Apocriefe boeken/Tobía 6

Uit Wikisource

Tobía 6

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 36. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 036.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het boek van Tobía
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14


[36]

[...]

HOOFDSTUK 6.

Tobía vangt een wonderbaren visch.

  EN Tobía trok heen en een hondje liep met hem. En de eerste dagreis
2 bleef hij bij de rivier, den Tiger. En hij ging heen om zijne voeten te
  wasschen; en zie, een groote visch schoot er uit om hem te verslinden.
3 Voor dien verschrikte Tobía en riep met een luide stem, zeggende:
4 O Heer, hij wil mij verslinden. En de Engel sprak tot hem: Grijp hem
  bij de vinnen en trek hem er uit. En hij trok hem op het land, toen
5 sprong hij voor zijne voeten. Toen sprak de Engel: Snijd den visch in
  stukken; behoud het hart, de gal en de lever voor u, want zij zijn een
6 zeer goed geneesmiddel. En Tobía deed gelijk de Engel hem gezegd
  had en zij braadden en aten den visch. En zij reisden verder met elkander,
  tot zij nabij Ekbatana kwamen.
7       Toen vraagde Tobía den Engel en sprak tot hem: Ik bid u, Azaria,
  mijn broeder, wil mij toch zeggen welk geneesmiddel men maken kan
8 van die stukken, die gij bevolen hebt te bewaren. Toen sprak de Engel:
  Als gij een stukje van het hart en van de lever legt op gloeiende kolen,
  zoo verdrijft die rook allerlei kwade geesten van man en van vrouw,
9 zoodat zij niet meer schaden kunnen; en de gal van den visch is goed
  om de oogen daarmede te zalven, opdat zij iemand de staar verdrijve.
10       En Tobía strak: Bij wien willen wij nu intrek nemen? 11 En de Engel
  antwoordde en sprak: Hier is een man, genaamd Raguel, uw bloedver-
  want, van uwen stam, die heeft slechts eene éénige dochter, die heet
12 a Sara, en anders geen kind. U zijn al zijne goederen bestemd en gij a Tob. 3 : 7.
13 zult de dochter nemen. Daarom houd om haar aan bij haren vader, zoo
14 zal hij ze u tot vrouw geven. Toen sprak Tobía: Ik heb gehoord, b dat b Tob. 3 : 8.
  zij alreeds tevoren met zeven mannen getrouwd is geweest, die allen dood
  zijn; en daarenboven zegt men, dat een booze geest hen gedood heeft.
15 Daarom vrees ik, dat het mij óók zoo mocht gaan: zoo zouden dan mijne
  ouders van droefenis sterven, dewijl ik een éénige zoon ben.
16       Toen sprak de Engel tot hem: Gedenkt gij nog de woorden, die uw
  vader u geboden heeft, dat ge u eene vrouw uit uw geslacht nemen
17 zoudt? En nu hoor mij, broeder, want uwe vrouw zal zij worden en be-
  kommer u niet om den boozen geest, want in dezen nacht zal u deze tot
18 vrouw gegeven worden. En als gij in de kamer komt, zult gij gloeiende
  kolen nemen en van het hart en van de lever van den visch er op leggen
  en roosteren, zoo zal de booze geest het ruiken en vlieden en in eeuwig-
19 heid niet terugkeeren. Wanneer gij echter tot haar nadert, zoo staat
  beiden op en roept tot den barmhartigen God, zoo zal hij u redden en
20 zich over u ontfermen. Vrees niet, want voor u was zij bestemd van
  eeuwigheid en gij zult haar redden en zij zal met u trekken en ik geloof
21 dat ge van haar kinderen zult hebben. En toen Tobía dat hoorde, kreeg
  hij haar lief en zijne ziel hing zeer aan haar.