Apocriefe boeken/Toevoegsels op Ester 5

Uit Wikisource

Toevoegsels op Ester 5

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 156-157. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 156.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 157.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Toevoegsels op het boek Ester
1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7


[156]

[...]

5.

Artaxerxes trekt zijn bevel tegen de Joden in.

  ARTAXERXES, de groote koning, van Indië af tot in Moorenland toe,
  biedt den honderd zevenentwintig vorsten, benevens den onderdanen
2 zijne groetenis aan. Wij bevinden, dat er velen zijn, die de genade
  der vorsten misbruiken en door de eer, die hun wedervaart, grootsch
  en ondeugend worden; zoodat zij niet alleen de onderdanen verdrukken,
  maar ook de heeren zelf, door wie zij verhoogd zijn, onder de voeten
3 trachten te treden; en zij handelen niet alleen tegen de natuurlijke
  billijkheid uit ondankbaarheid, maar zijn door hoovaardij zóó verblind,
  dat zij zelfs meenen, dat God, die op de vromen ziet, zulke trouwe-
4 loosheid niet straft. Zij bedriegen ook vrome vorsten, opdat zij onschuldig
  bloed vergieten, en degenen, die hen getrouw en oprecht dienen, in
5 alle ongeluk brengen: wier voorbeelden men niet alleen vindt in de
  oude geschiedenissen, maar ook nog dagelijks ondervindt men hoeveel
6 ongeluk zulke trouwelooze raadslieden stichten. Dewijl het ons dan
7 betaamt daarop te zien, dat er voortaan vrede in ons rijk blijve, moeten
  wij, naar omstandigheden, somtijds de geboden veranderen, als wij het
  anders bevinden dan ons bericht was, en niet al te haastig voortvaren.
8 Naardien nu Haman, de zoon van Hammedatha, uit Macedonië, en niet
  van het bloed der Perzen, ook niet van onzen goedigen aard, maar bij
  ons een gast is, — dien wij (gelijk wij plegen aan alle natiën) alle
  genade bewezen en zóó verhoogd hebben, dat wij hem onzen vader
  noemden, en hij door iedereen, als de naaste aan den koning, geëerd
  werd, — is hij zoo trotsch geworden, dat hij onderstaan heeft ons van
9 ons koninkrijk en leven te berooven. Want hij heeft Mordechai (die
  door zijne getrouwheid en weldaad ons leven gered heeft) en onze
  onschuldige gemalin, de koningin Ester, met al haar volk, valsch en
  boosaardig aangeklaagd, opdat zij allen omgebracht zouden worden; en
  dan, wanneer diegenen weg waren, die ons bewaken, heeft hij gedacht
  ook ons te vermoorden, en het rijk der Perzen aan de Macedoniërs te
10 brengen. Doch wij bevinden, dat de Joden, welke de roekelooze boos-
  wicht wilde dooden, onschuldig zijn, beste wetten hebben, en kinderen
  zijn van den hoogsten, grootsten en eeuwigen God, die onzen voorvaderen


[157]

11 en ons dit rijk gegeven heeft en nog behoudt. Daarom zult gijlieden u
12 niet gedragen naar den brief, dien Haman opgesteld heeft; want om
  die daad is hij met al zijn geslacht voor de poort te Susa aan de galg
  gehangen, en God heeft hem alzoo terstond vergolden, gelijk hij verdiend
13 heeft. Maar dit gebod, hetwelk wij u nu toezenden, zult gijlieden in
  alle steden verkondigen, dat de Joden hunne wetten vrij mogen houden.
14 En, indien men hun geweld zou willen aandoen, op den dertiende dag
  der twaalfde maand, die Adar heet, zult gij hen beschermen, dat zij
  zich op dezulken wreken mogen. Want diezelfden dag heeft God
  almachtig hun tot vreugde gemaakt, op welken zij, het uitverkoren
15 volk, zouden omgekomen zijn. Daarom zult gijlieden ook, benevens
  andere feestdagen, dezen dag vieren met alle vreugde; opdat het ons
  welga en allen, die den Perzen getrouw zijn, en er een voorbeeld zij
16 hoe trouweloosheid gestraft wordt. Doch welk land of welke stad dit
  gebod niet houden zal, zal door zwaard en vuur verdelgd worden, zoodat
  er mensch noch dier noch vogel voortaan in wonen kan.