Max Havelaar of de Koffij-veilingen der nederlandsche Handelmaatschappij - Deel 29

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy
Proloog - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38


[1]Saïdjah's vader had een buffel, waarmede hij zijn veld bewerkte. Toen deze buffel hem was afgenomen door het distriktshoofd van Parang-Koedjang, was hij zeer bedroefd, en sprak geen woord, vele dagen lang. Want de tijd van ploegen was nabij, en 't was te vreezen, als men de sawah niet tijdig bewerkte, dat ook de tijd van zaaien zou voorbijgaan, en eindelijk dat er geen padie zou te snijden zijn, om die te bergen in den lombong van het huis.

Ik moet hierbij voor lezers, die wel Java doch niet Bantam kennen, de opmerking maken dat in deze residentie persoonlijk grondeigendom bestaat, wat elders niet het geval is. [2]

Saïdjah's vader nu was zeer bekommerd. Hij vreesde dat zijn vrouw behoefte zou hebben aan rijst, en ook Saïdjah die nog een kind was, en de broertjes en zusjes van Saïdjah.

Ook zou het distriktshoofd hem aanklagen bij den adsistent-resident, als hij achterlijk was in de betaling van zijn landrenten. Want daarop staat straf bij de wet.

Toen nam Saïdjah's vader een kris die poesaka was van zijn vader. De kris was niet zeer schoon, maar er waren zilveren banden om de scheede, en ook op de punt der scheede was een plaatje zilver. Hij verkocht deze kris aan een Chinees die op de hoofdplaats woonde, en kwam te-huis met vier-en-twintig gulden, voor welk geld hij een anderen buffel kocht.

Saïdjah, die toen omstreeks zeven jaar oud was, had met den nieuwen buffel spoedig vriendschap gesloten. Ik zeg niet zonder doel: vriendschap, want het is inderdaad treffend te zien hoe de Javasche kerbo zich hecht aan den kleinen jongen die hem bewaakt en verzorgt. Het sterke dier buigt gewillig den zwaren kop rechts of links of omlaag naar den vingerdruk van 't kind, dat hij kent, dat hij verstaat, waarmede hij is opgegroeid.

Zulke vriendschap dan had ook de kleine Saïdjah spoedig weten inteboezemen aan den nieuwen gast, en Saïdjah's aanmoedigende kinderstem scheen meer kracht nog te geven aan de krachtvolle schoften van 't sterke dier, als het den zwaren kleigrond opscheurde en zijn weg teekende in diepe scherpe voren. De buffel keerde gewillig om als hij aan 't eind was van den akker, en verloor geen duimbreed gronds bij het terugploegen van de nieuwe voor, die altijd naast de oude lag als ware de sawah een tuingrond geweest, geharkt door een reus.

Daarnaast lagen de sawahs van Adinda's vader, den vader van 't kind dat met Saïdjah huwen zou. En als Adinda's broertjes aankwamen aan de tusschenliggende grens, juist als ook Saïdjah dáár was met zijn ploeg, dan riepen zij elkander vroolijk toe, en roemden om-strijd de kracht en de gehoorzaamheid hunner buffels. Maar ik geloof dat die van Saïdjah de beste was, misschien wel omdat deze hem beter dan de anderen wisttoetespreken. Want buffels zijn zeer gevoelig voor goede toespraak.

Saïdjah was negen jaar oud geworden, en Adinda reeds zes jaren, voor deze buffel aan Saïdjah's vader werd afgenomen door het distriktshoofd van Parang-Koedjang.

Saïdjah's vader, die zeer arm was, verkocht nu aan een Chinees twee zilveren klamboe-haken, poesaka van de ouders zijner vrouw, voor achttien gulden. En voor dat geld kocht hij een nieuwen buffel.

Maar Saïdjah was bedroefd. Want hij wist van Adinda's broertjes, dat de vorige buffel was heengedreven naar de hoofdplaats, en hij had zijn vader gevraagd of deze dat dier niet gezien had toen hij dáár was om de klamboe-haken te verkoopen? Op welke vraag Saïdjah's vader niet had willen antwoorden. Daarom vreesde hij dat zijn buffel geslacht was, zooals de andere buffels die het distriktshoofd afnam aan de bevolking.

En Saïdjah schreide veel als hij dacht aan den armen buffel waarmede hij twee jaren zoo innig had omgegaan. En hij kon niet eten, langen tijd, want zijn keel was te nauw als hij slikte.

Men bedenke dat Saïdjah een kind was.

De nieuwe buffel leerde Saïdjah kennen, en nam in de genegenheid van 't kind zeer spoedig de plaats in van zijn voorganger... al te spoedig eigenlijk. Want, helaas, de wasindrukken van ons hart worden zoo licht gladgestreken, om plaats te maken voor later schrift. Hoe dit zij, de nieuwe buffel was wel niet zoo sterk als de vorige... wel was 't oude juk te ruim voor zijn schoft... maar 't arme dier was gewillig als zijn voorganger die geslacht was, en al kon dan Saïdjah niet meer roemen op de kracht van zijn buffel bij 't ontmoeten van Adinda's broertjes aan de grens, hij beweerde toch dat geen ander den zijnen overtrof in goeden wil. En wanneer de vore niet zoo rechtlijnig liep als voorheen, of als er aardklonten ondoorgesneden waren omgegaan, werkte hij dat gaarne bij met zijn patjol, zooveel hij kon. Bovendien, geen buffel had een oeser-oeseran als de zijne. De penghoeloe zelf had gezegd dat er ontong was in den loop van die haarwervels op de achterschoften.

Eens, in 't veld, riep Saïdjah tevergeefs zijn buffel toe, wat spoed te maken. Het dier stond pal. Saïdjah, verstoord over zoo groote en vooral zoo ongewone weerspannigheid, kon zich niet weerhouden een beleediging te uiten. Hij riep: a.s. Ieder die in Indie geweest is, zal mij verstaan. En wie me niet verstaat, wint er bij dat ik hem de uitlegging spaar van een grove uitdrukking.

Saïdjah bedoelde evenwel niets kwaads daarmede. Hij zei 't maar omdat hij 't zoo dikwijls had hooren zeggen door anderen, als ze ontevreden waren over hun buffels. Maar hij had het niet behoeven te zeggen, want het baatte niets: zijn buffel deed geen stap verder. Hij schudde den kop als om 't juk aftewerpen, men zag den adem uit zijn neusgaten... hij blaasde, sidderde, rilde... er was angst in zijn blauw oog, en de bovenlip was opgetrokken zoodat het tandvleesch bloot lag...

"Vlucht, vlucht, riepen op-eenmaal Adinda's broertjes, Saïdjah, vlucht! Daar is een tijger!"

En allen ontdeden hun buffels van de ploegjukken, en slingerden zich op de breede ruggen, en galoppeerden weg door sawahs, over galangans, door modder, door kreupelhout en bosch en allang-allang, langs velden en wegen. En toen ze hijgend en zweetend binnenrenden in het dorp Badoer, was Saïdjah niet bij hen.

Want toen deze zijn buffel, bevrijd van het juk, had bestegen als de anderen om te vluchten als zij, had een onverwachtte sprong van het dier hem 't evenwicht benomen en ter-aarde geworpen. De tijger was zeer na...

Saïdjah's buffel, voortgedreven door eigen vaart, schoot eenige sprongen voorbij de plek waar zijn kleine meester den dood wachtte. Maar door eigen vaart alleen, en niet door eigen wil, was het dier verder gegaan dan Saïdjah. Want nauw had het de stuwing overwonnen die alle stof beheerscht, ook na 't ophouden van de oorzaak die haar voortstuwde, of 't keerde terug, zette zijn lomp lijf op zijn lompe pooten als een dak over het kind, en keerde zijn gehoornden kop naar den tijger. Deze sprong... maar hij sprong voor 't laatst. De buffel ving hem op zijn hoornen, en verloor slechts wat vleesch dat de tijger hem uitsloeg aan den hals. De aanvaller lag daar met opgescheurden buik, en Saïdjah was gered. Wèl was er ontong, geweest in de oeser-oeseran van dien buffel! [3]

Toen deze buffel aan Saïdjah's vader was afgenomen, en geslacht...

Ik heb u gezegd, lezer, dat mijn verhaal eentonig is.

...toen deze buffel geslacht was, telde Saïdjah twaalf jaar, en Adinda weefde sarongs, en batikte die met puntige kapala. Ze had reeds gedachten te brengen in den loop van haar verfschuitje, en ze teekende droefheid op haar weefsel, want ze had Saïdjah zeer treurig gezien.

En ook Saïdjah's vader was bedroefd, doch zijn moeder het meest. Deze toch had de wonde genezen aan den hals van het trouwe dier dat haar kind ongedeerd had thuis-gebracht, nadat zij op de mare van Adinda's broertjes gemeend had dat het was weggevoerd door den tijger. Ze had die wond zoo dikwijls bezien met de gedachte hoe diep de klauw die zóó ver indrong in de ruwe vezelen van den buffel, zou voortgedreven zijn in 't weeke lijf van haar kind, en telkens als ze versche geneeskruiden had gelegd op de wonde, streelde zij den buffel en sprak hem eenige vriendelijke woorden toe, dat het goede trouwe dier toch weten zou hoe dankbaar een moeder is! Ze hoopte later dat de buffel haar toch mocht verstaan hebben, want dan had hij ook haar schreien begrepen toen hij werd weggevoerd om geslacht te worden, en hij had geweten dat het niet Saïdjah's moeder was, die hem slachten liet.

Eenigen tijd daarna vluchtte Saïdjah's vader uit het land. Want hij was zeer bevreesd voor de straf als hij zijn landrenten niet betalen zou, en hij had geen poesaka meer om een nieuwen buffel te koopen, daar zijn ouders altijd in Parang-Koedjang, woonden, en hem dus weinig hadden nagelaten. Ook de ouders van zijn vrouw woonden altijd in hetzelfde distrikt. Na 't verlies van den laatsten buffel hield hij zich nog eenige jaren staande door te werken met gehuurde ploegdieren. Maar dit is een zeer ondankbare arbeid, en bovenal verdrietig voor iemand die in 't bezit van eigen buffels geweest is. Saïdjah's moeder stierf van verdriet, en toen maakte zijn vader in een moedeloos oogenblik zich weg uit Lebak en uit Bantam, om werk te zoeken in 't Buitenzorgsche. Hij werd met rottingslagen gestraft omdat hij Lebak verlaten had zonder pas, en door de policie teruggebracht naar Badoer. Hier werd hij in de gevangenis geworpen omdat men hem voor krankzinnig hield, wat zoo onverklaarbaar niet zou geweest zijn, en omdat men vreesde dat hij in een oogenblik van matah-glap, misschien amokh maken of andere verkeerdheden begaan zou. Maar hij was niet lang gevangen, wijl hij kort daarop stierf.

Wat er geworden is van de broertjes en zusjes van Saïdjah, weet ik niet. Het huisje dat zij bewoonden te Badoer, stond eenigen tijd ledig, en spoedig viel het in, daar 't slechts van bamboe gebouwd was, en gedekt met atap. Een weinig stof en vuil dekte de plek waar veel geleden werd. Er zijn veel zulke plekken in Lebak.

Saïdjah was reeds vijftien jaar, toen zijn vader naar Buitenzorg vertrok. Hij had dezen niet daarheen vergezeld omdat hij grooter plannen in zijn gemoed omdroeg. Men had hem gezegd dat er te Batavia zooveel heeren waren die in bendies reden, en dat er dus misschien voor hem een dienst zou te vinden zijn als bendie-jongen, waartoe men gewoonlijk iemand kiest, die nog jong is en onvolwassen, om niet door te veel zwaarte achter op het tweewielig rijtuig, 't evenwicht te breken. Er was, had men hem verzekerd, bij goed gedrag veel te winnen in zoodanige bediening. Misschien zelfs zou hij op deze wijze binnen drie jaren geld kunnen oversparen, genoeg om twee buffels te koopen. Dit vooruitzicht lachte hem toe. Met fieren tred, zooals iemand gaat die groote zaken in den zin heeft, trad hij na 't vertrek zijns vaders bij Adinda binnen, en deelde haar zijn plan mede.

– Denk eens, zeide hij, als ik wederkom zullen wij oud genoeg zijn om te trouwen, en we zullen twee buffels hebben!

– Heel goed, Saïdjah! Ik wil gaarne met je trouwen als je terugkomt. Ik zal spinnen, en sarongs en slendangs weven, en batikken, en heel vlijtig zijn al dien tijd.

– O, ik geloof je, Adinda! Maar... als ik je getrouwd vind?

Saïdjah, je weet immers wel dat ik met niemand trouwen zal. Mijn vader heeft me toegezegd aan uw vader.

– En jijzelf?

– Ik zal trouwen met u, wees daar zeker van!

– Als ik terugkom, zal ik roepen in de verte...

– Wie zal dat hooren, als we rijst stampen in 't dorp?

– Dat is waar. Maar Adinda... o ja, dit is beter: wacht me bij het djati-bosch, onder den ketapan waar je mij de melatti hebt gegeven.

– Maar, Saïdjah, hoe kan ik weten wanneer ik moet heengaan om je te wachten bij den ketapan?

Saïdjah bedacht zich een oogenblik, en zeide:

– Tel de manen. Ik zal uitblijven driemaal twaalf manen... deze maan rekent niet mee. Zie, Adinda, kerf een streep in je rijstblok bij elke nieuwe maan. Als je driemaal twaalf strepen hebt ingesneden, zal ik den dag die dáárop volgt, aankomen onder den ketapan. Beloof je, dáár te zijn?

– Ja, Saïdjah! Ik zal onder den ketapan bij het djatibosch wezen als je terugkomt.

Nu scheurde Saïdjah een strook van zijn blauwen hoofddoek, die zeer versleten was, en hij gaf dat stukje lijnwaad aan Adinda, dat ze 't bewaren zou als een pand. En toen verliet hij haar en Badoer.

Hij liep vele dagen voort. Hij ging Rangkas-Betoeng voorbij, dat nog niet de hoofdplaats was van Lebak, en Waroeng-Goenoeng waar toen de adsistent-resident woonde, en den volgenden dag zag hij Pandeglang dat daar ligt als in een tuin. Weder een dag later kwam hij te Serang, aan, en stond verbaasd over de pracht van zulke groote plaats met vele huizen, gebouwd van steen, en gedekt met roode pannen. Saïdjah had nooit zoo-iets gezien. Hij bleef daar een dag omdat hij vermoeid was, maar 's nachts in de koelte ging hij verder, en kwam tot Tangerang den volgenden dag, voor nog de schaduw gedaald was tot zijn lippen, hoewel hij den grooten toedoeng, droeg dien zijn vader hem had achtergelaten.

Te Tangerang baadde hij zich in de rivier nabij de overvaart, en hij rustte uit in 't huis van een bekende zijns vaders, die hem wees hoe men stroohoeden vlecht, even als die van Manilla komen. [4] Hij bleef daar een dag om dit te leeren, omdat hij bedacht hiermee later iets te kunnen verdienen, in-geval hij niet slagen mocht te Batavia. Den volgenden dag tegen den avond toen 't koel werd, bedankte hij zijn gastheer zeer, en ging verder. Zoodra 't geheel donker was, opdat niemand het zien zou, haalde hij het blad tevoorschijn, waarin hij de melatti bewaarde, die Adinda hem gegeven had onder den ketapan-boom. Want hij was bedroefd geworden omdat hij haar niet zien zou in zóó langen tijd. Den eersten dag, en ook den tweeden, had hij minder sterk gevoeld hoe alléén hij was, omdat zijn ziel geheel was ingenomen door 't groote denkbeeld geld te verdienen tot het koopen van twee buffels, daar zijn vader zelf nooit meer bezeten had dan één, en zijn gedachten richtten zich te veel op 't weerzien van Adinda, om plaats te bieden aan veel droefheids over 't afscheid. Hij had dat afscheid genomen in overspannen hoop, en in zijn gedachten het vastgeknoopt aan 't eindelijk terugzien onder den ketapan. Want zóó groote rol speelde het uitzicht op dat weerzien in zijn hart, dat hij, bij 't verlaten van Badoer dien boom voorbijgaande, iets vroolijks voelde, als waren ze reeds voorbij, de zes-en-dertig manen die hem scheidden van dat oogenblik. Het was hem voorgekomen dat hij slechts omtekeeren had alsof hij reeds terugkwam van de reis, om Adinda te zien, hem wachtende onder dien boom.

Maar hoe verder hij zich verwijderde van Badoer, en hoe meer hij lette op den vreeselijken duur van één dag, hoe meer hij de zes-en-dertig manen die voor hem lagen, begon lang te vinden. Er was iets in zijn ziel, dat hem minder snel deed voortstappen. Hij voelde droefheid in zijn knieën, en al was 't geen moedeloosheid die hem overviel, het was toch weemoed die niet ver is van moedeloosheid. Hij dacht er aan, terugtekeeren, maar wat zou Adinda zeggen van zóó weinig hart?

Daarom liep hij door, al ging hij minder snel-dan den eersten dag. Hij had de melatti in de hand, en drukte die dikwijls tegen zijn borst. Hij was veel ouder geworden sedert drie dagen, en begreep niet meer hoe hij vroeger zoo kalm geleefd had, daar toch Adinda zoo nabij hem was en hij haar zien kon telkens en zoo lang hij wilde. Want nù zou hij niet kalm wezen als hij verwachten kon dat ze straks voor hem staan zou. En ook begreep hij niet dat hij na 't afscheid niet nogeens was teruggekeerd om haar nog éénmaal aantezien. Ook kwam hem voor den geest hoe hij nog kort geleden met haar getwist had over de koord die ze spon voor den lalayang van haar broertjes, en die gebroken was omdat er, naar hij meende, een fout was in haar spinsel, waardoor een weddingschap was verloren gegaan tegen de kinderen uit Tjipoeroet. "Hoe was 't mogelijk, dacht hij, hierover boos te worden op Adinda? Want al hàd zij een fout gesponnen in de koord, en al ware de weddingschap van Badoer tegen Tjipoeroet verloren dáárdoor, en niet door de glasscherf – zoo ondeugend en handig dan geworpen door den kleinen Djamien die zich verschool achter den pagger – had ik zelfs dàn zoo hard mogen wezen tegen haar, en haar noemen met onbehoorlijke namen? Wat zal 't zijn, als ik sterf te Batavia zonder haar vergeving te hebben gevraagd voor zóó groote ruwheid? Zal 't niet wezen alsof ik een slecht mensch ben die scheldwoorden werpt op een meisje? En zal niet, als men hoort dat ik gestorven ben in een vreemd land, ieder te Badoer zeggen: het is goed dat Saïdjah stierf, want hij heeft een grooten mond gehad tegen Adinda?"

Zoo namen zijn gedachten een loop die veel verschilde van de vorige overspanning, en onwillekeurig uitten ze zich, eerst in halve woorden binnen'smonds, weldra in een alleenspraak, en eindelijk in den weemoedigen zang waarvan ik hier de vertaling laat volgen. Eerst was mijn voornemen wat maat en rijm te brengen in die overzetting, doch evenals Havelaar vind ik beter dat keurslijf wegtelaten.

"Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de groote zee gezien aan de Zuidkust, toen ik daar was met
mijn vader om zout te maken.
Als ik sterf op de zee, en men werpt mijn lichaam in het diepe
water, zullen er haaien komen.
Ze zullen rondzwemmen om mijn lijk, en vragen: "wie van ons zal
het lichaam verslinden dat daar daalt in het water?"
Ik zal 't niet hooren.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-ansoe, dat hijzelf had aangestoken
omdat hij mata-glap was.
Als ik sterf in een brandend huis, zullen er gloeiende stukken hout
neervallen op mijn lijk.
En buiten het huis zal een groot geroep zijn van menschen die water
werpen om het vuur te dooden.
Ik zal 't niet hooren.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb den kleinen Si-oenah zien vallen uit den klappa-boom, toen
hij een klappa plukte voor zijne moeder.
Als ik val uit een klappa-boom, zal ik dood nederliggen aan den
voet, in de struiken, als Si-oenah.
Dan zal mijne moeder niet schreien, want zij is dood. Maar anderen
zullen roepen: "zie, daar ligt Saïdjah! met harde stem.
Ik zal 't niet hooren.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lijk gezien van Pa-lisoe, die gestorven was van hoogen
ouderdom, want zijne haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom, met witte haren, zullen de klaagvrouwen
om mijn lijk staan.
En zij zullen misbaar maken als de klaagvrouwen bij Pa-lisoe's lijk.
En ook de kleinkinderen zullen schreien, zeer luid.
Ik zal 't niet hooren.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer, die gestorven waren. Men kleedde
hen in een wit kleed, en begroef hen in den grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft mij buiten de dessah, oostwaarts
tegen den heuvel, waar 't gras hoog is,
Dan zal Adinda daar voorbijgaan, en de rand van haar sarong zal zachtkens
voortschuiven langs het gras...
Ik zal het hooren."

Voetnoten[bewerken]

  1. Ik geef hier bij-een de verklaring van eenige maleische woorden, idiotismen en eigenaardigheden, die in de epizode van Saïdjah voorkomen.
    Lombong: bergplaats voor rijst en padie. Meestal is ze buiten 't huis tegen een der wanden aangebouwd.
    Kris, 't volksthümliche wapen van den Javaan, dat als zoodanig bij z'n volslagen kleeding behoort, gelijk bij ons in vroeger tijd de degen. Het is 'n slangvormige platte dolk, met zeer kleinen greep. Gewoonlijk zijn de krissen van reepen week ijzer in-eengesmeed--damastwerk alzoo?--en daarna met behulp van buffelhoeven gestaald. Ze werden voor roest bewaard door 'n inwrijving met djerook ('n citroensoort) met arsenicum, dat aan 't ijzer 'n eigenaardig doffe tint geeft. Het bijgeloof beweert dat men, 'n kris willende bezien, die geheel-en-al uit de schede moet halen. Wie 't slechts gedeeltelijk doet, stelt zich bloot aan groot ongeluk. Over betooverde krissen, e.d. zijn tallooze vertellingen in omloop.
    Poesaka: erfstuk, hier--gelijk dikwijls--in pieuzen zin genomen.
    Sawah: door kunstmatige bewatering toebereid rijstveld, in tegenstelling van gagah's en tipars, rijstaanplantingen die wat de bevochtiging aangaat, rechtstreeks van den regen af hangen.
    Klamboe-haken. Klamboe is gordijn. In de platte, zeer breede haken waarmee ze worden opgehouden, heerscht eenige weelde. Ook bij den minstwelvarende zijn ze toch gewoonlijk van messing.
    Patjol: 't werktuig dat de Javaan als spade gebruikt. Het blad zit, als 't ijzer van 'n houweel, loodrecht op den houten steel. Er wordt dus mee gehouwen, niet gespit, 'n eigenaardigheid die misschien hieruit voortvloeit, dat de inlander blootvoets gaat.
    Oeser-oeseran. 't Woord wordt in den tekst verklaard. Vermeende bijzonderheden in den loop van zulke haarkringen, vooral wanneer ze zich vertoonen op den kruin van 'n kind, leveren stof tot allerlei voorspellingen. Zie, bijv. hfdst 13. (Zie alinea die begint met: "De Adhipatti bezag het hoofd", M.D.)
    Penghoeloe: priester.
    Ontong: geluk, voordeel.
    Galangans: smalle dijkjes die 't water op de sawahs houden.
    Allang-allang: riet, reuzen- of prairie-gras. Het is vaak zoo hoog dat 'n man te paard er zich in verbergen kan. De benaming op Sumatra is riemboe, wat daar ook wildernis in 't algemeen beteekent.
    Sarong. Batik. Kapala. De sarong is 't eigenaardig kleedingstuk der Javanen, mannen en vrouwen beide. Het is een van kapok geweven lap, welks einden aan elkander genaaid worden. Het gebruik van zijde is uitzondering. Een dezer einden heet kapala, d.i. hoofd, en is beschilderd met 'n breeden rand, gemeenlijk uit tegen elkander inloopende driehoeken bestaande. Dit "schilderen" heet batik, en geschiedt uit de hand. Het weefsel wordt te-dien-einde op 'n raam gespannen, en de verf is in 'n werktuigje van blik dat--zeer verkleind --den vorm heeft van 'n trekpot of antiek lampje. Sarongs zonder kapala, en welker einden niet aan-eengenaaid zijn, heeten slendangs. Men draagt deze kleedingstukken om de heupen, en de mannen schorten ze meer of min, ja soms geheel-en-al, op. Ook wordt de slendang dikwijls geheel tot gordel saamgerold, in welk geval de mannen een broek dragen, zeer tegen de eigenlijke javaansche gewoonte, 'twelk meer en meer de overhand neemt bij de Javanen die veel met Europeërs in aanraking komen. Als 'n bijzonderheid mag opgemerkt worden, dat het gebruik van broeken onder de sarong, door vrouwen, alleen in den Noordhoek van Sumatra voorkomt. Ik althans heb deze gewoonte slechts daar aangetroffen. Ze is van atjineschen oorsprong, waarom dan ook die kleedingstukken den naam dragen van serewah atjeh: atjinesche broek. Het vervaardigen daarvan is een der voornaamste industrien in de rijkjes waarmee we nu in oorlog zijn.
    Wat overigens de sarongs en slendangs aangaat, sedert 'n dertigtal jaren leggen zich europesche fabrikanten toe op 't namaken van 't javaansche batik, en er worden dan ook jaarlijks voor millioenen in dat artikel omgezet. Toch wordt het dragen van 'n gedrukten kain (kahin: kleed, de generische naam voor al zulke kleedingstukken) steeds voor 'n blijk van armoed of althans van geringer welvaart gehouden.
    Mata-glap. Amokh. 't Woord (matah-glap = verdonkerd oog) duidt den toestand aan van iemand die in razernij alles wat hij ontmoet neervelt, tot hijzelf verslagen wordt. Ik noemde 't ergens 'n "zelfmoord in gezelschap" en weet er nog altijd geen beter naam voor. De ongelukkige die door deze woede wordt aangetast, kent vriend noch vijand. Oorzaken zijn gewoonlijk òf minnenijd, òf lang opgekropte wrevel over mishandeling. De Javaan is, als de meeste andere Inlanders, uit den aard zachtmoedig en inschikkelijk. Al te diep gegriefd, of te lang verongelijkt, berst z'n woede in amokh uit. Dat evenwel ook de amfioen (opium) hierbij 'n rol speelt--'tzij als oorzaak der kwaal, 'tzij als opwekkend hulpmiddel tot het botvieren van de woede--spreekt vanzelf.
    Atap: 'n soort van waterpalm welks bladen tot dekking van geringe huizen gebruikt worden.
    Bendie: chais, tilbury.
    Djati. Ketapan. Twee soorten van groote boomen. De eerste levert 'n zeer duurzaam hout. Waarom botanici hem den naam van quercus indica gegeven hebben weet ik niet, daar hij geenszins met onzen eik overeenkomt. "Kajatenhout" is pleonastische verbastering van kajoe-djati = djatihout.
    Melati. Een klein wit bloempje met sterken jasmijngeur. Het speelt, als bij ons de roos, 'n groote rol in balladen, sagen en legenden.
    Rijstblok. Zware houten trog waarin de padie door stampen ontdaan wordt van den bolster. Dat stampen heet--klanknabootsing alweer! --toembokh.
    Toedoeng, zie Noot 31. De bepaling van 't uur, naar den schaduw die Saïdjah's toedoeng teekende op zijn gelaat, is 'n indiïsmus.
    Lalayang: vlieger. Op Java vermaken zich niet uitsluitend kinderen met dit speeltuig. Het heeft geen staart, en beschrijft allerlei slingeringen die door vieren, inhalen en rukken eenigszins bestuurd worden door de persoon die de koord houdt. Het doel van 't spel is, de koord van den vlieger der tegenspelers in de lucht te ontmoeten en aftesnijden. Uit de pogingen die hiertoe worden aangewend, ontstaat als 't ware een gevecht dat zeer vermakelijk is om aantezien, en de toeschouwers opwekt tot levendige deelneming. De door Saïdjah veronderstelde mogelijkheid dat "de kleine Djamien", zou getricheerd hebben, is, wat de daartoe vereischte handigheid in 't werpen aangaat, 'n indiïsmus.
    Zout maken aan de zuidkust. Zie Noot 71.
    Grooten mond hebben, en: vuur dooden, zijn malayismen.
    Klaagvrouwen. Bij 't sterven van 'n Javaan wordt vreeselijk misbaar gemaakt, niet--zooals vroeger ten-onzent--door bezoldigde huilebalgen, maar door verwanten, kennissen en buren.
    Spaansche matten: zuid-amerikaansche dollars, waarschijnlijk dusgenoemd omdat in vroeger tijd het zeer omslachtige spaansche wapen aan matwerk deed denken. Die waarop twee kolommen staan, de zoogenaamde pilaarmatten, worden voor de besten gehouden, en gelden zooveel als onze oude zeeuwsche rijksdaalders, die misschien, wat gewicht en gehalte aangaat, aanvankelijk naar spaansch model geslagen werden. De "spaansche mat"--nu veelal van mexikaanschen muntslag--heet in ons Indie "ringgit" en blijft nog steeds 'n zeer gewild betaalmiddel, omdat de chinezen, die veel munt uitvoeren en in China versmelten, het zilvergehalte op hoogen prijs stellen.
    Kamoening: fijn geel gevlamd hout, dat slechts door den wortel van 't aldus genaamde kleine boompje geleverd wordt, en dus nooit groot van stuk wezen kan. Het is zeer duur.
    Ikat-pendieng. Pendieng is de buikband zelf. Ikat: gemeenzame verkorting in slecht maleisch van pengikatan, de agraaf daarvan. Pagger (ten-rechte pagar) beteekent heg. Pagger is een van de vele maleische woorden, die--evenals pikelen: dragen, mandiën: baden, soemah: moeite, verdriet--burgerrecht verkregen in 't hollandsch der Europeanen in Indie.
    Soesoehoenan van Solo: de Keizer van Soerakarta. Hij geeft in z'n officieele korrespondentie, aan den gouverneur-generaal, o.a. den titel van "grootvader."
    Kondeh... gevangen in eigen strik. Zie hierover noot 33. In de engelsche vertaling van den Havelaar, heeft m'n beste Nahuys, zonder erg gemeend in deze beschrijving iets te mogen veranderen. Hij laat Adinda's haren samenhouden door 'n lint, wat zeer onjavaansch is. Deze blunder heeft mij in den edinburgschen Scotsman 'n vinnige berisping op den hals gehaald van 'n hollandschen korrespondent--toevallig 'n gewezen theekontraktanttokohouder en... rijstopkooper, dat is: woekeraar van de ergste soort, 'n ware javanenbloedzuiger--die daaruit betoogt dat ik niet het minste verstand heb van indische politiek en dat de inlander 't heel goed heeft.
    Pontianak: spook dat zich in boomen ophoudt, en zeer gebeten is op vrouwen, vooral zwangere. Ik weet niet of er verband bestaat tusschen deze beteekenis van 't woord, en de naam der nederlandsche vestiging op Borneo's Westkust.
    Oog van den dag voor zon: malayismus.
    Pelitah: lampje.
    Rottan of Rotan: spaansch riet, rotting.
    Badjing: javasche eekhorn. Dit beestje kwam me altijd kleiner voor dan z'n europesche soortgenoot. Het laat zich gemakkelijk tam maken.
    Buikje voor maag: malayismus.
    Rottingstraf. Onder den indruk van den Havelaar is deze straf afgeschaft, wat ik als 'n fout beschouw. Ook hier bevond men zich, als gewoonlijk, à côté de la question. Indien er voor kleine delikten gestraft worden moet, is rottingstraf doeltreffender, zedelijker, en vooral... menschlievender, dan 't opsluiten in 'n gevangenis of de ten-arbeidstelling aan publieke werken. Zie over dit laatste, blz.[xxx] (zie alinea met: "Het gering aantal lieden...", M.D.). Het doet me leed, hier geen ruimte te hebben deze zaak breeder te behandelen, gelijk eerst mijn voornemen was. Ik bepaal me tot de verklaring dat de afschaffing der rottingstraf naar aanleiding van den Havelaar, in-verband met het opzettelijk verwaarloozen der hoofdstrekking van dat werk, een escobarsche huichelarij is. De Natie heeft zich alweer dat zand in de oogen laten strooien. Het weder invoeren van de rottingstraf in Indiën is in 't belang van den Javaan dringend noodzakelijk.
    Boaja: kaaiman, 'n krokodillensoort. Dat offeren geschiedt door 's avonds wat rijst en andere spijs in een bamboezen korfjen of bakje dat van 'n lichtje voorzien is, met den stroom te laten afdrijven. Als er wat veel op de rivieren geofferd wordt, leveren die zachtkens voort- schuivende vuurpunten 'n aardig gezicht op. EDD
  2. Ik verneem dat men thans bezig is, ook elders dan in Bantam "persoonlijk grondeigendom" intevoeren. De zaak is van hoog belang, doch zal waarschijnlijk schipbreuk lijden op de moeijelijkheid om de gemeenschappelijke bewatering van rijstvelden te regelen. Ik erken op dit oogenblik niet te weten hoe dit in 't Bantamsche geschiedt. Behalve deze zaak, die voor Java levenskwestie is, zullen er maatregelen dienen genomen te worden om den onmondigen Javaan te beschermen tegen den "handelsgeest" van zekere industrieelen. Wanneer bedoelde maatregel de strekking heeft om den inlander z'n grond te laten afkwanselen door den eersten den besten fortuinzoeker, ben ik er tegen! EDD
  3. In 't handschrift had ik de fout begaan, hier uitdrukkelijk te verzekeren dat het nu volgend voorbeeld van trouw eens buffels aan z'n jongen meester "niet verdicht" was. De heer Veth maakte daarop in den Gids van Augustus 1860 'n aanmerking die volkomen gegrond was, en daarom laat ik nu die verzekering in den tekst weg. Doch 't zij me vergund haar in deze Noten te herhalen. Ik bezit het Tijdschrift van Nederl. Indie niet, maar beroep mij op zeker daarin opgenomen officieel relaas van de zaak. Wie lust heeft het optezoeken, wordt naar zeer oude nummers verwezen, ik meen zelfs uit de dagen toen dat tijdschrift nog te Batavia uitkwam, dus vóór '48. EDD
  4. Er worden inderdaad te Tangerang zeer fijne stroohoeden gevlochten, die aan de manilla-hoeden in buigzaamheid en sterkte weinig toegeven. Waarom wordt die industrie niet 'n beetjen aangemoedigd? Wie bewerken kon dat het te Parijs mode werd un chapeau Tangerang te dragen, zou groote sommen gelds naar Java lokken. Doch er zijn zeer veel artikelen van die soort in Indie, en daaronder van veel grooter belang, waarvoor de europesche markt gesloten blijft omdat de Regeering op alle krachten beslag legt ten- behoeve van z'n kruieniers-affaire. Even als die andere Droogstoppel kent en waardeert ze niets dan z'n koffij. En... suiker, 't is waar ook! EDD


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Max Havelaar of de Koffij-veilingen der nederlandsche Handelmaatschappij - Deel 29) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.