- misbruik van gezag, en dat ik, hem verdacht hield van knevelary.
Ik was zoo vry in dien brief u voortestellen dat Inlandsch Hoofd naar Serang opteroepen, ten-einde na zyn vertrek en na neutralisatie van den bedervenden invloed zyner uitgestrekte familie (160) een onderzoek te doen instellen naar de gegrondheid myner beschuldiging en van myn vermoeden.
Lang, of juister gezegd veel, had ik nagedacht voor ik daartoe besloot.
Het was u door myn zorg bekend dat ik getracht heb door vermaningen en bedreigingen den ouden Regent voor ongeluk en schande te bewaren en myzelf voor de diepe grieve, daarvan — zy ’t dan ook alleen de onmiddelyk voorafgaande oorzaak te zyn.
Doch ik zag aan den anderen kant de sedert jaren uitgezogene, diep gedrukte bevolking, ik dacht aan de noodzakelykheid van een voorbeeld — want vele andere vexatien zal ik u te rapporteeren hebben, als niet ten-minste deze zaak door terugwerking daaraan een eind maakt — en, ik herhaal het, na ryp beraad heb ik gedaan wat ik voor plicht hield.
Op dit oogenblik ontvang ik uwe vriendelyke en geachte partikuliere letteren, houdende mededeeling dat gy morgen hier zult komen, en tevens een wenk dat ik deze zaak liever vooraf partikulier had moeten behandelen.
Morgen dus zal ik de eer hebben u te zien, en het is juist hierom dat ik vryheid neem u dezen te-gemoet te zenden, om vóór die ontmoeting het volgende te konstateeren.
Alles wat ik omtrent de handelingen van den Regent onderzocht, was diep geheim. Alleen hyzelf en de Patteh wisten het, want ik had hem loyaal gewaarschuwd. Zelfs de kontroleur weet nu nog maar ten-deele den uitslag van myn onderzoekingen. (161) Deze geheimhouding had een tweeledig doel. Eerst, toen ik nog hoopte den Regent van zyn weg terugtebrengen, was het om, àls ik slaagde, hem niet te kompromitteeren. De Patteh heeft my namens hem — het was op den 12den dezer — expresselyk voor die diskretie bedankt. (162)