Gorter/Het was dien avond zoo stil
Uiterlijk
< Gorter
← Zie je ik hou van je | Verzen van Gorter (1890) door Herman Gorter | 'k Heb mijn oor tegen zooveel stemklokken geleend → |
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys. |
[ 103 ]
Het was dien avond zoo stil
en de boomen stonden zoo stil — zoo stil,
de hooge lommerde boomen — de vèr-fijnvingrige toppen
naast elkaar en achter elkaar als vingerpoppen —
alles was zoo stil zoo stil
en het gehoekte huis zoo stil
in het heldere licht als water
als droog water.
en de boomen stonden zoo stil — zoo stil,
de hooge lommerde boomen — de vèr-fijnvingrige toppen
naast elkaar en achter elkaar als vingerpoppen —
alles was zoo stil zoo stil
en het gehoekte huis zoo stil
in het heldere licht als water
als droog water.
O die fonkelfijne tranelache gloeiendkoele lucht
o die fonkelgroene somberharde wreede rustige grond
daar stond zij in op, daar stond ik op, naast elkaar
zij in gezonken blikken , in gezonken haar
met de fijnroode wang, met het neergaande lang
lijnig gezicht — en toen
zeien we maar om het nooit te doen.
o die fonkelgroene somberharde wreede rustige grond
daar stond zij in op, daar stond ik op, naast elkaar
zij in gezonken blikken , in gezonken haar
met de fijnroode wang, met het neergaande lang
lijnig gezicht — en toen
zeien we maar om het nooit te doen.
We hielden toch eigenlijk niet zooveel van elkaar —
ieder afzonderlijk — alles kalm en raar.
ieder afzonderlijk — alles kalm en raar.