Vogelkiekjes/X
← Bij de Zaagbekken | Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder | Op bezoek bij de Regenfluiters → |
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys. |
X.
Stormvogeltjes, Draaihals en Bijgeloof.
Wie des winters dikwijls op en bij de zee vertoeft, kan er vogels leeren kennen, die er des zomers niet zijn, en die elders in het land bijna nimmer voorkomen.
Zoo kan men aan het Noordzeestrand gedurig de zwarte Stormvogeltjes waarnemen en wel in twee soorten. Het eene wordt gewoon Stormvogeltje (Procellaria pelagica L.) en het andere Vaal Stormvogeltje (Procellaria leucorrhoa Vieill) geheeten. Het eerste is roetzwart, het tweede meer grijsachtig zwart.
Wanneer men deze vogeltjes voor het eerst ziet, maken ze een eigenaardigen indruk, daar ze met langzame vleugelslagen vliegen, en op de golven loopen. En bij stormachtig weer kunnen ze meermalen met vele exemplaren bijeen zijn, terwijl ze dan wel de schepen trachten te naderen, misschien wel, om er veiligheid te zoeken. En zoo brachten ze meermalen onrust bij de zeelieden, die de donkere, zwevende schaduwen plotseling voor den dag zagen komen, wanneer het schip het hard te verantwoorden had. Nu eens schenen ze op het schip toe te snellen, dan weer leek het, of ze den weg wilden wijzen; nu waren ze achter, dan op zij, en steeds gingen ze zonder geruisch voort te midden der verbolgen elementen, waar ze den zeeman den schrik om het hart deden slaan. Wat het waren, wist hij niet, evenmin van waar ze kwamen of wat ze wilden.
Door vele zeelieden werd mede beweerd, dat die zwarte vogeltjes afkomstig waren van een oude dame, die om [ 35 ]haar geld door matrozen vermoord was. De kooien, waarin de zwarte vogeltjes verblijf hielden, werden stuk geslagen, en de diertjes vlogen vrij weg. Is nu een zeeman den dood nabij, dan komen ze hem waarschuwen of ten verderve leiden. De Engelsche zeelieden noemen het stormvogeltje Petrel, afleiding van Petrus. Evenals deze op de golven wandelde, doen ook de zwarte vogeltjes het. Zoo heeft het volksgeloof dikwijls aanleiding gegeven voor den plaatselijken en ook wel voor den wetenschappelijken naam van eene vogelsoort.
Een aardig voorbeeld daarvan zien we ook bij den Draaihals, die in de wetenschap Iynx torquilla wordt genoemd.
In de godenleer nu lezen we, dat Iynx, de dochter van Pan en Echo, de dienares was van Io. Iynx nu wist Zeus (Jupiter) tot een minnehandel met Io te verleiden, waardoor de koppelaarster door Hera (Juno) voor straf in een vogel—den Draaihals (Iynx torquilla)—werd veranderd. Aan dezen vogel werden daarom bovennatuurlijke krachten toegekend, waaruit evenwel martelingen voor het arme dier voortvloeiden. Wilde men iemand verliefd maken, dan werd een Draaihals met pooten en vleugels aan een rad met vier spaken vastgehecht, dat dan onder het uitspreken van een tooverformulier rondgedraaid werd.
Als zinnebeeld van de loktaal der liefde komt de Iynx torquilla mede voor op vazen en gemmen. De vogel wordt dan meestentijds gedragen door den jongeling, die zich tot zijne uitverkorene wendt.
De Draaihals is maar een kleine vogel en sluit zich vrijwel aan bij de Spechtvogels. Veelvuldig komt deze [ 36 ]vogelsoort niet bij ons voor, doch ze broedt toch elk jaar, hoofdzakelijk op zandgronden, in Nederland, waar ze haar nest maakt in boomholten. De eieren, die wel tot acht of negen gelegd worden, zijn glanzend wit van schaal, doch niet gemakkelijk krijgt men ze te zien, want deze vogel broedt zoo vast, dat hij het nest niet verlaat, al staat men er bij, en meermalen zit het zoo diep, dat men het beest niet weg kan nemen.
Wanneer men een Draaihals in de hand houdt, blijkt het spoedig, waardoor hij zijn naam gekregen heeft, want schielijk en gedurig draait hij den kop in andere richting.
Mierenjager wordt dit vogeltje dikwijls geheeten. Zoogenaamde miereneieren, 't zijn evenwel popjes, worden door den Draaihals gaarne genuttigd, doch ook de mieren zelve worden niet versmaad. Ook als men hem zoo aantreft op den grond, waar hij zijn voedsel zoekt, draait hij gemakkelijk en veel den kop naar achteren. In het bosch klimt hij niet, zooals de spechten dit doen, maar hij springt van tak op tak, en daarbij komen zijne klimvoeten, twee van de vier teenen naar achteren gekeerd, hem goed te pas. Zijn lange, kleverige tong komt hem bij het voedsel zoeken mede zeer goed te stade.
De rosachtig, grijs- en bruingeteekende vederen zijn reeds voldoende tot herkenning van den Draaihals, die alleen des zomers bij ons woont.
Het volks- en bijgeloof houdt zich meer met vogels bezig; vogels op uithangborden zijn daarvan een bewijs. Hierover later meer.