ongebaanden weg, tweemaal door een rivier, door dik en dun, over berg en dal en dat bij groote hitte, al spoedig na zonsopgang. Ik had mijn ceratodus-jongen overgegoten in twee flinke glazen flesschen, die tot aan den rand gevuld en goed gesloten werden; ik omwikkelde ze met natte doeken en zette ze voor mij op 't zadel. Stapvoets ging 't voort, maar mijn angst en zorg was groot. Als mijn paard eens weer gekheid ging maken, zooals een week te voren op diezelfde plek! Toen had het zich plotseling laten vallen en was aan 't rollen gegaan, zoodat ik maar even tijd had er af te springen en mijn beenen te redden. Het arme dier had van een of andere giftige plant gevreten en leed aan koliek. Als nu weer zoo iets gebeurde was mijn eenige hoop op 't verkrijgen van ontwikkelingsstadiën van Ceratodus vervlogen.
Langzaam en zonder ongelukken werd de zorgelijke reis volbracht; wel gaf mij op 't laatst bij een steile helling een onverwachte beweging van 't paard een steek door 't hart; maar 't was valsch alarm.
Eindelijk na zes pijnlijke uren ontdeed ik de flesschen van [ 157 ]hun doeken en zie, de diertjes lagen onbeweeglijk als dood op den bodem; ik stond een oogenblik verslagen, bracht ze daarop snel over in frisch zuurstofrijk water en wachtte met kloppend hart. En de vischjes herleefden; op enkele na, voor wie de inspanning van de landreis te groot was geweest."
Merkt u wel dat u dit boek, deze reisbeschrijving, gerust aan uw kinderen, die met hun aquarium ijverig in de weer zijn, cadeau kunt doen, zonder gevaar dat ze 't in een hoek zullen leggen. Zoo zit er meer van dat jongensachtige in.
En ik geloof vast dat een flinke nadenkende jongen die modderkruipers in zijn aquarium houdt—net zoo goed als Semon en in diens omstandigheden—op logische gronden had ontdekt, waartoe de long bij Ceratodus dient, als 't beest toch niet buiten water kan leven. Als de geheele vischbevolking van 't aquarium bijna stikt uit gebrek aan zuurstof, doordien er toevallig te weinig water voor 't aantal visschen in de basins is, dan blijven modderkruipers, paradijsvischjes en soms ook karpers, zoo gezond als een vischje maar zijn kan; maar die doen dan ook net of ze longen hadden, ze snoepen lucht aan de oppervlakte en bewaren die, in de maag of in de keel. Ceratodus, de Australische longvisch, houdt zoo 't leven, als de heele rivier waarin hij woont tot op enkele poelen na is uitgedroogd, en daarin alles samenhokt wat visch heet. Dan stinkt de poel al spoedig van doode visch, maar Ceratodus is nog springlevend. Drogen echter de beide rivieren, waarin dit eenige dier nog leeft, eens op een zomer volkomen uit, wat volstrekt niet onmogelijk is, dan is het dier voorgoed uitgestorven. Dan kunnen de dierkundigen het alleen nog maar bestudeeren in Ѕеmоn'ѕ ontwikkelingscollectie te Jena, het resultaat van zijn rit naar Coonambula.
- ↑ R. Semon. Im Australischen Busch, 2e dr. 1903.