Flora (Witte 1868)/60

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
[ Pl 60 ]
 

Pl. 60: HYDRANGEA JAPONICA Sieb. var. VERSICOLOR S.

 
[ 237 ]
 

HYDRANGEA JAPONICA Siebold var. VERSICOLOR.

Nat. familie:

SAXIFRAGACEÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

DECANDRIA DIGYNIA (Tienmannige-Tweewijvige)[1].

 

 

Wanneer men de handelscatalogi, die namelijk waarin vooral Japansche planten worden aangeboden, inzonderheid wanneer men die van de firma von Siebold & Co. openslaat op 't geslacht Hydrangea, en men daarin een twintigtal verschillende soorten en variëteiten van dat geslacht voor uiterst lage prijzen aangeboden ziet (de duurste staat daarin voor ƒ3, andere voor ƒ1 en zelfs voor 50 cents genoteerd); wanneer men daarbij in aanmerking neemt dat de genoeg bekende Hortensia door hare prachtige bloemen deze planten genoegzaam aanbeveelt, maar dat ze daarom nog de schoonste niet is der thans gekweekte soorten, dan zou men meenen dat het voldoende was naar de eerste de beste buitenplaats te gaan om er althans een aantal van te kunnen zien.

Men zou dán echter aan de verkeerde deur kloppen, want op de vraag naar Hydrangea's zou van de tien keeren gewis het antwoord negenmaal zijn: die heb ik niet; misschien enkele malen zelfs: die ken ik niet, en, als men er rondwandelde zou men zeer waarschijnlijk een perk met Hortensia's vinden, als de eenige vertegenwoordigsters van het zeer fraaije heestergeslacht, slechts onder dien naam—wat trouwens niet te misduiden is—bekend, terwijl elders die collectie zich tot twee soorten uitbreidt en er dan de Hydrangea japonica bijkomt.

En dat is jammer, want die planten verdienen inderdaad beter gewaardeerd te worden. De oorzaak van dit verschijnsel ligt gewis alleen hierin, dat men ze niet kent, en, daar de hiernevens [ 238 ]afgebeelde variëteit mij aanleiding geeft deze planten te bespreken, wil ik meteen trachten haar wat meer in de gunst mijner lezers te brengen.

Het geslacht Hydrangea is tamelijk rijk aan soorten, deels in Noord- Amerika, in Nepaul, in China, doch voornamelijk in Japan inheemsch, en het kan ons derhalve niet verwonderen dat de Noord-Amerikaansche soorten het allereerst hare intrede in de Europesche tuinen deden.

Dit was het geval met de boomachtige H. (Hydr. arborescens), ten onregte alzoo genoemd, daar ook deze soort niet meer dan een heester van ½ tot 2 meter hoogte vormt. De onaanzienlijke, groenachtige bloemen maken hem echter voor de liefhebbers niet zeer aanbevelenswaardig.

Veel fraaijer is de in 1786 uit Carolina ingevoerde witte H. (Hydr. nivea), welke naam doelt op de kleur van de ondervlakte der bladeren. Deze oude plant verdient inderdaad wel een bescheiden plaatsje in de tuinen, daar de genoegzaam witte bloemen, tot groote bloeitoppen vereenigd, haar in Augustus tot een waar sieraad verstrekken, en frisch en vrolijk tegen het groen der bloemen uitkomen.

Is Japan het vaderland bij uitnemendheid der Hydrangea's, waarvan er echter zonder twijfel eenige reeds in overoude tijden uit China zijn ingevoerd, de aldaar gevondene soorten munten ook door hare fraaije bloemen ver boven de Noord-Amerikaansche uit.

De eerste welke wij daarvan leerden kennen is de in China inheemsche en vandaar in Japan ingevoerde gewone Hortensia (Hydr. Hortensia). Deze soort werd door den Franschen kruidkundige Commerson, die gedurende 1766-69 Bougainville op zijn reis om de wereld vergezelde, en in 1773 op Isle de France overleed, Peautia genoemd, naar Hortense la Peaute, eene Fransche dame, die zich veel met astronomie bezig hield, welke naam daarna door de Jussieu in Hortensia veranderd werd. Toen nu later bleek dat deze plant tot het reeds bekende geslacht Hydrangea behoorde, noemde Curtis haar H. hortensis, d.w.z. de Hydrangea der tuinen, tot eindelijk De Candolle, begrijpende dat de billijkheid medebragt, althans zóóveel van de eerste benaming te behouden als mogelijk was, haar H. Hortensia noemde, en derhalve het substantivum van de Jussieu als adjectivum bezigde. Wel is waar zijn beide namen vrij gelijkluidend, maar ze hebben toch een geheel verschillende beteekenis.

Deze, in 1790 in den tuin te Kew bij Londen ingevoerde plant werd in 1799 door Curtis, in het 13e deel van zijn Botanical Magazine, onder den straks genoemden naam afgebeeld en beschreven, en, uit hoofde harer zeer sierlijke bloemen en gemakkelijke vermenigvuldiging, al vrij spoedig door Europa verspreid.

In het jaar 1841 werden door de Heeren Pierot, Teysmann en Hasskarl niet minder dan 45 kisten en vaten met levende japansche en O.-Indische planten van Java naar Nederland gezonden, voor de Kon. Nederl. Maatschappij tot aanmoediging van den tuinbouw, welke zich aanvankelijk ten doel stelde op krachtige wijze den invoer van planten uit onze O.-Indische Bezittingen en Japan te bewerkstelligen, welk plan echter later, ten gevolge van onderscheidene moeijelijkheden, opgegeven werd. Van die geheele bezending kwamen hier slechts 17 japansche en 60 javasche planten levend aan, en onder deze behoorde ook de reeds vroeger door von [ 239 ]Siebold in Japan ontdekte en door Zuccarini in hunne Flora Japonica beschrevene en op tab. 53 afgebeelde Hydr. japonica.

Deze plant maakte aanvankelijk veel sensatie, en werd alleen bij inschrijving aan de leden dier maatschappij afgeleverd. Toen echter weldra bleek dat men er te hoog van opgegeven had, vond men zich eenigermate teleurgesteld en liep het bij slot van rekening op miskenning uit. Het is met dat al eene zeer fraaije soort, een heester die zoowel om zijn vluggen groei, zijne frissche zuivere bladeren, als om de waarlijk zeer sierlijke bloemen in geen tuin ontbreken moest.

De prachtigste van alle is vermoedelijk wel de Hydr. Otaxa, mede in de Flora Japonica (tab. 52) afgebeeld. De bloeiwijze is daar echter te klein en de bloemen zijn er blaauw voorgesteld, welke laatste eigenschap wel is waar aan sommige Hydrangea's eigen is, doch geheel en al afhankelijk blijkt te zijn van de bestanddeelen van den grond waarin ze groeijen. Ik zag daarvan dezer dagen jonge, in kleine potten gekweekte planten bloeijen, welker bloeitop genoegzaam 30 centimeters doorsnede had! De vorm ervan is geheel die van de gewone Hortensia; ook sprak reeds von Siebold het vermoeden uit dat het eene variëteit van deze zou zijn, wat mij zeer waarschijnlijk voorkomt. Men moet die plant in bloei gezien hebben, om zich van zulk een kolossalen bol van zacht rose bloemen een goed begrip te kunnen vormen.[2] Voorts verdienen Hydr. stellata, H. involucrata, H. paniculata, H. Asisaï enz. niet minder aanbeveling; eigenlijk is dit met álle het geval. De ruimte laat mij echter niet toe ze hier breedvoerig te bespreken.

Ik kom thans op de Hydr. japonica terug, waarvan de hier afgebeelde, althans naar 't gevoelen van von Siebold, eene variëteit is, hoewel misschien uit een gezet onderzoek blijken zou dat ze als zelfstandige soort verdient beschouwd te worden.

De bloeitoppen van de H. japonica bestaan uit tweeërlei bloemen. Die welke in het midden geplaatst zijn en de massa uitmaken zijn helderrood; die aan den rand zijn veel grooter en gelijken op die der Hortensia; deze zijn zacht rose van kleur.

De eerste zijn volkomen gevormd, terwijl de grootere randbloemen eene afwijking van den grondvorm daarstellen. We gaan dus eerst zien hoe die kleinere zamengesteld zijn, om daarna de grootere te beschouwen.

Zien we deze bloem aan de achterzijde, dan blijkt ons terstond dat het vruchtbeginsel zich onder de overige bloemdeelen bevindt en de kelk dus daarmede vergroeid is en er boven op staat. [ 240 ]De kelkslippen zijn zeer klein en maar naauwelijks te herkennen; toch, als we goed zien, vinden we er vijf, waarmede de vijf bloemblaadjes afwisselen. Binnen deze zien we tien meeldraden, en te midden van deze drie, somtijds vier stampers. Gewoonlijk bezitten de bloemen der andere soorten maar twee stampers; van daar dat deze plant tot de Orde der Digynia gebragt werd.

De randbloemen zien er heel anders uit. De kleine en bijna onzigtbare kelk heeft hier de overhand gekregen en zich buitengewoon sterk ontwikkeld, de kelkslippen zijn echter ongelijk van grootte, ook van getal, want nú vindt men er vier, dan vijf, ofschoon in 't eerste geval het vijfde toch veelal onder een der overige verscholen zit; dit kelkblad bleef echter in de ontwikkeling ten achteren en is dus op verre na zoo groot niet als de overige.

Hier beheerscht de kelk letterlijk de geheele bloem, ten koste van al de andere bloemdeelen; immers wat vinden we hier nog meer?—Niets dan een knopje in 't midden.

In sommige gevallen echter springt dat knopje open, en dan blijkt dat het uit de vijf onontwikkelde bloemblaadjes bestaat, waarbinnen eenige meeldraden of de stampers vruchtelooze pogingen deden om hun regt te doen gelden, want, zelfs al gelukt het deze om de blaadjes van die mislukte bloemkroon vaneen te doen wijken, dan zijn ze toch zelf veel te zwak om goed voor den dag te komen.

Wanneer de lezer zich de moeite wil geven om eene bloeiwijze van eene Hortensia of eene van deze Hydrangea naauwkeurig te bezien, dan zal hij er altijd enkele van die "sterile" bloemen aan vinden, waar dit knopje openbarstte en afviel en enkele der genitaliën, nu eens meeldraden, dan stampers, altijd zwak, te voorschijn kwamen.

De hier afgebeelde plant is eene verscheidenheid dezer soort, die zich om een eigenaardig karakter zeer aanbeveelt. 't Is namelijk dit, dat de bloemen, wanneer ze pas open zijn gegaan, inzonderheid de groote, de sterile randbloemen, zuiver wit zijn. Weldra echter gaat dit in zacht rose, vervolgens in rood over, welke kleur gestadig donkerder wordt, zoodat men dikwijls aan dezelfde plant onderscheidene nuances tegelijk ziet.

Deze variëteit werd door von Siebold, die eene bijzondere liefde voor deze planten had en er vele invoerde, tijdens zijn laatste verblijf in Japan (1860–61) tegelijk met H. Otaxa, H. stellata en H. paniculata grandiflora vandaar aan zijn etablissement nabij Leiden gezonden en is sedert dien tijd wel verspreid, maar toch nog verre van algemeen geworden.

De Hydrangea's leveren inderdaad verscheidenheid genoeg op, om de verschillende soorten op een perk bijeen te planten, iets wat ik met de meeste gerustheid durf aanraden. Ze verduren toch onze winterkoude vrij goed, als men maar de voorzorg gebruikt van de wortels met blad te dekken, wat, vooral wanneer er eenige op een perk bijeenstaan, zeer gemakkelijk is.

Men vermenigvuldigt ze door stekken en wel in den zomer. Deze groeijen zeer spoedig, zoodat de daarvan gekweekte planten reeds in het volgende voorjaar in den open grond geplant kunnen worden, waar ze zich dan sterk ontwikkelen en spoedig bloeijen.

 

 
  1. Zie de noten onder bladz. 17 en 29.
  2. Het bovenstaande was reeds ter drukkerij bezorgd, toen ik van een der Boskoopsche boomkweekers, den Heer K.J.W. Ottolander, een briefje ontving, waarin ook eenige bijzonderheden vermeld werden betreffende deze Hydrangea, die ik meen hier te moeten mededeelen. De lezer doe er zijn voordeel mede.
    "In 1869", aldus schrijft hij, "bloeide in mijne kweekerij Hydrangea Otaxa. De eerste bloemen aan oude éénjarige stengels waren, als die van de gewone Hortensia, rood; dat is ook 't geval met de bloemen der in potten gekweekte planten.
    "Op den vollen grond zag ik later, aan jonge stengels, bloemschermen van 0.86 meter omtrek in de rondte, bij 0.65 m. omtrek van onder naar boven gemeten; de bloemen zeer licht blaauw, bloemstengels meer porcelein blaauw. Thans, in Julij en Augustus 1870, heb ik eenige planten, die nog veel schooner bloemen ontwikkelen. Eene ervan heb ik gemeten en deze is in omtrek 1.08 meter, bij 0.78 m. in omtrek hoog en weder licht blaauw.....
    De oude Hortensia bloeit in mijn tuin altijd rood.
    H. paniculata grandiflora bloeit ook prachtig.