Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/437

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

CLETHRA ALNIFOLIALinn.

Nat. familie:

ERICACEÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

DECANDRIA MONOGYNIA (Tienmannige-Eénwijvige)[1].

 

 

Reeds vroeger (bladz. 65) vestigde ik de opmerkzaamheid van den lezer op de verscheidenheid van vormen, waardoor zich de uitgebreide familie der Ericaceën of Heideachtige gewassen inzonderheid kenmerkt; ook de heester, waarvan een bloeijende tak op de nevenstaande plaat voorgesteld is, levert daarvan het bewijs.

Moeijelijk toch, of laat ik liever zeggen onmogelijk, zou 't voor hem, die met de karakters dezer plantengroep niet bekend is, wezen, om, dezen heester met de lage, kruipende Heideplant (Erica of Calluna vulgaris) met hare uiterst fijne, blaadjes en kleine kogelvormige bloempjes vergelijkende, tot de slotsom te komen, dat er eene zoo naauwe verwantschap tusschen deze twee bestaat.

Intusschen levert deze een bewijs voor wat ik vroeger, van de Rhododendron's sprekende, beweerde, dat er tusschen deze en de Heideplant een aantal overgangsvormen voorkomen, door welke de beide uitersten als 't ware aan elkander verbonden worden; vormen, die, hoewel in verschillende deelen der aarde thuis behoorende, toch als 't ware geleidelijk in elkaar overgaan, en tusschen welke geene ruimte van eenige beteekenis overblijft.

Alle Ericaceën hebben een éénbladerigen, vier- of vijfspletigen kelk, uit welks slippen natuurlijk alweder blijkt uit hoeveel blaadjes hij gevormd is. Ook de bloemkroon is éénbladerig en aan den top vier- of vijfspletig; de insnijdingen daarvan verschillen echter zeer in diepte, daar ze bij enkele soorten naauwelijks merkbaar, bij andere daarentegen zóó diep zijn, dat men op 't eerste gezigt zeggen zou dat de kroon uit even zoovele vrije bloemblaadjes bestaat.


  1. Zie de noten onder bladz. 17 en 13.
70