Naar inhoud springen

Keulemans Onze vogels 2 (1873)/4

Uit Wikisource


[ Pl04 ]

[ 14 ]
 

DE ROODE ARA.

ARARA MACAO.


Onder den naam Ara's worden eenige vogelsoorten aangeduid, welke, door hun vorm, eene voorname, karakteristieke groep onder de Papegaaijen uitmaken. Zij onderscheiden zich van alle andere Papegaaijen door hunne buitengewone grootte, door hun aanmerkelijk langen staart, kale wangen en bijzonder krachtigen snavel.

Deze vogels maken tegenwoordig een op zich zelf staand geslacht uit. Zij worden in Amerika aangetroffen. In verschillende streken van Zuid-Amerika komen verwante soorten voor, doch de hier afgebeelde schijnt zich meer in het Noordelijk gedeelte op te houden, terwijl men als vrij zeker kan aannemen, dat zij ook in Mexico gevonden wordt. De natuurkundige reiziger Bartlett zond voorwerpen uit Peru. Natterer citeert den Rooden Ara, als voorkomende aan de monding van de Rio Branco, bij Para; aan de oevers van de Rio Negro, Robo do Ribeiro en bij Borba. Bates verzamelde ze aan de Rio Javarri; Leyland en Taylor in Honduras; Salvin in Guatemala, Wilkens in Demerara; en volgens Lawrence bewoont deze vogel ook Panama. Arthur Schott vond hem in Nieuw-Grenada, en Taylor ontmoette in Honduras zoo vele dezer vogels, dat hij eens, bij Comayagua, in weinige minuten, op zijn muildier blijvende zitten, drie voorwerpen achtereen kon nederschieten. Volgens Leyland, wordt de Roode Ara ook bij Omoa algemeen aangetroffen.

Den naam Ara dragen zij in hun vaderland; hier te lande noemt men ze ook dikwijls West-Indische Raven; beide namen zijn waarschijnlijk van hun stemgeluid afgeleid.

In hun vaderland houden zij zich 't liefst in weinig bewoonde streken op, bij voorkeur op plaatsen waar veel palmen, inzonderheid irimi-palmen, gevonden worden; zij vliegen daar in kleine troepjes rond. Zij zijn zeer schuw van aard en buitengewoon voorzigtig. Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk in palmnoten en sappige vruchten, maar ook de maïsvelden kunnen zij geducht plunderen.

Er bestaat bij deze vogels geen aanmerkelijk verschil in kleur tusschen de [ 15 ]seksen. Volgens Otto Finsch, in zijne uitmuntende monographie der Papegaaijen, zijn de jonge Ara's in hun eerste vederkleed door de volgende kenmerken van de ouden te onderscheiden: de kleine vleugeldekveêren zijn groen, even als de achterste schouderveêren, welke echter in het midden reeds grootendeels geel zijn; de grootste ondervleugeldekveêren zijn vuil oranjekleurig, aan de einden duidelijker rood. Zij verschillen dus weinig van de ouden. Of zij bij het verlaten van het nest een eenvoudiger kleed dragen, is niet bekend doch zeer waarschijnlijk.

De Roode Ara bouwt zijn nest in een boomhol; dikwijls ook maakt hij zich meester van het verlaten nest van een Specht of andere vogelsoort; en is de ingang van zulk een nest hem te naauw, dan verwijdt hij dien met den bek. Het wijfje legt twee witte, bijna ronde eijeren. Volgens Azara, is het mannetje haar in het broeijen behulpzaam. Men heeft ook opgemerkt, dat de Ara, zoodra hij zijn boomhol is binnengetreden, zich bedaard rondkeert, ten einde zijn staart spiraalsgewijze in het gat te kunnen bergen. Finsch echter schrijft, dat, volgens den Prins von Wied, de staart van den broeijenden Ara buiten het nest uitsteekt, waardoor hij onwillekeurig zijne aanwezigheid verraadt. De jongen worden door beide ouden met sappige vruchten en in den krop geweekte maïs grootgebragt, en blijven met de ouden rondvliegen, totdat zij volwassen zijn.

Volgens Taylor zijn deze vogels zeer aan elkander gehecht, dermate zelfs, dat, wanneer men uit eene vlugt een hunner heeft neergeschoten, de overigen onder een klagend gekras rondom den verslagene blijven fladderen; zoodat de jager doorgaans tijd genoeg heeft, om uit denzelfden troep nog anderen neer te schieten.

Hoewel de Ara's zeer schuw en wild van aard zijn, tieren zij toch in gevangenschap zeer goed; von Humboldt zag ze zelfs te Maypures, in den omtrek der hutten van de inboorlingen van Guacamayos, vrij in het veld rondvliegen, doch steeds naar die hutten terugkeeren.

Het stemgeluid der Ara's kan het best vergeleken worden bij dat van de Raaf. Het zijn geweldige schreeuwers: bij het minst, wat hun overkomt, schreeuwen zij dat iemand het hooren en zien vergaat. Soms echter laten zij een zacht gefluit hooren, dat niet onaangenaam klinkt.

Men houdt ze in gevangenschap ter wille van hunne kleuren; en ofschoon _ lastig en soms zelfs kwaadaardig zijn, treft men ze niettemin in alle diergaarden menigvuldig aan. In gevangenschap zijn het zeer onverdraagzame vogels, die gaarne alles, wat zij maar in hunne magt kunnen krijgen, stukbijten en, wanneer [ 16 ]zij digt bij andere vogels hangen, ook gaarne met dezen hunne krachten willen meten. Hebben zij echter langen tijd in gevangenschap doorgebragt, dan worden zij meestal wat zachtaardiger, en meer dan eens heb ik van de Ara zelfs gezien, dat, terwijl Musschen op zijn voederbakje kwamen zitten, hij in plaats van ze weg te jagen, met zijne kleine bezoekers eene voor mij onverstaanbare conversatie trachtte aan te knoopen.

Sommige Ara's, inzonderheid wanneer zij jong gevangen zijn, leeren ook woorden klappen; oud gevangen echter, zijn zij daar veel minder vlug in. Eenige vogelliefhebbers beweren, dat de Ara's in het klappen alle andere Papegaaijen overtreffen; dit moge nu waar zijn voor zooveel het den vogel in zijn vaderland aangaat: zooveel is zeker, dat de voorwerpen, welke men hier te lande aantreft, gewoonlijk het spraakvermogen geheel en al missen.

Men voedt ze met hennepzaad, maïs en stukjes brood, in water of melk geweekt; sappige vruchten, noten en amandelen zijn voor hen eene lekkernij. Zij drinken weinig en kunnen zelfs, indien men hun veel vruchten toedient, het water geheel ontberen.

Houdt men ze in de kooi, dan moet deze zoo ruim zijn, dat zij er zich gemakkelijk in kunnen wenden en keeren, daar anders hunne zoo fraaije staartpennen breken of beschadigd worden; daarom houdt men ze in diergaarden op zoogenaamde rekken; daarop loopen zij minder gevaar, hun gevederte te beschadigen. Deze rekken kunnen voor bijna alle groote Papegaaijen worden gebruikt, altoos zoo lang men ze in de open lucht houdt; in de kamer daarentegen zijn zulke rekken veel minder raadzaam, en wel omdat de vogel zich niet altijd welvoegelijk weet te gedragen, zoowel wat zijn voedsel als anderzins betreft. Schommelende rekken zijn in elk geval ondoelmatig, omdat de Ara's, veel van beweging houdende, hunne zitplaats dikwijls zoodanig heen en weer slingeren, dat al het daarop geplaatste voedsel naar beneden geworpen wordt.

Even als alle andere Papegaaijen, kunnen de Ara's een buitengewoon hoogen ouderdom bereiken, en zijn ook weinig aan ziekte onderhevig. Nogtans kunnen zij dikwijls, ten gevolge van moeijelijke ruijing, aan koude lijden. Ook hebben zij de ziekelijke eigenschap van zich de veêren uit te rukken; waartegen echter een blikken halskraag het zekerste middel is.

Deze vogels werden reeds door Columbus naar Europa overgebragt en bij zijn feestelijken intogt in Barcelona als curiositeiten rondgedragen.