Gezelle/Ichtus eis aiei

Uit Wikisource
De avondtrompe Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle

Ichtus eis aiei

Rijmram
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester.

[ 154 ]

ICHTHUS EIS AIEI


MEIDAGWEDER is 't: alomme
  helder, en geen loof en speelt.
Achter 't bloote vischputwater
roer noch rimpelken en gaat er:
     stille staat er
  't blinken in van 't zonnebeeld.

Diepende, in zijn' wandelkamers,
  ligt de visch, die hand noch voet,
huid noch haar en heeft, noch veder;
maar die, argloos, op en neder,
     weg en weder,
  vakende, zijn vinnen doet.

Oogen heeft hij, blinkende, en die
  staan gekeerd, 'k en weet niet hoe;
gaat hij slapen, eet of drinkt hij,
wilt hij boven zijn, of zinkt hij,
     nooit en pinkt hij,
  nooit en duwt hij oogen toe.

Met den monde middagmalend,
  einde en heeft hij noch begin,
maar hij muffelt, zonder staken,
met zijn muile, en met de vlaken
[ 155 ]     van zijn kaken,
  water uit en water in.

Wonder schepsel, zonder sprake,
  woord en tonge en tale ontzeid;
zinnebeeld van ongeraakte,
nooit besproken, nooit bespraakte,
     moedernaakte,
schaamtelooze onnoozelheid !

't Water mocht de dieren en de
  menschen eens verslinden al,
buiten die, in 't schip, huns g'achten,
volk en vee, na lange wachten,
     wederbrachten,
  vrij van rampe en ongeval.

Hij ontzwam het, onverwaten,
  van Gods hand onaangedaan.
Och, of mochten wij, nadezen,
veilige ook en uitgelezen',
     visschen wezen,
daar Uw' sterke netten staan,

God, van wien me, in de oude dagen,
  dekkende uw' geheemen zei,
mondlinge, of in beeld geschreven:
« Nut den Visch, Hij zal u geven
     't eeuwig leven. »
  Helpt ons, Ichthus, eis aiei!

31/1/'96.