Kunst en maatschappij (Morris 1903)/1

Uit Wikisource
Voorwerk Levensschets van William Morris (1903) door Henri Polak Bouwkunst en
maatschappij
'Levensschets van William Morris' is een korte biografische inleiding van Kunst en maatschappij, een bundel teksten door William Morris. De bundel werd gepubliceerd in 1903 te Amsterdam bij A.B. Soep. Dit werk is in het publieke domein.
[ Bio ]
 
Levensschets van William Morris
Levensschets van William Morris
 
decoratieve letter H
decoratieve letter H
et is niet meer dan een uiterst oppervlakkige schets van het leven en werken van William Morris, den "meester in vele ambachten," den veelzijdigen kunstenaar, den socialistischen agitator, dat den lezer hier kan worden aangeboden. Er zouden boekdeelen te schrijven zijn—en zij zijn geschreven—over hetgeen Morris in één ambacht, in één tak van kunst gedaan heeft. En hij heeft zoo vele ambachten beoefend, de kunst op zoo vele wijzen gediend, en bovendien zoo veel ander werk verricht, dat de enkele bladzijden, die hier aan hem gewijd kunnen worden, weinig meer zullen bevatten dan een sobere opsomming van kortelijk toegelichte feiten en data. Niet velen zijn er in geslaagd in een, niet eens zeer langen, menschenleeftijd meer te doen dan Morris—meer en beter: want niemand heeft ooit met grooter nauwgezetheid de spreuk in toepassing gebracht: al wat waard is gedaan te worden, is waard goed te worden gedaan. Morris was dichter, prozaschrijver, schilder, teekenaar, lettersnijder, boekverluchter en boekdrukker, hout- en stempelsnijder, ontwerper en fabrikant van behangselpapier, zijden en katoenen stoffen, tapijten en gebruiksvoorwerpen van allerlei aard, bouwmeester, redenaar, socialistisch agitator en redacteur. In al deze hoedanigheden "raakte hij niets aan dat hij niet tot sieraad strekte," dat hij niet verbeterde, veredelde en vooruitbracht. En door alles wat hij deed liep één lijn; alles was verbonden door één streven, het streven naar het socialisme, dat de vernietiging zou brengen van het gehate commercialisme, van de fabriekmatige productie van nutteloozen, afschuwelijken rommel, van het doelloos zwoegen van millioenen menschen, van al de leelijke, gedrochtelijke uitvloeisels, stoffelijke en geestelijke, van het kapitalisme—een streven, dat, aanvankelijk [ ii ]onbewust, hem later den vurigen revolutionnair en socialistischen propagandist zou doen worden.

Na deze apologie, het armzalig schetsje van dat wonderrijke leven.

William Morris werd in 1834 geboren te Walthamstow, even buiten Londen, aan den zoom van het prachtige Woud van Epping, dat later door zijn machtig woord zou worden gered van volslagen vernietiging door de grondspeculanten en revolutiebouwers, om behouden te blijven voor de arme bevolking van het ontzettende Oosten der wereldstad. Zijn vader stamde uit Wales en was een vermogend koopman, die bij zijn dood in 1844 zijn weduwe een fortuin naliet, voldoende om haar kinderen een uitstekende opvoeding te geven. William ging dan ook van de Forest Gate School naar het gymnasium te Marlborough en van daar naar de universiteit van Oxford, waar hij het, studeerende aan het Exeter College, bracht tot den graad van Artium Magister, ongeveer gelijkstaande met ons doctoraat in oude en nieuwe letteren en wiskunde. Aan de hoogeschool maakte hij kennis met Edward Burne-Jones en Charles Faulkner, die zijn levenslange vrienden en in vele opzichten zijn medewerkers werden. Faulkner werd later werkend deelgenoot in de firma Morris & Co., terwijl Burne-Jones, aanvankelijk mede deelgenoot in de zaak, Morris' uitgaven illustreerde, tapijten en glasschilderingen ontwierp, die in de werkplaatsen der firma werden uitgevoerd. Na zijn academischen graad verkregen te hebben, ging hij zich niet qualificeeren voor advocaat of predikant, zooals in de lijn gelegen zou hebben, doch ging hij in de leer bij George Street, den architect, onder wien hij twee jaren werkte. Daarna vestigde hij zich echter niet als bouwmeester, doch ging hij poëzie en later ook proza schrijven.

Na eerst een klein bundeltje verzen, "Galahad, A Christmas Mystery," te hebben uitgegeven, verscheen in 1858 "The Defence of Guenevere and other Poems." Eerst vijftien jaar later verscheen zijn tweede groote dichtwerk: "The Life and Death of Jason," en toen, elkander vrij snel opvolgend, "The Earthly Paradise," "The Story of Sigurd the Volsung and the Fall of the Niblungs," "Pharamond," vertalingen van Homerus en Virgilius, en eindelijk de "Poems by the Way," benevens een aantal verspreide gedichten, meestal bedoeld als propaganda-middelen voor het socialisme, zooals zijn "Socialist Marching Song," "All for Cause," "The Day is Coming," "Socialist Drinking Song" en andere.

Morris' voornaamste proza-werken zijn "News from Nowhere," een utopische roman; "A Dream of John Ball," een fantastisch verhaal van een dag met John Ball, den "dollen priester," met Wat Tyler de leider van den grooten boeren-opstand in Kent; "A King's Lesson," een episode uit het leven van den beroemden Hongaarschen koning Matthias Corvinus; "The Revolt of Ghent," "The House of the Wolfings," benevens verscheidene brochures, grootendeels bestaande uit den tekst van gehouden lezingen; alles geschreven in de jaren van de eerste en warmste propaganda voor het socialisme in Engeland: 1885–1890. Na 1891, toen hij niet meer in zoo sterke mate aan de socialistische agitatie deelnam, toen hij had opgehouden in de gewone [ iii ]beteekenis des woords een leider der beweging te zijn, schreef hij nog een aantal verhalen, als "The Roots of the Mountains," "The Wood beyond the World," "The Sundering Flood," "The Story of the Glittering Plain" en "The Well at the World's End" (het laatste boek verscheen eenige dagen na zijn dood), terwijl hij te voren nog een aantal IJslandsche sagen en legenden in het Engelsch had overgezet, geholpen door den Noor Erik Magnussen. Hij was voorts redacteur van "The Commonweal," het orgaan van den Socialist League, en schreef herhaaldelijk in verschillende tijdschriften.

Vóór alles en boven alles was Morris "craftsman," ambachtsman, strevende naar de algemeene vereenzelviging van kunst en ambacht. Hij had eenerzijds een onoverwinnelijken afkeer van het vulgaire, het burgerlijk-gewone, het eenvormige, het gelikt-mooie dat de meeste voortbrengselen der kapitalistische nijverheid kenmerkt; anderzijds gevoelde hij bitter weinig voor hetgeen „kunstnijverheid'" genoemd wordt, voor de vele excentrieke wanstaltigheden die er vaak de producten van zijn. De kunst en het ambacht waren voor hem van elkander onafscheidelijk. Wat Morris bedoelde, kan niet beter gezegd worden dan hij het zelf deed, in een brief, gericht aan een Amerikaansche dame. Als volgt: "Ik streef er naar, goederen voort te brengen, die echt zijn wat hun substantie aangaat en daardoor de primaire schoonheid bezitten, die op natuurlijke wijze behandelde natuurlijke grondstoffen eigen is; ik heb, bijvoorbeeld, geprobeerd wollen goederen zoo wollig mogelijk te doen zijn, katoenen zoo katoenachtig mogelijk, en zoo voorts; ik heb alleen die verwen gebruikt, die natuurlijk en eenvoudig zijn, omdat zij, bijna zonder dat de kunst eraan behoeft te pas te komen, schoonheid voortbrengen; dat alles geheel afgescheiden van de teekening in de stoffen en wat dies meer zij. Uit dien hoofde is het, hoofdzakelijk wegens de maatschappelijke moeilijkheden, bijna onmogelijk geweest meer te doen dan den teekenaar (in den regel ik zelf) eenig pleizier in zijn kunst te verschaffen, door hem de hoedanigheden der grondstoffen en de gelukkige toevallen der arbeidsmethoden te doen begrijpen. Met uitzondering van een klein gedeelte der meer artistieke zijde van het werk, kon ik niets doen (of althans maar weinig), om ook den werklieden dat pleizier te verschaffen, omdat ik daartoe hun wijze van werken zoo volslagen had moeten veranderen, dat ik hen buiten staat gesteld zou hebben elders hun brood te verdienen. U moet begrijpen, dat ik de manier van werken, waarmede de kunst in de middeleeuwen uitgevoerd werd, grondig heb leeren verstaan, alsook dat dàt de éénige manier van werken is, die populaire kunst kan voortbrengen—om te ervaren dat het in deze winst-knijpende maatschappij onmogelijk is op deze wijze te werken. Zoo word ik van alle kanten gedreven tot de revolutie als de eenige hoop; en haar spoedige komst in tastbaren vorm wordt mij hoe langer hoe duidelijker, al kan ik natuurlijk het tijdstip niet noemen."

Zijn denkbeelden op dit gebied zette hij uiteen in reeksen lezingen en voordrachten, in opstellen en monografiën; en onvermoeid arbeidde hij aan hunne verwezenlijking. De grondstelling waarvan hij uitging, was, dat versiering alleen mag worden toegepast op nuttige voorwerpen. Het huis, de meubelen, [ iv ]de huishoudelijke voorwerpen en keukengereedschappen, moeten zóó gemaakt zijn, dat zij volkomen beantwoorden aan het doel waarvoor zij zijn bestemd, massief, van deugdelijk materiaal, goed van vorm en aangenaam van kleur; en deze dingen kunnen versierd worden, zonder dat de bestemming van het voorwerp verduisterd wordt, het materiaal verborgen, of het ornament strijdig is met den vorm, de stof of de constructie.

Hij bracht zijn denkbeelden in practijk door het stichten, in 1861, der firma Morris & Co. (bestaande uit hem zelf en zijne vrienden Ford Madox Brown, Dante Gabriel Rossetti, Edward Burne-Jones, Arthur Hughes, allen schilders, Philip Webb, architect, Peter Paul Marshall, ingenieur en Joseph Faulkner, privaat-docent te Oxford). De firma vervaardigde geschilderd glas, behangselpapier, wollen, katoenen en zijden stoffen, tapijten, borduurwerk, meubelen en voorwerpen van huishoudelijk gebruik, en ondernam het versieren van afzonderlijke vertrekken, van groote en kleine gebouwen; zelfs vervaardigde zij eenige malen tooneeldecoraties. De firma zetelde oorspronkelijk in Queen Square, doch verplaatste in 1877 haar zetel naar 449 Oxford Street, Londen. Aanvankelijk werd ook àl het werk in Queen Square verricht (de firma had, buiten de werkende vennooten, in den beginne slechts twee werklieden), doch in 1881 bracht zij haar werkplaatsen over naar Merton Abbey, in het graafschap Surrey. De fransche schrijver Gabriel Mourey (aangehaald bij Aymer Vallance: "William Morris, his art, writings and public life) beschrijft deze fabriek als volgt: "De kunst-werkplaatsen van Merton Abbey zijn gelegen in een uitgestrekt veld, omringd door hooge boomen en bekoorlijke uitzichten. Sprak ik van werkplaatsen? Het is een leelijk woord, dat visioenen van vetten rook, stampende machines en menschengezwoeg doet oprijzen. Neen, er is daar niets van dat alles. Het is een soort van groote hoeve, één verdieping hoog, omringd door groen en bloemen, dicht bij den oever van een riviertje, de Wandle, dat zich gelukkig en vreugdevol murmelend door het landschap slingert. Zóó is de werkplaats te Merton Abbey. Alles wordt er met de hand vervaardigd. Noch stoom, noch electriciteit, noch andere mechanische kracht wordt aangewend; niets anders dan werktuigen van de eenvoudigste samenstelling, de primitiefste van hun soort, de oude gereedschappen, gebezigd in de oude handwerk-ambachten van vier of vijf eeuwen geleden. Op den voorgrond staat, dat den werkman bijna volkomen vrijheid wordt gegeven, om eigen talent en vernuft bij het volvoeren van zijn taak toe te passen. Voornamelijk is dat het geval in de tapijten- en glaswerkateliers, waar de voortreffelijkste kunstscheppingen tot stand komen. De arbeider neemt er deel aan den wezenlijken arbeid, wordt er kunstenaar en legt zijn eigen persoonlijkheid in het vervaardigde voorwerp, waarvan de meester te voren een ruwe schets ontworpen heeft. Bij het bewerken van fluweel en cretonne, wordt, voor zoover het werk niet rechtstreeks met de hand op de stof wordt gedaan, de handpers gebruikt. Daardoor wordt de eentonige stijfheid, die het kenmerk is van het product der hedendaagsche machine, vermeden en wordt de werkman bovendien aangemoedigd meer persoonlijk belang te stellen in zijn werk."

[ v ]De ontwerpen en teekeningen, bij het veelzijdige werk gebezigd, waren grootendeels van Morris zelf. Een uitzondering maakten de meubelen, die dan ook niet te Merton Abbey, doch te Londen, in Ormond Yard, werden vervaardigd. Morris was de ziel der geheele onderneming, haar commerciëele zoowel als haar technische leider. Hoe consequent Morris in zijne opvattingen was, blijkt bijvoorbeeld uit het feit, dat hij zich nooit bediende van chemische verfstoffen, doch uitsluitend van plantaardige verwen, die hij zelf in den tuin van Merton Abbey verbouwde.

Omtrent de arbeidsverhoudingen in de werkplaats schrijft een van Morris' biographen (James Leatham) o.a. dit: "Morris poogde den arbeider een kunstenaar, werkgever en werknemer, kameraden en samenwerkers te doen worden. Hij gaf den werkman zijn teekeningen en denkbeelden en verder de allerbeste materialen en overvloed van tijd om den noodigen arbeid waardig te verrichten. Hij onttrok zijn werklieden aan de tyrannie van den marktprijs, want hij dacht vóór en boven alles aan de volmaking van het product, ongeacht van welken aard het was; het overige was bijzaak. Binnen redelijke grenzen konden zij naar believen komen en gaan. Hun loon was hooger dan hetgeen elders in dezelfde bedrijven betaald werd. Een verzameling mooie boeken, goed gedrukt en fraai gebonden, was ter hunner beschikking. In den zomer knikten de rozen hen door de geopende vensters toe en geen "snuivende stoom of zuigergestamp" stoorde hen in dit tehuis der handwerk-ambachten ... In de drukkerij, die hij in 1891 aan de andere afdeelingen zijner zaak toevoegde, betaalde hij de hoogste vakvereenigingsloonen, hield geen boek van den aanvang en het einde van den arbeid en kortte niets voor vrije dagen. In alle opzichten was hij de hartelijkste en de vriendelijkste aller patroons."

Morris nam tijdig maatregelen, om de voortzetting van het geheele bedrijf, uitgezonderd de drukkerij, ook na zijn dood mogelijk te maken. Eenige jaren vóór zijn dood zorgde hij er voor, dat de zaak op veiligen bodem kwam te staan en droeg hij de leiding op aan de gebroeders Smith, die bijna een kwart eeuw onder en met hem gewerkt hadden. 's Meesters werk wordt nog heden te Merton Abbey in 's Meesters geest voortgezet.

In 1891 stichtte Morris, met medewerking van zijn vriend Emery Walker, zijn drukkerij, de Kelmscott Press. Meer dan twintig jaren te voren had hij zich reeds ernstig beziggehouden met het vraagstuk der boek- en bandversiering. Hij ging zelfs zoo ver, dat hij een aantal boeken (vele van hem zelf, benevens de Rubaiyat van Omar Khaiyyam en de Oden van Horatius) schreef en versierde, op de wijze, laat ik zeggen, als de monniken in de middeleeuwen schreven. Op het einde der tachtiger jaren werden onder zijn toezicht op de Chiswick Press reeds enkele zijner boeken gedrukt; bij die gelegenheid reeds brak hij met alle gewone typografische gebruiken, als: het aanwenden van een aantal diverse soorten en grootten van letters op het titelblad, het springen bij den aanvang eener alinea, het nummeren boven aan de bladzijde, het opvatten van elke pagina als een op zich zelf staand geheel en dus omlijst door vier margines van gelijke breedte, de malle lijntjes en krulletjes [ vi ]en sterretjes die "versiering" heetten, enz. enz. Ongeveer in 1883 of '84 begon hij plannen te ontwerpen voor eene drukkerij, die in 1891 verwezenlijkt werden. Morris teekende zelf drie letterseriën, de Golden Type, de Troy Type en de Chaucer Type; de beide laatste, in gothischen stijl, verschillen alleen in grootte; de eerste is een kleinere, romeinsche letter; zij werden onder zijn onmiddellijk toezicht gesneden en gegoten. Alles werd gedrukt op de handpers; waar geen perkament werd gebruikt, werd papier van de beste hoedanigheid, onder zijn toezicht vervaardigd van zuivere wit-linnen lompen. Hij vervaardigde zelf zijn inkten uit puur lampzwart. Allerlei kunstenaars van beteekenis werkten aan de versiering van verschillende drukken der Kelmscott Press; doch Morris zelf had er het leeuwendeel van; nagenoeg alle randen, versierde kapitalen en vignetten zijn van hem.

 

Morris nu nog even gezien als socialist, en daarmede een einde gemaakt aan dit oppervlakkig schetsje van den man, die "zes reuzen in één persoon"' vereenigde.

Het ligt voor de hand, dat een kunstenaar als Morris, die niet alleen het afschuwelijke van hetgeen hem omringde had gezien, doch ook de oorzaak er van had leeren kennen, ten slotte tot het socialisme moest komen. Onder de eerste baanbrekers van het moderne socialisme in Engeland, dat wil zeggen: onder hen die ideaal, theorie en beweging tot een onwrikbaar geheel wilden maken, was Morris dan ook te vinden. In 1882 trad hij toe tot de Democratic Federation en met Hyndman schreef hij in 1883 "A Summary of the Principles of Socialism," waarmede de Democratische Federatie openlijk bekende te zijn een Sociaal-Democratische en haar naam dan ook spoedig in dien zin veranderde. Op 19 Januari 1884 verscheen het eerste nummer van "Justice," het orgaan der Federatie, waaraan Morris een trouwe medewerker werd. Al spoedig vormde zich in de Federatie een groep van lieden, die het met de gevolgde tactiek niet eens waren, haar niet revolutionnair genoeg achtten. In December 1884 scheidden deze ontevredenen zich af en vormden de Socialist League. Onder hen bevond zich Morris. In Februari 1885 verscheen het eerste nummer van "The Commonweal," het orgaan der nieuwe combinatie. Morris had het geld verschaft voor de drukkerij en werd redacteur van het blad. De League werd hoe langer meer revolutionnair en ten slotte volslagen anarchistisch, zoodat Morris, die nooit een anarchist was geweest en wiens invloed tegen den anarchistischen stroom niet was opgewassen, zich op het einde van 1890 genoodzaakt zag de League den rug toe te keeren. Tot de Sociaal-Democratische Federatie keerde hij niet terug, hoewel hij weder op vriendschappelijken voet met haar kwam te staan en van tijd tot tijd in haar orgaan schreef. Ook sloot hij zich niet bij een andere socialistische organisatie aan. Degenen die met hem de League verlaten hadden, vormden de Hammersmith Socialist Society, die geregeld in Morris' huis vergaderde, nu nog, onder den naam van Kelmscott Club bestaat, en zich uitsluitend bezighoudt met socialistische beginsel-propaganda; Walter Crane is een harer actiefste leden.

[ vii ]Morris, die niets half deed, gaf zich ook jaren lang met hart en ziel aan de socialistische propaganda. Hij sprak, in zalen en in de open lucht, soms bijna dag en dag; hij redigeerde één blad en werkte aan andere mede; hij schreef een aantal socialistische gedichten en propaganda-liederen, benevens tal van brochures, zijn utopische roman „News from Nowhere" en een wetenschappelijk werk „Socialisme, its Growth and Outcome" (tezamen met Ernest Belfort Bax). Bovendien hield hij reeksen lezingen voor allerlei vereenigingen en instellingen, waarin hij zijn denkbeelden over de kunst en haar verhouding tot het leven en de maatschappij uiteenzette, welke voordrachten grootendeels, soms elk op zichzelf, soms in bundels verzameld, het licht zagen. Morris zag er voorts niet tegen op, als het moest, op straat te colporteeren en ander werk te verrichten dat in den regel verricht wordt door zulke partijgenooten, die de zaak slechts op deze wijze kunnen dienen. En bij verschillende gelegenheden, als bijvoorbeeld bij de bekende opstootjes in Trafalgar Square, in November 1887, stond hij vóóraan in de rijen des volks, het hoofd biedende aan de aanvallen van politie en soldaten; tweemaal had hij zich dan ook deswege te verantwoorden voor den rechter.

Op Zaterdag 3 October 1896 stierf William Morris, de "master of many crafts," de socialistische ridder zonder vrees of blaam, de man die meer en beter dan iemand anders bewezen heeft, dat het socialisme niet is de dood van de kunst, doch dat het, integendeel, de eenige hoop is voor haar toekomst.

Amsterdam, October 1903.
Henri PoLak.
 
 
decoratie
decoratie
 
[ Ill. ]
 
 
[ Toel. ]
 

Titelplaat en beginpagina uit A DREAM OF JOHN BALL, geschreven door William Morris. Verschenen 13 Mei 1892. Gedrukt op de Kelmscott Press, met versieringen ontworpen en op hout geteekend door W. Morris, en onder zijn toezicht gegraveerd. De figurale compositie is van Sir Edward Burne Jones, op hout geteekend door William Morris.

 
 
[ Ill. ]
 
When Adam delved and Eve span, who was then the gentleman
When Adam delved and Eve span, who was then the gentleman
 
[ Ill. ]
 
A dream of John Ball. Chapter I
A dream of John Ball. Chapter I
 
[ Ill. ]