‘t Viel water nu genoeg, of nooit!
De wolkenschepen dragen
hun lijnwaad al ten toppen uit,
die hier gewinterd lagen,
den al te langen regentijd:
vandage gaan zij varen
en vluchten voor den westerwind,
die rotelt in de blâren.
‘t Is nat alom: de zoden zijn
doordronken; al de paden
zijn modder, moze en vuiligheid
geworden; overladen
is ‘t loof, dat op de boomen zit
en weent; de daken leken,
het stroomt alhier, aldaar, het schuimt,
het schommelt in, de beken,
die spoeiende, om ontlast te zijn,
door dik en dunne varen,
door weg en aweg, roekeloos,
alsof het menschen waren,
die dronken zijn! Toch helder wordt
de locht, de vogels piepen,
en groeten blij de aanschouwbaarheid
der breede hemelstriepen,
die... Tenden is ‘t, en moegebrield,
‘t is alles uitgedropen:
laat vrij, - nu zijn de wolken weg! -
vandage ons daglicht hopen!
31/7/1895