Album der Natuur/1859/Herder

Uit Wikisource
Herder (1859) door C. Pruys v.d. Hoeven
'Herder,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (achtste jaargang (1859), pp. 291-299. Dit werk is in het publieke domein.
[ 291 ]
 

HERDER;

DOOR

C. PRUYS v.d. HOEVEN.

 

 

De moderne theologie heeft een groot probleem op te lossen: Gods openbaring in den mensch. Maar om dat te kunnen, moet zij hare oude methode van bespiegeling en redenering verlaten en zich wenden tot de nieuwe empirische: natuuronderzoek door waarneming en proefneming. Evenwel mag zij haar onderzoek niet tot het tegenwoordige bepalen, maar moet den draad der traditie volgende terugkeeren tot vroegere menschengeslachten, die in vergelijking van ons geslacht van heden de kindschheid der wereld vertegenwoordigen. Immers de menschheid telt nu al duizende jaren van opvoeding en beschaving en het meerder comfort, dat zij thans geniet, is het werk van eeuwenlange inspanning en vlijt. Het was haar een zure arbeid, zich in de wereld, waarin Gods Voorzienigheid haar geplaatst had, te oriënteren. Zij moest de hieroglyphentaal des Hemels leeren verstaan, het gesternte bespieden, hare aarde onderzoeken, land en zee bereizen, planten en dieren gadeslaan, kunsten en wetenschappen beoefenen, en al hare kennis en ervaring toepassen op de moeijelijke kunst en wetenschap van het leven.

Onder de theologen, die dit probleem zoo niet geformuleerd, althans voor den geest gehad hebben, behoort boven allen en voor allen genoemd te worden johann gottfried von herder: een man, die in de galerij van ons Album der Natuur eene plaats verdient naast den onlangs overledenen alexander von humboldt.

Meent niet, geëerde lezers! dat ik beide mannen zou verlangen te vergelijken; want iedere vergelijking heeft iets hatelijks, vooral zoo [ 292 ]het daarbij op schatting, op bepaling van meerdere of mindere waarde is toegelegd. Het zijn toch altijd ongelijke grootheden, die zich niet naar denzelfden maatstaf laten berekenen, en elke merkwaardige persoonlijkheid bezit hare individuëele verdienste, die slechts door naauwgezette, onbevooroordeelde studie gekend kan worden.

Het was mijn oogmerk in deze bladen eene proeve van zoodanige studie te geven; aan eene kritiek wenschte ik mij niet te wagen.

Johann gottfried von herder was de zoon van een armen schoolmeester en van een hoef- en wapensmidsdochter te Möhringen, eene kleine stad in het noordelijke gedeelte van Pruissen. Beide echtelieden leefden voor hunne kinderen. Hun huisboek was de Bijbel. Zijnen vader dankte hij eerbied voor orde en pligt, zijne moeder stille ingetogenheid en meewarigheid met leed en vreugde der zijnen. Het aartsvaderlijk gezin en de aartsvaderlijke levenswijze, waar iedere dag aan getrouwe pligtsvervulling toegewijd, door Bijbel, gebed en gezang geheiligd werd, maakte een diepen, biijvenden indruk op den kleinen gottfried en legde den grond tot herders gemoedelijken ernst en liefde voor de gewijde poëzij der Oosterlingen. Door zijne armoede bleef hij bewaard voor tijdverkwisting en menigerlei verleiding, door den strengen levensregel zijns vaders behield hij zijne gezondheid en onschuld, en als de vader zijne tevredenheid met den knaap door het opleggen der handen, onder het zacht uitspreken van "Gottesfriede" betuigde, dan ontving deze zijne zoetste belooning. Later, onder de strenge schooltucht van een bejaarden rector, in de oude talen, geschiedenis en aardrijkskunde onderwezen, behield hij nog lang zekere schuwheid en ingetrokkenheid, die hem eerst op mannelijken leeftijd verlaten heeft. Intusschen erkende hij zelf, aan dezen man zijne eerste grondige kundigheden verschuldigd te zijn, die met onverbiddelijke gestrengheid de regelen der spraakkunst aan zijne discipelen inprentte. Onverzadelijk was zijne leer- en leeslust, en zijne liefste uitspanningen waren eenzaamheid en afzondering in de vrije natuur. Met een boek in de hand en een riem om het lijf zat hij dan op een kersenboom in vaders tuin, ouder bloesems en vogelen, en zoo bragt hij uren door, die hem tot in den ouderdom onvergetelijk bleven. Homerus vergelijking van de bladeren in lente en herfst bij het komen en gaan der [ 293 ]menschengeslachten, perste den gevoeligen knaap tranen van weemoed uit de oogen. Muzijk en gezang, vooral het feestelijk koraalgezang en de kerkmuzijk, beminde hij van zijne eerste kindschheid af aan. Voortreffelijk was het onderrigt in de godsdienst, dat hij genoot van den eerwaardigen willamow. Een opstel, getiteld: der Redner Gottes, onder herder's schriftelijke nalatenschap gevonden, getuigde van den levendigen indruk, dien deze achtingswaardige leeraar op herders gemoed gemaakt had .

Geheel verschillend was de indruk, dien de predikant trescho op den zestienjarigen jongeling, bij hem als bediende geplaatst, achterliet. Dit tijdvak was naar alle waarschijnlijkheid het treurigst van zijn jeugdig leven. Echter liet hij zich niet ontmoedigen en offerde menig uur van den nacht op aan de bevrediging zijner weetgierigheid. Op zekeren avond, dat herder met een brandend licht naar zijne slaapkamer gegaan was, vond trescho hem in diepen slaap verzonken. Rondom hem lagen eene menigte, gedeeltelijk opengeslagen Grieksche en Latijnsche classici, ook Duitsche dichters, en in het midden stond de brandende kaars. Den volgenden morgen vroeg trescho hem, nadat hij hem zijne onvoorzigtigheid had onder 't oog gebragt, of hij in staat was, die boeken met vrucht te lezen, en kreeg tot antwoord, dat hij zijn best deed ze te verstaan. "Nu eerst bemerkte ik," zegt trescho, "dat ik geen schoolknaap, maar een man voor mij had." Het blijkt echter niet, dat deze ontdekking een gunstigen invloed op het lot van zijn dienaar gehad heeft. Eindelijk sloeg voor den jongeling het uur der verlossing. Herder geraakte in kennis met den chirurgijn-majoor van een regement Russen, dat in Möhringen in garnizoen lag, vergezelde dezen bij zijn vertrek naar Koningsbergen en kwam alzoo in de gelegenheid om zijne studiën voort te zetten en te voleindigen. Hier bestudeerde hij theologie, historie, letteren en wijsbegeerte, en vertrok op tweeëntwintigjarigen leeftijd als predikant naar Riga. Vier jaren had hij in Riga doorgebragt, toen hij het voornemen opvatte, om eene buitenlandsche reis te ondernemen. Hij volgde die roepstem, reisde naar Frankrijk, kwam later in aanraking met het hof en hofleven en bragt een groot en laatste gedeelte zijner levensjaren door in Weimar, het middenpunt der toenmalige cultuur [ 294 ]in Duitschland, deed van daar, even als goethe, eene reis naar Italië, en overleed in 1808 op den ouderdom van 59 jaren, betreurd door allen, die hem als mensch hadden gekend en lief gekregen.

Na dit kort levensberigt als inleiding te hebben voorafgezonden, wenschte ik u herder voor te stellen niet als theoloog, noch als man van wetenschap, maar als heraut en voorganger op den nieuwen studieweg.

Gods openbaring in den mensch noemde ik het groot probleem der moderne theologie. Laat ons nu zien, wat door verder verrigt is, om de oplossing van dat probleem voor te bereiden.

Door voltaire's spot en rousseau's twijfel was het autoriteitsgeloof aan den Bijbel hevig geschokt geworden. Door kants kritiek was de oude metaphysica weggeredeneerd. Eene sceptische wijsbegeerte had meer en meer zich van de publieke opinie meester gemaakt. Nu trad herder op als verdediger der heilige oorkonden, als leeraar der echte humaniteit, als verkondiger eener betere wijsbegeerte des levens. Den Bijbel verklaarde hij als heilige poëzij en historische traditie. De wijsbegeerte ontleende hij uit de kennis der organische natuur van den mensch, het middenpunt der bezielde schepping. Onder zijne eerste geschriften voor Bijbelverklaring moeten wij zijne Aelteste Urkunde des Menschengeschlechts en zijne prijsverhandeling over den oorsprong der Taal vermelden. In beiden bespeuren wij herders streven, om Bijbelstudie met natuurstudie te verbinden, en het systeem te verwisselen met onderzoek en aanschouwelijke voorstelling der natuur. Zoo zag hij in het scheppingsverhaal eene dichterlijke afbeelding van den dageraad in het morgenland en hoorde in den oorsprong der talen den weêrklank der natuurgeluiden. Want, gelijk gevoelen gaat voor denken, zoo is de mensch gevoelend wezen, alvorens denkend wezen te zijn. Opmerkzaamheid geeft vervolgens de teekenen aan de hand ter onderscheiding der voorwerpen en vormt de zinnelijke taal, die, van lieverlede vergeestelijkt, in rede verandert.

Bijbelkritiek is onmogelijk, zonder kennis van het Oosten. En reisde weleer robert wood naar Griekenland, om homerus op de plaats zelve, waar hij dichtte, te lezen, zoo zouden onze moderne critici eene pelgrimsreize naar Palestina moeten ondernemen, om de heilige Schriften der Joden met kennis van zaken te kunnen beoordeelen.

[ 295 ]Het grootsch plan van herders veelzijdige studie was, het leven der menschen in al zijne phasen na te gaan, de oorzaken der wereldgebeurtenissen op te sporen, den stillen gang der beschaving te bespieden en in dat alles het verborgen Godsbestuur te ontdekken. Zulk een plan uit te voeren, lag boven het bereik van menschelijke krachten. Maar het denkbeeld er van te hebben opgevat en het reuzenwerk te hebben aangevangen, verstrekt herder tot onvergankelijke eer. En bestaat de waardij van een boek minder in hetgeen het geeft, dan in hetgeen het opwekt, dan zal een onpartijdig nageslacht aan herders Ideën zur Philosophie der Geschichte der Menschheit eene eerste plaats toekennen onder de historisch-wijsgeerige schriften der vorige eeuw, en het genie bewonderen van den man, die Gods openbaring in Bijbel, natuur en geschiedenis op de gelukkigste wijze wist te vereenigen.

Herder had Bijbel, natuur, geschiedenis bestudeerd niet als theoloog, niet als philosoof, niet als historicus, maar als mensch. Dit gaf aan zijne schriften eene frischheid en oorspronkelijkheid, waardoor zij zich onderscheiden van de werken der mannen van het vak, en zonder kennis van den auteur niet gewaardeerd kunnen worden. Die dit verlangt, moet dezen meer dan oppervlakkig kennen, moet zich in hem verplaatsen, moet met hem gevoelen en denken; want in die schriften leeft en zweeft herders geest.

Een auteur kan over zijne wetenschap schrijven, de uitkomsten bekend maken van zijn onderzoek, of eene kritiek leveren van het onderzoek van anderen, zonder dat zijne persoonlijkheid er in betrokken is. Maar boeken schrijven als herder, zonder zich aan zijne lezers mede te deelen, kan men niet. Nu zou men kunnen vragen: of het niet beter, of het niet noodzakelijker ware, zich met zijn onderwerp te vereenzelvigen, zich in de wetenschap te verliezen, zich volkomen te objectiveren? Ik antwoord: dat zoodanig objectiveren slechts voor hem mogelijk is, die de wetenschap in bezit heeft. Aangezien nu zoodanig volkomen bezit der wetenschap alleen aan God mag worden toegeschreven, zoo is het, om de menschelijke wetenschap in haar geheelen omvang te leeren kennen, een noodzakelijk vereischte te weten, hoe zich de voorwerpen van kennis in de verschillende individuen hebben afgespiegeld.

[ 296 ]Doch er was in herder, als auteur beschouwd, eene bijzondere gave, waarmede hij boven anderen bevoorregt was en die met zijne individualiteit in de naauwste betrekking stond. Het was eene zekere divinatie, eene ruimere opvatting, een dieper inzigt, een verder vooruitzigt, dat men onder het ééne veelbeteekenende woord intuïtie begrijpen kan: een vermogen, dat somtijds het wetenschappelijk onderzoek verdrong of belemmerde, doch het doorgaans voorbereidde, bevorderde, verhelderde. Wij willen op dit merkwaardig vermogen, aan weinigen geschonken, eenige oogenblikken onze aandacht vestigen.

Gevoel en verstand zijn in de zamenleving zeer ongelijk verdeeld en geven aanleiding tot de meest verschillende zienswijze in opvatting en beoordeeling van menschen en zaken. Hoe meer onevenredigheid tusschen beiden, hoe minder evenwigt in den gevoelenden of denkenden mensen, hoe meer eenzijdigheid, hoe meer gebrek aan overeenstemming in het leven. Bij de opvoeding worden zelden het gevoelsleven en verstandsleven gelijkelijk ontwikkeld. Dit geluk viel aan herder ten deel, die, in het aartsvaderlijk gezin opgegroeid, den rijken zegen van het familieleven genoot, doch tevens onder ontbering en strenge schooltucht en dienstbaarheid tot zelfstandigheid en vrijheid gevormd wierd. Als kind met den Bijbel vertrouwelijk bekend, was zijn kinderleven een geloofsleven, gelijk aan dat der patriarchen, en waren hem de oude oorkonden heilig. Het is aan dergelijke naturen eigen, de eenheid van hun gevoelen en denken en zijn te zoeken en te vinden in God, wien zij boven en in en om zich zien. Aldus wordt hun gevoelen en denken en zijn en leven godsdienst, en heeft de twist over gelooven en weten voor hen geene beteekenis. Als zóó de godsdienst met hun wezen versmolten is, dan wordt de natuur, de geschiedenis, het leven, hun Bijbel, Gods heilig hieroglyphenschrift, dat zij gedurig beter leeren lezen en duidelijker leeren verstaan; en hunne gedachtenwereld, waarin zij leven, is met de wereld der verschijnselen één harmonisch geheel.

Het is eene juiste opmerking van hen, aan wie wij herders biographie verschuldigd zijn, dat hij, dichtkunst en wijsbegeerte verbindende, minder dichter was dan gedicht, minder wijsgeer dan wijsgeerte. Dit gaf aan veel wat hij schreef een schijn van onbepaaldheid, ondui[ 297 ]delijkheid, zekere vermenging van licht en donker, met één woord, iets schemerachtigs, dat het vermoeden opwekte van gebrek aan grondige kennis. Ik zal niet staande houden, dat herder het uitgestrekt gebied van wetenschap, waarop hij zich bewoog, volkomen beheerschte. Hoe zou dit ook mogelijk zijn geweest bij zulk een grootschen aanleg van studie? Dit alléén wil ik doen uitkomen, dat hij een diep en levendig besef had van de innige verwantschap van godgeleerdheid, natuurkunde en geschiedenis, eene krachtige overtuiging van de organische eenheid der menschelijke wetenschap.

De toepassing der bewegingsleer op psychologie, ofschoon van nieuwere dagteekening, zweefde herder voor den geest, en het kan ons dus niet bevreemden, dat hij geen behagen kon vinden in kants Kritiek, welke hij, waarschijnlijk met het oog op baco's beeldspraak, vergeleek met het spinneweb in den bijenkorf. Over 't geheel was hij een verklaarde vijand van de toepassing der metaphysiek op de theologie, en poogde door leer en voorbeeld de studie der organische natuur algemeen ingang te verschaffen, waarom hij die met zijne Bijbelstudie en Bijbelkritiek verbond. Eene oplettende lezing der Evangelische Schriften leert het ons, dat de leer van het Christendom telkens wordt opgehelderd door voorbeelden, ontleend aan het leven van planten en dieren, en dat een zuiver natuurgevoel het onderwijs van den Zaligmaker verlevendigde en het naauw verband aantoonde van natuur- en godsdienstkennis, gelijk ook God zich op dezelfde wijze openbaart in den Bijbel, als in het organisch leven, zoodat de God der natuur geen ander is, dan de God van het Evangelie.

Herders Ideën zijn eene belangrijke bijdrage tot die leer der éénheid van Gods openbaring, toegepast op de geschiedenis der menschheid. Als proeve eener wijsbegeerte der geschiedenis, of liever, als schets eener wetenschappelijke behandeling der geschiedkunde, omvat zij het organisch geheel der wetenschap.

Zij begint met de aarde, als deel van het planetenstelsel en als woonplaats van den mensch, beschouwt hare planten en dieren met den mensch vergeleken, des menschen gestalte, ligchaamsbouw, zintuigen, aanleg, vermogens, krachten, bestemming, zijne betrekking tot de aarde en hare bewoners; het planten- en dierenrijk, den invloed [ 298 ]van zeeën en kusten, bergen en vlakten, klimaat en grond op stammen en volken, op hunne zeden, gewoonten, op hunne levens- en wereldbeschouwing. Nu ontrolt hij de kaart der geschiedenis en wijst de natiën aan, die beurtelings eene hoofdrol speelden op het wereldtooneel, vermeldt de hoofdbedrijven van dat groote drama en laat het koor de stem der Nemesis verkondigen, ter verheerlijking van den onzigtbaren, onbekenden God, die de schaal van het evenwigt in handen houdt.

Herder was man van de toekomst. Vast stond bij hem het geloof aan een gestadigen vooruitgang van den menschelijken geest. "Zijne begeerte," dus lezen wij in zijne biographie, "zijne begeerte, om de krachten der natuur na te vorschen, om de wetten van haren werkzamen Geest uit te vinden, werd door de nieuwe ontdekkingen van het galvanisme, die hij zich door zijn vriend ritter liet uitleggen, door werners geognostisch stelsel, door de nog te verwachten ophelderingen over electriciteit, magnetismus en Doctor galls schedelleer, gelijk door alles wat hem de physica en physiologie van camper, soemmerring en anderen toevoerde, gedurig hooger gespannen, en menigmaal wenschte hij eerst nu geboren te zijn, om de resultaten dezer ontdekkingen nog te beleven. "De vorderingen," zoo sprak hij, "in wetenschap, de uitvindingen van den menschelijken geest hebben ons het helder, het ware licht aangebragt. Op dezen weg moeten wij voortgaan en onze kennis der groote natuurwetten voltooijen. Wij behoeven het schemerlicht niet meer van vroegere eeuwen (waarheen eene partij politieke dweepers van den laatsten tijd ons zoo gaarne zoude terugvoeren)." En met betrekking tot die vorderingen in kennis van natuur en menschen, hield hij de kritische wijsbegeerte voor hoogst verderfelijk, vermits zij in de plaats van ervaring en waarneming eene dorre scholastiek stelde, die zelfs heldere koppen benevelde. "Zij," dus besloot hij dan, "en de Fransche revolutie hebben ons eene geheele eeuw achteruit gezet." "

Gelukkig gehuwd, genoot herder den onschatbaren zegen van huisselijken vrede. "Zondags moest men hem zien," schrijft ritter, "als hij rustdag vierde op het land, in den schoot zijner familie. Zóó wordt in geen kerk God gediend, als hier, waar niet het volk, maar [ 299 ]de priester het heiligdom vervult. Hier, hier heb ik geleerd, wat de natuur, de mensch, wat natuurkunde en godsdienst is."

Herders laatste gedicht, het laatste zijner schriften, was nog eene verheerlijking van het huisselijk leven: eene variatie op het min bekende thema: für Dich.

Vraagt gij nu, geëerde lezers! naar onze uitzigten op eene Germaansche kerk, aan godsdienst en wetenschap toegeheiligd, ik wijs u op haren profeet en wegbereider johann gottfried von herder wiens Ideën zur Philosophie der Geschichte der Menschheit hem eene eervolle plaats verzekeren in het Album der Natuur.