Naar inhoud springen

Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (2023)/II-3

Uit Wikisource
Regering Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden 2023 (2023) door Nederlandse Overheid

Staten-Generaal

Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman en vaste colleges van advies
Uitgegeven in 's Gravenhage door Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

[ 51 ]


Hoofdstuk 3
Staten-Generaal


Algemeen

De plaats die het parlement in ons staatsbestel inneemt, wordt niet alleen bepaald door grondwettelijke voorschriften, maar voor een belangrijk deel ook door ongeschreven regels. De in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen over de Staten-Generaal laten dan ook ruimte voor de ontwikkeling van ongeschreven recht in ons parlementaire bestel.

Het hoofdstuk Staten-Generaal is onderverdeeld in twee paragrafen: Inrichting en samenstelling, en Werkwijze. De meeste bepalingen hebben zowel op de Tweede als op de Eerste Kamer betrekking.

Op het punt van de samenstelling van de kamers lopen de bepalingen uiteen.


§.1 Inrichting en samenstelling


Karakter Staten-Generaal

Het hoofdstuk begint met de bepaling dat de Staten-Generaal het gehele Nederlandse volk vertegen­ woordigen. In deze bepaling komt het vertegenwoordigende en nationale karakter van de Staten-Generaal tot uiting.


Structuur Staten-Generaal

In artikel 51 is vastgelegd dat er een tweekamerstelsel is. De Tweede Kamer, het direct gekozen deel van de volksvertegenwoordiging, is het staatsrechtelijk en politiek belangrijkste deel van het parlement en wordt daarom als eerste genoemd. Daarnaast is er de Eerste Kamer die ook wel als de kamer van heroverweging wordt aangeduid.

Het aantal leden van de Tweede Kamer is in het artikel vastgesteld op 150, het aantal leden van de Eerste Kamer op de helft daarvan: 75.

Het artikel besluit met de vermelding van de verenigde vergadering. Daarin is het onderscheid tussen beide kamers opgeheven en worden zij als één beschouwd.


Kiesstelsel

Het kiesrecht en de verkiezingen worden op hoofdpunten in de Grondwet geregeld. De Grondwet draagt de wetgever op verder alles wat betreft het kiesrecht en de verkiezingen bij wet te regelen (artikel 59). Dit is gebeurd in de Kieswet.

Beide kamers worden elke vier jaar door middel van verkiezingen opnieuw samengesteld. De verkiezingen worden gehouden op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen. Met deze formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat de wetgever geen volstrekte evenredigheid behoeft na te streven. Een stelsel van afzonderlijke kiesgebieden of een kiesdrempel is dus niet volledig uitgesloten. Het fundamentele beginsel dat de verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming, is in artikel 53 uitdrukkelijk opgenomen. [ 52 ]


Verkiezing Tweede Kamer

De Tweede Kamer wordt rechtstreeks door de bevolking gekozen. De Grondwet stelt de leeftijdsgrens voor het actief kiesrecht op achttien jaar. Daarnaast stelt de Grondwet de eis van Nederlanderschap. De eis van ingezetenschap van Nederland wordt niet gesteld. Dit betekent dat in principe ook Nederlanders die in het buitenland wonen, actief kiesrecht hebben voor de Tweede Kamer. De wetgever heeft echter ten aanzien van deze Nederlanders wel de mogelijkheid uitzonderingen te maken.


Uitsluiting van het kiesrecht

Het tweede lid van artikel 54 bepaalt wanneer iemand van het kiesrecht is uitgesloten. Dat is slechts het geval indien iemand door de rechter wordt veroordeeld tot een vrijheidsstraf van tenminste een jaar en als bijkomende straf uit het kiesrecht wordt ontzet. Dit is echter alleen mogelijk bij bepaalde door de wet aangewezen misdrijven (zoals een aanslag tegen de Koning of gericht op het omverwerpen van de regeringsvorm).

Ten aanzien van gedetineerden en andere personen aan wie rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, is van toepassing het vierde lid van artikel 15, waarin wordt bepaald dat degene aan wie rechtmatig de vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van de grondrechten dus ook het kiesrecht voor zover deze uitoefening zich niet verdraagt met de vrijheidsontneming. De uitsluitingsgronden voor het recht om gekozen te worden (het passief kiesrecht) zijn dezelfde als die voor het recht om te kiezen (het actief kiesrecht).


Verkiezing Eerste Kamer

Voor de Eerste Kamer voorziet de Grondwet in een stelsel van indirecte verkiezing door de leden van provinciale staten, de leden van het kiescollege voor de Eerste Kamer ten behoeve van Nederlanders die geen ingezetenen zijn en, indien op grond van artikel 132a Caribische openbare lichamen zijn ingesteld, de leden van de kiescolleges voor de Eerste Kamer in die openbare lichamen (artikel 55). Voorgeschreven wordt dat de verkiezing, behoudens in geval van ontbinding van de kamer, gehouden wordt binnen drie maanden na de verkiezing van de leden van provinciale staten. Hierdoor is verzekerd dat de samenstelling van een nieuwe Eerste Kamer gebaseerd is op een recente uitspraak van de kiezers. Eventuele nieuwe politieke ontwikkelingen die zich bij de verkiezingen van provinciale staten voordoen, zullen hierdoor op korte termijn hun doorwerking kunnen vinden in de samenstelling van de Eerste Kamer.

De zittingsduur van provinciale staten is op vier jaar gesteld, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen (artikel 129, vierde lid). Ingeval de wetgever van deze mogelijkheid gebruik maakt, zal de zittingsduur van de Eerste Kamer aangepast moeten kunnen worden aan de eventuele verlenging of verkorting van de zittings­ duur van de colleges van provinciale staten. In artikel 52, tweede lid, wordt deze afwijking van de normale zittingsduur van vier jaar mogelijk gemaakt. Indien slechts voor één of enkele provincies van de normale zittingsduur wordt afgeweken, bij voorbeeld bij een provinciale herindeling, zal echter geen verkorting van de zittingsduur en geen tussentijdse verkiezing van de Eerste Kamer nodig zijn.


Leeftijd lidmaatschap Staten-Generaal en onverenigbare betrekkingen

Voor het lidmaatschap van beide kamers geldt als eis dat men ten minste achttien jaar moet zijn (artikel 56). Niemand kan gelijktijdig lid van beide kamers zijn. In artikel 57 worden ook enkele ambten genoemd die met het lidmaatschap van een van beide kamers onverenigbaar zijn: minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State, lid van de Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman of substituut-ombudsman, lid van de Hoge Raad en procureurgeneraal of advocaatgeneraal bij de Hoge Raad. Een minister of staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, mag echter dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de [ 53 ]Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Deze mogelijkheid is van belang voor periodes van kabinetsformatie. De wetgever heeft in de Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement de mogelijkheid andere openbare betrekkingen aan te wijzen die niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal of van een der kamers kunnen worden uitgeoefend.


Vervanging zieke en zwangere kamerleden

Artikel 57a maakt het mogelijk dat zwangere en langdurig zieke volksvertegenwoordigers voor een bepaalde vaste periode tijdelijk worden vervangen. De regeling strekt zich uit tot leden van de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal, de provinciale staten, de gemeenteraden en de kiescolleges voor de Eerste Kamer in Caribisch Nederland wegens zwangerschap, bevalling of langdurige ziekte. De achtergrond van de bepaling is zowel de stimulering van de deelname van vrouwen aan het openbaar bestuur als het gezondheidsaspect.


Toelating en beëdiging kamerleden

Op grond van artikel 58 beslissen de kamers zelf of nieuwbenoemde leden voldoen aan de vereisten voor het lidmaatschap en of zij als lid kunnen worden toegelaten. Ook eventuele geschillen over de verkiezingen zelf worden door de kamers beslist.

Bij de aanvaarding van hun ambt leggen de kamerleden in de vergadering een eed of belofte af. Zij zweren of beloven onder meer trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.


Benoeming van de voorzitters van de kamers

Elke kamer benoemt zelf haar eigen voorzitter (artikel 61). De tijdsduur waarvoor de benoeming geldt, is niet in de Grondwet geregeld. Volgens de reglementen van orde die de beide kamers zelf vaststellen (artikel 72) geldt zij voor de periode tot de volgende verkiezing.

Zijn de kamers in verenigde vergadering bijeen, dan heeft de voorzitter van de Eerste Kamer de leiding van de vergadering.


Kamerontbinding

Zowel de Tweede als de Eerste Kamer kunnen tussentijds bij koninklijk besluit worden ontbonden.

Ontbinding van de Eerste Kamer is overigens een zeer zeldzame figuur. De Grondwet schrijft voor dat de verkiezing van een nieuwe kamer en de eerste samenkomst van de nieuwe kamer binnen drie maanden na de ontbinding moeten plaatsvinden. De parlementaire continuïteit is gewaarborgd door de bepaling dat de ontbinding ingaat op de dag waarop de nieuw gekozen kamer samenkomt.


Troonrede

In artikel 65 is vastgelegd dat de Koning jaarlijks in de volksvertegenwoordiging verschijnt voor het geven van een uiteenzetting van het door de regering in het komende parlementaire jaar te voeren beleid.

Het uitspreken van deze uiteenzetting (de troonrede) vindt plaats op de derde dinsdag van september.

Bij wet kan ook een eerder tijdstip worden vastgesteld. Het grondwetsartikel biedt eveneens de mogelijk­ heid dat de uiteenzetting namens de Koning wordt uitgesproken. [ 54 ]


§.2 Werkwijze


Algemeen

Met betrekking tot de werkwijze van de kamers zijn in de Grondwet enkele hoofdregels vastgelegd.

De vergaderingen van de kamers zijn openbaar. In bijzondere gevallen kan met gesloten deuren worden vergaderd. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. De leden stemmen zonder last.

Ministers en staatssecretarissen hebben toegang tot de vergaderingen en kunnen aan de beraadslaging deelnemen. De kamers kunnen verlangen dat zij ter vergadering aanwezig zijn. Kamerleden, ministers en staatssecretarissen kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor wat zij in de vergaderingen hebben gezegd of schriftelijk hebben medegedeeld. In de reglementen van orde wordt een nadere uitwerking van de werkwijze gegeven.


Recht op inlichtingen

In de grondwetsparagraaf over de werkwijze van de kamers zijn belangrijke (controlerende) bevoegdheden geformuleerd die aan beide kamers toekomen. De meest gehanteerde bevoegdheid is het recht van elk individueel kamerlid om van ministers en staatssecretarissen inlichtingen te vragen. Dezen zijn verplicht mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen te geven waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.


Recht van enquête

Het recht van onderzoek of enquête is in artikel 70 geregeld. Van deze ingrijpende bevoegdheid heeft de Tweede Kamer de laatste jaren in enkele gevallen gebruik gemaakt: de parlementaire enquête gaswinning Groningen en de Fyra-enquête.

Het recht van enquête is uitgewerkt in de Wet op de parlementaire enquête 2008.