Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants/Pieta

Uit Wikisource
Di­vi­ni­ta. God­heyt Pie­ta. God­vruch­tig­heyt’ door Ce­sa­re Ri­pa Theo­lo­gia. God­ge­leert­heyd
Afkomstig uit Cesare Ripa et al. (1644) Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants, Amstelredam: Dirck Pietersz Pers, p. 174-175. Publiek domein.
[ 174 ]

Pieta. Godvruchtigheyt.

EEn poeſeligh blanck Maeghdeken van ſchoon opſicht, met dicke oogen en een verheven neuſe, met vleugels aen de ſchouderen, in ’t root gekleed met een viervlamme boven op ’t hoofd, houdende de ſlincker hand voor ’t hert, en mette rechter hand keertſe een Overvloets Hooren om, dat vol is van verſcheyden vruchten, die tot des Menſchen onderhout noodigh zijn.
Zy wort als boven uytgebeelt, om dat de Natuyrkondigers die alſoo beschrijven. In ’t rood is zy gekleet, om dat zy een medegeſellinne en ſuſterken is van de Liefde, en hier om paſt haer deſe verwe ſeer wel, gelijck elders op ſijn plaets is geſeyt.
Zy draeght vleugels, om dat deſe onder alle Deughden voornaemlijck geſeyt wort te vliegen, want zy vlieght van God nae ’t Vaderland, van ’t Vaderland totte Ouderen, van de Ouderen geſtadigh op ons ſelve.
De vlamme die zy op ’t hoofd heeft, bediet het gemoed dat van de Liefde Gods [ 175 ]ontſteecken is, tot oeffeninge van de Godvruchtigheyt, die uyter natuere vlamt nae Hemelſche dingen.

De ſlincker hand op ’t hert, bediet, dat een Godvruchtigh Man plagh teyckenen te vertoonen van ſijne liefde, en dat door levende en eedele wercken, die gedaen worden met een vaſt en volmaeckt voornemen, ſonder pochinge of begeerte van ydele eere. Derhalven ſeggen eenige, dat Virgilius en andere Poëten, dat om alle ſchaduwen totte Godsvrucht van Æneas wegh te nemen, hy de meeſte wercken van ſijne Godvruchtigheit, gepleeght ſoude hebben, in de duyſterheyt van den nacht.
De Overvloets Hooren, bediet, dat men in ſaecke van Godvruchtigheydt weynigh werckx moet maecken van de Rijckdommen des Werrelds. ’t Welck onder andere, met een beſondere voordaed in de grootſte dierte van onſen tijd betoont heeft binnen Romen de Heer Patritius Patritii, diewelcke daer over veel meer lof waerdigh is, als mijn penne hem kan geven.