Apocriefe boeken/Tobía 11

Uit Wikisource

Tobía 11

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 39-40. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 039.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 040.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Tobía
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14


[39]

[...]

HOOFDSTUK 11.

De blijde ontvangst van den jongen Tobía. – Hij geneest de blindheid van zijnen vader.

  EN onderweg, toen zij te Haran kwamen, dat halfweg is naar Ninevé,
2 op den elfden dag, sprak de Engel: Tobía, mijn broeder, gij weet hoe
3 wij uwen vader hebben verlaten: als het u beliefde, zoo wilden wij
  vooruittrekken en uwe vrouw op haar gemak laten volgen met het
4 huisgezin en vee. En toen dat aan Tobía behaagde, sprak Rafaël: Neem
  wat bij u van a de gal van den visch; want gij zult ze noodig hebben. a Tob. 6 : 9.
  Toen nam Tobía de gal van den visch bij zich; en zij trokken alzoo vooruit.
5       Maar Anna zat dagelijks aan den weg op een berg, opdat zij van
6 verre kon zien; en toen zij op die plaats naar hem zag, werd zij haren
  zoon van verre gewaar en herkende hem terstond en liep heen en zeide
7 het haren man en sprak: Zie, uw zoon komt. En Rafaël sprak tot Tobía:
  Zoodra gij in het huis zult komen, bid en roep tot den Heer en dank
8 hem en ga daarna tot uwen vader en kus hem 8 en bestrijk hem terstond
  de oogen met de gal van den visch, welke gij bij u hebt: zoo zullen
  terstond zijne oogen geopend worden en uw vader zal het licht des
  hemels zien en over uwen aanblik zal verheugen.
9       Toen liep de b hond, welken zij met zich genomen hadden, vooruit b Tob. 6 : 1.
10 en kwispelde met zijn staart, sprong op en was vroolijk. En de blinde
  vader stond ras op en haastte zich, zoodat hij zich stiet; toen riep hij
  een knecht, die hem bij de hand leidde, dat hij zijnen zoon tegemoet
11 zou gaan. Eveneens deed de moeder; en zij kusten hem, en weenden
12 beiden van vreugde. En toen zij gebeden en God gedankt hadden, zetten
  zij zich te zamen neder.
13       Toen nam Tobía van de gal van den visch en bestreek zijnen vader
14 de oogen; en hij deed dat omtrent een half uur, en de staar ging hem
15 van de oogen, als een vliesje van een ei. En Tobía nam het en trok


[40]

16 het van zijne oogen en terstond werd hij weder ziende. En zij prezen
17 God, hij en zijne huisvrouw, en allen, die het vernamen. En Tobía sprak:
  Ik dank u Heer, God van Israël, c dat gij mij getuchtigd en toch verder c Tob. 3 : 22.
  geholpen hebt, dat ik mijnen lieven zoon weder zien kan.
18       En na zeven dagen kwam ook zijne schoondochter Sara, met al haar
  huisgezin, vee en kameelen, en bracht veel goud mede en ook het geld,
19 hetwelk hij ontvangen had van Gabael. En Tobía vertelde zijnen ouders
  al het goede, hetwelk God aan hem gedaan had door den gezel, die
20 met hem gereisd had. En Achior en Nabath, zusterkinderen van Tobía,
  kwamen tot hem en wenschten hem geluk, en zij verheugden zich met
21 hem over al het geluk, hetwelk God hem gegeven had; en zeven dagen
  lang aten zij met elkander en waren vroolijk.