Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants/Architettura

Uit Wikisource
In­do­ci­li­ta. Bot­tig­heyt, On­leer­saem­heyt Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1644) door Cesare Ripa et al., vertaald door Dirck Pietersz Pers

Ar­chi­tet­tu­ra. Bouw­konst, p. 70

Ar­chi­tet­tu­ra Mi­li­ta­re. Krijghs Bouw­konst
Uitgegeven in Amstelredam door Dirck Pietersz Pers.
[ 70 ]

Architettura. Bouwkonst.

EEn ſtatige Vrouwe van een bedaegt ouder, mette mouwen totten elleboge toe, opgeſtroopt, in ’t weerſchijn gekleed, hebbende in haer eene hand een loodlijne, winckelhaeck en paſſer, en in d’ander hand een teyckeningh of ontwerp van een groot gebouw, naer de Geometriſche of Wiskonſtige maniere afgedeelt.
 Vitruvius ſeyt, in de beginſelen van ſijn werck, dat de Bouwkonſt, is een kenniſſe die met verſcheyden wetenſchappen verciert is, door wiens middel alle andere konſten worden volmaeckt. Plato plagh te ſeggen, dat de Architecten of Bouwmeeſters boven die geene zijn die ſich in de konſten oefnen, want dit is haer eygen ampt in de konſten te leeren, te bewijſen, te onderſcheyden, te beſchrijven, te bepaelen, te oordelen, en anderen de maniere daer van te leeren. Daerom moetſe alleene de leeringen van de Geometrie en Arithmetique hebben, om dat daer van alle andere konſtwercken haer eedelheyt moeten ontfangen. Hierom houtſe het quadrant en de paſſer, als inſtrumenten van de Geometrie, en de getallen, die totte Rekenkonſt behooren, die zy in de vlacke plante, die zy in de hand heeft, gebruyckt. Het waterpas of drijflood, bediet, dat een goed Architect altijd ſijn oogh moet hebben totte opmerckinge van ’t centrum of middelpunt, waer uyt de vaſte ſtellinge van alle dingen, die eenige wichtigheyt ſullen hebben, moeten gepaſt worden; gelijck men klaerlijck ſien kan in de konſt van dat eedele verſtand, van den Ridder Dominicus Fontana en Carolus Madernus, Mannen van groot oordel en waerdigheyt, ter ſyden ſtellende veele andere, die meerder lof, als het mijne, waerdigh zijn.
 Van bedaeghd Ouder wortſe gemaelt, om de Manlijcke ervaerentheyt en de hoocheyt van de ſwaerwichtige wercken te vertoonen: en het weerſchijne kleed, is de eendrachtige veranderinge van de dingen, die in deſe konſt het oogh vermaeckt, gelijck de ſchoone Muſicale ſtemme aen de ooren doet. De bloote armen bedieden het werck, dat hy totte Bouwkonſt doet; behoudende alſoo de naeme van de konſt en van ’t konſtſtuck.