Radio-reglement 1930. Hoofdstuk 5

Uit Wikisource

[ 17 ]


HOOFDSTUK V.
Van den Draad-Omroep.


Artikel 38.

1. Zonder een machtiging van den Minister is het verboden aan te leggen of te gebruiken inrichtingen, bestemd tot het langs geleidingen en lijnen electrisch overbrengen van mededeelingen van woord-, toon- of beeldinhoud, niet ontvangen op de wijze als in art. 25 omschreven, naar andere perceelen of woningen dan die, waarin de inrichting is geplaatst.

2. Het in het vorige lid omschreven overbrengen van mede­deelingen, ontvangen door middel van inrichtingen, bedoeld in artikel 62, is verboden, indien dit geschiedt door het voortplanten van het geluid, dat door deze inrichtingen wordt voortgebracht.


Artikel 39.

De machtiging kan, behoudens uit hoofde van bezwaren van techniek en uitvoering, slechts wegens gevaar voor de veilig­heid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden worden geweigerd.


Artikel 40.

Behalve de voorwaarden, in elk bijzonder geval aan de machti­ging te verbinden, wordt als regel gesteld:

1°. dat het gebruik van de machtiging geschiedt ten genoegen van den Minister;
2°. dat de machtiging door den Minister kan worden ingetrokken bij niet-nakoming van de voorwaarden, waaronder zij is verleend.


Artikel 41.

Het gebruik van de inrichting wordt, zoodra dit door Ons in het algemeen belang wordt noodig geacht, geheel of ten deele gestaakt.


Artikel 42.

Tot aanleg, wijziging of uitbreiding van de inrichting mag niet worden overgegaan dan na inzending van de daarop betrekking hebbende gegevens en na ontvangst der daarop verkregen goed­ keuring van den Directeur-Generaal. [ 18 ]


Artikel 43.

1. Het is verboden door den aanleg, het hebben of het gebruik van de inrichting te belemmeren den aanleg, de instandhouding of de exploitatie onderscheidenlijk het gebruik van voor het open­baar verkeer bestemde telegrafen en telefonen en daarmede door den Minister gelijk te stellen radio-electrische inrichtingen, van tele­grafen en telefonen, bedoeld in artikel 13 der Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Stbl nr 7) of van inrichtingen, bedoeld in artikel 3ter dier wet, indien de aanleg en het gebruik daarvan van Rijkswege geschiedt.

2. Voorzieningen ter opheffing of ter voorkoming van belem­ meringen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geschieden op kosten van dengene, aan wien de machtiging is verleend.


Artikel 44.

De houder van de machtiging is verplicht:

a. de door of namens den Minister met betrekking tot de inrichting verlangde voorzieningen te treffen;
b. de door den Directeur-Generaal aan te wijzen ambtenaren, voorzien van een legitimatiebewijs, in de gelegenheid te stellen de inrichting te onderzoeken en kennis te nemen van alles, wat daarmede verband houdt, alsmede bij de voorwaar­den, bedoeld in artikel 47, te zorgen, dat deze ambtenaren de omschreven werkzaamheden eveneens ten opzichte van de ge­leidingen en lijnen tot de inrichting behoorende, kunnen ver­richten;
c. een schriftelijke verklaring af te leggen, dat de machtiging op de gestelde voorwaarden door hem wordt aanvaard en dat hij zich aan de gestelde of nader te stellen bepalingen zal houden.


Artikel 45.

1. De houder van de machtiging is verplicht er voor zorg te dragen, dat de inhoud van hetgeen wordt overgebracht, niet in strijd is met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden.

2. Het overbrengen door middel van de inrichting van mededeelingen, die in strijd zijn met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden, alsmede van andere mededeelingen dan bij de machtiging toegestaan en het overbrengen buiten voorkennis of tegen de opdracht van den houder van de machtiging is verboden. [ 19 ]

Artikel 46.

1. De houder van de machtiging is verplicht om — binnen het hem bij de machtiging toegewezen gebied — aan elke aanvraag om aansluiting aan zijn inrichting te voldoen, indien de belang­ hebbende aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zoodanige aansluiting heeft voldaan.

2. De Minister kan den houder van de machtiging in bijzondere gevallen, te zijner beoordeeling, van de in het eerste lid bedoelde verplichting ontslaan.


Artikel 47.

De voorwaarden van het gebruik, alsmede de door den houder van de machtiging te heffen vergoedingen zijn aan de goedkeuring van den Minister onderworpen.


Artikel 48

1. De houder van de machtiging is verplicht zich te onder­ werpen aan de controle op hetgeen door middel van de inrichting wordt overgebracht, zooals deze controle bij wettelijk voor­ schrift is of zal worden geregeld.

2. Ter controle op de juiste naleving van de in de machtiging gestelde voorwaarden, worden door en voor rekening van den houder van de machtiging en ten genoegen van den DirecteurGeneraal contröletoestellen op de inrichting aangesloten, waar en wanneer zulks door den Directeur-Generaal wordt noodig ge­ oordeeld.

Artikel 49.

1. In de machtiging kan de verplichting worden opgenomen tot betaling van een door den Minister te bepalen vergoeding.

2. Deze vergoeding, welke dient ter bestrijding van de kosten voor de bemoeiingen, die voor het Rijk uit de controle op de juiste naleving van de in de machtiging gestelde voorwaarden voort­ vloeien, zal een bedrag van f 0,50 per jaar en per op de inrichting aangebrachte aansluiting, waarover het door de inrichting gebodene, naar keuze van den aangeslotene, volledig kan worden ontvangen, niet te boven gaan, behoudens Onze machtiging aan den Minister tot overschrijding van dit bedrag.