Radio-reglement 1930. Hoofdstuk 6
← Hoofdstuk V. Van den Draad-Omroep. | Radio-reglement 1930 (1936) door Rijksoverheid | Hoofdstuk VII. Van de ontvanginrichtingen. → |
Uitgegeven in 's Gravenhage door Hoofdbestuur der Posterijen, Telegrafie en Telefonie. |
HOOFDSTUK VI.
Van de machtiging tot het beproeven van of het nemen van proeven met radio-electrische zendinrichtingen.
Artikel 50.
Zonder een machtiging van den Minister is het verboden:
Artikel 51.
1. De machtiging, bedoeld in artikel 50 onder a, wordt slechts verleend aan fabrikanten.
2. De machtiging, bedoeld in artikel 50 onder b, wordt slechts verleend:
3. De machtiging wordt verleend tot wederopzegging. De houder kan te allen tijde intrekking der machtiging verzoeken.
4. Voor het gebruik van de inrichting moet een amateur, als genoemd in het tweede lid van dit artikel onder b, en, behoudens het bepaalde in het zevende lid van dit artikel, in het algemeen een ieder, die zoodanige inrichting hetzij voor eigen rekening, hetzij voor rekening van derden bedient, zich met gunstig gevolg hebben onderworpen aan een onderzoek naar zijne wetenschappe lijke ontwikkeling en vaardigheid in de bediening, welke met be trekking tot het gebruik, van de inrichting wordt noodig geacht. Dit onderzoek geschiedt door een door den Directeur-Generaal aan te wijzen commissie, waarin de rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van radio-amateurs mede vertegenwoordigd kunnen zijn en volgens een door den Directeur-Generaal vast te stellen reglement.
5. Personen, bedoeld in den eersten zin van het vierde lid van dit artikel, moeten in staat zijn met een snelheid per minuut van ten minste 8 woorden, elk van vijf letters, morseteekens over te brengen en op het gehoor op te nemen.
6. De uitslag van het onderzoek, bedoeld in het vierde lid van dit artikel, wordt door den voorzitter van de examen-commissie schriftelijk aan de deelnemers medegedeeld. Op grond van een gunstigen uitslag van bedoeld examen, kan door, of namens den Directeur-Generaal een schriftelijke verklaring van bevoegdheid tot het bedienen van een radio-electrische zendinrichting worden afgegeven. De Directeur-Generaal is te allen tijde bevoegd opnieuw een onderzoek te doen instellen en de afgegeven verklaring in te trekken. [ 21 ]
7. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den DirecteurGeneraal, kan geheele of gedeeltelijke vrijstelling worden ver leend van het onderzoek, bedoeld in het vierde lid van dit artikel.
8. Voor elke toelating tot een onderzoek, bedoeld in het vierde lid van dit artikel, is verschuldigd een bedrag van vijf gulden.
Artikel 52.
Onverminderd het bepaalde in het vorige artikel kan de machti ging, behoudens uit hoofde van bezwaren van techniek en uit voering, slechts wegens gevaar voor de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede, zeden worden geweigerd.
Artikel 53.
Artikel 54.
Het gebruik van de inrichting wordt, zoodra dit door Ons in het algemeen belang wordt noodig geacht, geheel of ten deele gestaakt.
Artikel 55.
1. Het is verboden de inrichting, bedoeld in artikel 50 onder b, in werking te brengen, alvorens deze door of namens den Directeur-Generaal is goedgekeurd.
2. Van elke aan te brengen wijziging of uitbreiding in een inrichting, bedoeld in artikel 50 onder b, waardoor deze een grondige verandering ondergaat, moet kennis worden gegeven aan den Directeur-Generaal.
Artikel 56.
1. De tijdstippen waarop, de frequentie (golflengte) en het vermogen waarmede uitgezonden wordt, behoeven de goed keuring van den Directeur-Generaal.
2. Gelijke goedkeuring wordt vereischt voor de plaats, waar inrichtingen, bedoeld in artikel 50 onder b, worden gevestigd. [ 22 ]
Artikel 57.
1. De houder van de machtiging is verplicht er voor zorg te dragen, dat de inhoud van hetgeen wordt uitgezonden, niet in strijd is met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden.
2. Het uitzenden van mededeelingen, die in strijd zijn met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden, alsmede van andere seinen dan krachtens de machtiging toegestaan en het uitzenden buiten voorkennis of tegen de opdracht van den houder van de machtiging is verboden.
Artikel 58.
De houder van de machtiging is verplicht zich te onderwerpen aan de controle op hetgeen door middel van de inrichting wordt uitgezonden, zooals deze controle bij wettelijk voorschrift is of zal worden geregeld.
Artikel 59.
2. Voorzieningen ter opheffing of ter voorkoming van be lemmeringen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geschieden op kosten van dengene, aan wien de machtiging is verleend.
Artikel 60.
De houder van de machtiging is verplicht:
{{Alinea|2em|-2em|b, de door den Directeur-Generaal aan te wijzen ambtenaren op vertoon van hunne bijzondere lastgeving, indien het betreft houders van een machtiging als bedoeld in artikel 50 onder a, of van hun legitimatiebewijs, indien het betreft houders van een machtiging als bedoeld in artikel 50 onder b, in de gelegenheid te stellen na te gaan, of aan de bij de machtiging gestelde bepalingen of ter uitvoering daarvan gegeven aanwijzingen is voldaan. [ 23 ]
Artikel 61.
1. In de machtiging kan de verplichting worden opgenomen tot betaling van een door den Minister te bepalen vergoeding.
2. Deze vergoeding, welke dient ter bestrijding van de kosten voor de bemoeiingen, die voor het Rijk uit de controle op de juiste naleving van de in de machtiging gestelde voorwaarden voortvloeien, zal een bedrag van f 100 per jaar niet te boven gaan.