Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/34

Uit Wikisource
XXXIII.
Lauthenthal
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans

XXXIV. Op de orchideeën-jacht

XXXV.
Geuldal
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein.
[ 215 ]
 

XXXIV.

Op de orchideeën-jacht.


 

Al jaren lang had ik 't mij voorgenomen ook in den voorzomer eens een kijkje te gaan nemen in Zuid-Limburg en eindelijk is 't er kort geleden eens van gekomen. De lange spoorreis, die zoo'n groot deel van den beschikbaren tijd wegneemt en die de kosten nog al hoog maakt, was wel een bezwaar; maar de koude lentes en de achterlijkheid van den plantengroei in de laatste vijf jaren omstreeks Pinksteren, dat waren de eigenlijke beletselen voor de uitvoering.

In het mooie jaar '04 werkte alles mee; nog maar zelden was de Pinkstertijd zoo bloemrijk als deze keer; alles bloeide nog, wat meestal in Mei al afgedaan heeft, en wat anders tot Juni wacht, was dat jaar een halve maand eerder aan het bloeien gegaan. Daarbij kwam nog een bijzondere aanleiding: voor de orchideeën-tentoonstelling van de orchidophilen-club, moest ik eenige zeldzame Nederlandsche representanten van deze merkwaardige plantenfamilie machtig zien te worden. En waar zou ik die met meer hoop op succes beter kunnen zoeken dan in dat botanische lustoord Zuid-Limburg?

Nu was ik zelf nog nooit in den orchideeëntijd in Zuid-Limburg geweest en juiste aanwijzingen van de groeiplaatsen had ik ook niet. Ik wist alleen dat ik zoeken moest op mergelkalk ergens tusschen den St. Pietersberg op den Wester- en [ 216 ]Vaals ор de Oostergrens, dus de volle afstand van België tot Duitschland. Die zuidelijkste zelfkant van ons landje, is een uur of vijf as the crow flies; maar werkelijk veel langer door de heuvelachtigheid van den bodem en de weinige gebaande wegen.

Nu is het botaniseeren op goed geluk altijd een heel interessante en opwekkende bezigheid; maar de tijd was kort, (vier dagen dezen keer) en de weg lang; dat bleek ons al op den eersten morgen toen wij, mijn zoon en ik, den heelen Zaterdagmorgen van vroeg tot middag noodig hadden, om alleen in 't noordelijkst deel van de St. Pietersberg af te werken; en met ons beidjes hadden wij geen enkele orchidee gezien, die wij niet evengoed uit IJmuiden of Bergen hadden kunnen [ 217 ]halen. Daarbij was 't land en 't vergezicht zoo mooi, dat wij telkens afgeleid werden, en wij het eigenlijke doel van den tocht vergaten, met van de hoogten in 't Maasdal te kijken en met kijker en stafkaart plezierig aardrijkskunde te doen; daar zaten wij lekker te luieren, in plaats van als speurhondjes te zoeken naar dingen, die daar op die plek misschien nooit geweest waren, of al lang door onverzadelijke verzamelaars tot herbarium-schatten waren bevorderd.

Wij moesten er wat op verzinnen. De beste manier om te weten te komen, of een bepaalde plant- of diersoort voorkomt in de buurt van de plaats waar men aan 't zoeken is, bleek mij altijd te zijn: het laten kijken in het logement, of soms aan de boeren op 't veld, van een afbeelding, gekleurd, goed getroffen en op natuurlijke grootte. Maar dat liep dezen keer spaak. Bij orchideeën, althans bij onze inlandsche, gelijken de zeldzame soorten voor iemand, die er geen studie van maakt, zoozeer op de gewone, dat wij telkens door aanwijzingen van welwillende menschen gebracht werden naar plekjes, waar onze gewone duin- of moeras-orchideeën groeiden, maar waar de zoozeer verlangde kalkminnende boschorchideeën zich niet wilden vertoonen.

Om eenige zekerheid te hebben dat wij, al was 't na lang zoeken, ten slotte althans iets zouden vinden, van wat wij verlangden, was 't gewenscht een gids te hebben, die al meer in de buurt gebotaniseerd of ten minste ijverig gewandeld had. Daarom maakte ik, wellicht voor 't eerst van mijn leven, een onbescheiden gebruik van mijn naam. Wij gingen naar de Rijks-kweekschool voor Onderwijzers; en de Directeur was zoo welwillend in de hoogste klassen te vragen, wie van de jongelui zijn vrijen middag wilde opofferen, om een van de schrijvers van Hei en Dennen enz. den weg te wijzen op den [ 218 ]St. Pietersberg. Ik had de heele klasse wel mee kunnen krijgen. Uit de sollicitanten werden de ijverigste wandelaars, die tegelijk de hoogste punten voor natuurlijke historie hadden, uitgekozen en ik kreeg een geleide van twee jongens, die alle boschjes en paadjes kenden.

Nu was er geen nood meer; al kenden ze mijn desiderata niet te best, die ook daar op hun eigenlijke groeiplaats nog zeldzaam schenen te zijn, het waren pientere jongens, die gauw den slag beet kregen. Ze hielden zooveel van botaniseeren, dat ze herhaaldelijk het geheimzinnige gevoel kregen, hetzelfde dat de meeste natuurvrienden hebben: "Daar in dit boschje, ginds op die helling, hier in deze donkere kloof staat iets bijzonders!" Dat kwam bijna altijd uit; en toch onderscheidde zich, oppervlakkig beschouwd, de plek niet van andere dergelijke.

's Avonds tegen zevenen, toen ons een hevig onweer overviel, hadden we al van drie gewenschte soorten mooie exemplaren in de bus, die den dag, en als 't moest, de reis goed maakten. Den volgenden morgen vroeg stonden nog een paar jongelui, die van de pret gehoord hadden bij ons hôtel, om te vragen of ze mee mochten naar den berg; zij wisten er mooie plekjes, net zoo goed als hun bevoorrechte kameraden. 'k Nam de diensten van alle vier aan, zoodat we nu met ons zessen waren; maar voor de tweede maal ging ik liever niet in dezelfde streek plukken, om de groeiplaatsen niet noemenswaard te benadeelen. Daarom stelde ik voor, ons geluk te beproeven op de boschhellingen van het Geuldal. Daar waren de jongelui niet zoo goed bekend; maar ik was er 's zomers vaker geweest; en bovendien, daar liggen de plekjes, die wat beloven niet zoo ver uiteen als bij Maastricht.

Dien eersten Pinksterdag daar doorgebracht zal ik niet licht [ 219 ]vergeten. Niet alleen om de prachtige vondsten van de Vliegenorchis, het Witte Boschvogeltje, de Soldaatjes, de Mannetjesorchis, het Roode Standelkruid, de Bruine en de Aangebrande Orchis, het ivoren Vogelnest en Bergorchis en andere zeldzame orchideeën, die wij er meest alle in groote hoeveelheid en in forsche exemplaren vonden; ook niet bepaald om het heerlijke weer, de lucht vol bloemengeuren en vogelgezang, en om het mooie landschap tusschen de groene heuvels, neen voornamelijk om het genoegen, dat ik persoonlijk gesmaakt heb, in 't aanschouwen van het plezier en het genot van die vijf jongens tusschen 15 en 18 jaar. Heusch ik vergat soms het doel van den tocht, wanneer ik hun blijdschap zag, als er alweer een nieuwe soort ontdekt werd tegen een steile helling, waar zij op handen en voeten tegenop hadden moeten klauteren. Wat een gevoel voor 't mooie en zeldzame bij het uitzoeken van 't exemplaar, dat meegenomen zou worden! Niet maar 't eerste het beste, neen, eerst moesten ze een plek vinden, waar er zooveel stonden, dat er best een af kon, zonder de groeiplaats schade te doen. En dan de zorgvuldigheid bij 't uitgraven zelf, opdat de stengel niet zou breken, of de knollen beschadigd worden. Wat een ongekunstelde, waarachtige bewondering van natuurschoon, voor 't kleine en zoowel als voor 't groote, voor de kleur van een enkele plant als voor den machtigen algemeenen indruk, dien het heele landschap of een mooi begroeide helling maakte!

Als ik 't поg niet geweten had, zou deze onschuldige orchideeën-jacht 't mij wel geleerd hebben: er is geen uitspanning, geen liefhebberij voor jongens en meisjes van dezen leeftijd te bedenken, die meer of edeler en reiner genot schenkt dan natuursport.

's Avonds in Valkenberg namen wij afscheid van onze [ 220 ]vriendjes van één dag, en werkelijk met spijt van weerszijden, het was heerlijk geweest en veel te gauw al weer voorbij.

Wij beidjes moesten verder op naar 't oosten, naar den kant van de hooge Eperheide, naar Epen en Slenaken, waar wij zelf goed den weg wisten. Daar hebben wij nog een massa moois gevonden; geen nieuwe soorten evenwel; we hadden al zoowat alles, wat er in Mei aan orchideeën bloeit.

Wie nog nooit in Mei in 't zuiden van Zuid-Limburg is geweest, moet de eerste gelegenheid te baat nemen.

't Is er nog veel mooier dan in Juli, er staan, nog meer appelboomen dan kerseboomen іп de Betuwe. Heel veel vogels zingen er in kleine boschjes vol kleurige bloemen en aan klokkende beekjes vol snelstroomend water. Menschen zijn er veel minder; dat is wel iets prettiger; maar toch is 't jammer, dat er ook in de Pinksterweek geen vacantie-kaarten worden uitgegeven. 'k Wou, dat iemand met veel invloed dat eens voor de natuurvrienden gedaan kon krijgen.