Gezelle/'t Groeit...
Uiterlijk
< Gezelle
← Betula alba | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | Najaarsverwen → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 203 ]
'T GROEIT...
'T GROEIT overal entwat:
tot op de blauwe schorren,
maalt, onbemerkt, het mos,
bij kleene kleene porren,
zijn platte penningen,
die, groene en grauw gedaan,
of geluw, op 't gelent
van de oude bruggen staan.
tot op de blauwe schorren,
maalt, onbemerkt, het mos,
bij kleene kleene porren,
zijn platte penningen,
die, groene en grauw gedaan,
of geluw, op 't gelent
van de oude bruggen staan.
De zonne valt daarop,
de regen valt daaroppe;
ze groeien zijwaards uit,
ze zetten, doppe, doppe,
een dopken hier en daar,
dat, zoo en zus geleid,
aan elke schorre geeft
heur' schoone uitwendigheid.
de regen valt daaroppe;
ze groeien zijwaards uit,
ze zetten, doppe, doppe,
een dopken hier en daar,
dat, zoo en zus geleid,
aan elke schorre geeft
heur' schoone uitwendigheid.
Gaat kijkt ernaar entwie,
die oogen heeft, en staat er
een stonde wijlend bij,
daar zunne valt en water;
en toogt mij dan tapijt,
of legwerk, of 't zij wat,
dat kunstiger gewrocht,
en schoonder, is als dat!
[ 204 ]die oogen heeft, en staat er
een stonde wijlend bij,
daar zunne valt en water;
en toogt mij dan tapijt,
of legwerk, of 't zij wat,
dat kunstiger gewrocht,
en schoonder, is als dat!
Laat mieren nu daarbij,
daarin, daaroverhenen,
of muggen reppen hun'
't zij hooge of leege schenen;
laat vlerken, hel als glas,
vol regenboogsch gepraal,
daarbij zijn, ach, hoe schoon,
hoe lief is 't altemaal!
daarin, daaroverhenen,
of muggen reppen hun'
't zij hooge of leege schenen;
laat vlerken, hel als glas,
vol regenboogsch gepraal,
daarbij zijn, ach, hoe schoon,
hoe lief is 't altemaal!
't Leeft overal entwat:
't zij op, 't zij onder 't vloeien
der waters; op de veurst
gezaaide blommen bloeien;
de pannen, levenloos
'n zijn zij; noch in 't stroo
van 't schamel dak en weunt
het schamel blomke noo.
't zij op, 't zij onder 't vloeien
der waters; op de veurst
gezaaide blommen bloeien;
de pannen, levenloos
'n zijn zij; noch in 't stroo
van 't schamel dak en weunt
het schamel blomke noo.
't Zijn spalten in den wand,
't zijn gerren in de pelen
der boomen, daar hun spel
de varentjes in spelen,
die, boom- en wortelvast,
nog tieren in den schoot,
die, jaren leên, is hout-
en stam- en worteldood.
't zijn gerren in de pelen
der boomen, daar hun spel
de varentjes in spelen,
die, boom- en wortelvast,
nog tieren in den schoot,
die, jaren leên, is hout-
en stam- en worteldood.
Geen moes en gaat te kwist,
geen veite, entwaar, bedorven,
of't leven kruipt erin
terug, al is 't gestorven;
[ 205 ] geen hout en is zoo voos,
geen mesch, of, stap aan stee,
zit wulvenkaas erop,
met paddestoelen meê.
geen veite, entwaar, bedorven,
of't leven kruipt erin
terug, al is 't gestorven;
[ 205 ] geen hout en is zoo voos,
geen mesch, of, stap aan stee,
zit wulvenkaas erop,
met paddestoelen meê.
Waar is, van Leye tot
aan Schelde, aan zee, in zande,
op huis, op stake, entwaar
een plekke, in onzen lande,
daar niemendalle en leeft,
van blommen of van blad,
dat lief is? Overal,
't groeit overal entwat.
aan Schelde, aan zee, in zande,
op huis, op stake, entwaar
een plekke, in onzen lande,
daar niemendalle en leeft,
van blommen of van blad,
dat lief is? Overal,
't groeit overal entwat.
15/10/'96.