Romeinsche Geschiedenissen/Eerste Deel/Kort verslag
Uitgegeven door Johannes Allart, Amsterdam. |
[ 2 ]
Strekking
van Italië.
Dat land, zich van den agt- en- dertigsten tot den zeven- en- veertigsten graad van breedte ten Noorden uitstrekkende, en van de Ionische zee ten Westen, van de Tyrrheensche zee ten Oosten en van het Alpisch gebergte ten Noorden ingesloten, droeg bij de Ouden onderscheidene naamen, van deszelfs ligging ten opzichte van andere Landen, of van deszelfs oudste beheerschers, ontleend. (1) Schoon door Verdeeling
van Italië.veele onderscheidene volken bewoond, verdeelde men hetzelve voornaamlijk in drie hoofddeelen. Het eerste droeg den naam van Gallie aan deze zijde van de Alpen, het welk zich van het Alpisch gebergte tot aan de rivier Aesis of de Stad Ancona langs de Adriatische, en tot aan de rivier Macra langs de Tyrrheensche zee uitstrekte. Het verkreeg den naam van Gallie, na dat de Galliërs, onder de regeering van Tarquinius den Ouden, in het zelve waren ingevallen, terwijl de bijvoeging van aan deze zijde der Alpen het
(1) Dion. hal. L. I. (edit Sylb. 1691) p. 27, 28. aull., Noct. Att. L. X. c. 1.
[ 3 ]
Ligging
van Italie.onderscheidde vam de overige Galliërs, die aan gene zijde der zelven met betrekking tot Rome gebleven waren. (1) — Het tweede gedeelte, zich van de rivier Aesis of van de Stad Ancona tot aan de rivier Frento aan de eene, en van de rivier Macra tot aan de rivier Silarus aan de andere zijde uitstrekkende, werd eigenlijk Isalie genoemd; dragende het overige gedeelte bij de Ouden den naam van groot Griekenland, om dat de meeste steden langs de zeekust Grieksche Volksplantingen waren. De grensscheiding tusschen de twee laastgenoemde deelen was echter altijd
zeer onbepaald. (2)
Geheel Italie ligt zoo gelukkig, dat, gelijk thands elke reiziger met verrukking van het zelve, als van het gezegendste gewest van ons waerelddeel, gewaagt, zoo wel Grieksche als Latynsche Schrijvers het oudtijds om strijd roemden, als het voortreflijkste werk der blijde Natuur. (3)
(1) Liv. L. v.c.33.seq. Plin. Hist. Nat. L. III. c. 14.
(2) Cellar Geogr. Ant. Tom. I. p. 512.
(3) Plin. Hist. Nat. L. III. c. 5. Dion. hal. L. I. p. 29.
[ 4 ]
Doorsneden van eene menigte rivieren ; bevochtigd van het water, welk van beregende bergtoppen naar vruchtbaare daalen zakt ; door een gematigden dampkring omringd, en zoo rijk aan schaduwvolle vlakten, als aan groeizaame heuvels, vindt ´er het geheele plantenrijk den gunstigsten grond. De olie, het koorn en de wijnstok zegenen het bij uitstekendheid. Het nuttigst vee heeft ´er overvloed van voedzel in grasrijke weiden. Het gebergte levert noodige delfstoffen, de bosschen bieden allerleie wild aan, en de omringende zeeën laaten de strandbewooners aan de smaaklijkste visschen geenszins gebrek lijden; terwijl de menigvuldige baaijen, zeeboezems en rivieren het zelve geschikt maaken voor den uitgebreidsten handel.
Derzelver
eerste be-
wooners.Van de vroegste rijden af werd dat gelukkig gewest opgezogt van vreemde volken, die hunne eigene zetels moesten verlaaten en zich in de gastvrije oorden van dat gezegend land een veilig en aangenaam verblijf beloofden. Doch hier door is het tevens moeilijk , iets met zekerheid van deszelfs oorspronglijke inborelingen te bepaalen.