Constitutie voor het Koningrijk Holland (1806)/6

Uit Wikisource
VAN DE REGTERLIJKE MAGT Constitutie voor het Koningrijk Holland (1806) (1806) door Rijksoverheid

TRACTAAT

WET
Uitgegeven in 's Gravenhage door Algemeene Lands-drukkerij.

[ 27 ]


TRACTAAT.


Zijne Keizerlijke en Koninklijke Majesteit Napoleon, Keizer der Franschen en Koning van Italiën, en de Vergadering van Hun Hoog Mogende, Vertegenwoordigende de Bataafsche Republiek, geprefideerd door Zijne Excellentie den Heer Raadpensionaris, vergezeld van den Staats-Raad, van den Algemeenen Secretaris van Staat en van de Ministers, Secretarissen van Staat, overwegende :


In de eerste plaats, Dat in de tegenwoordige algemeene gesteldheid van zaken en betrekkingen in Europa, een Regering , welke zich van eene voortdurende klem niet kan verzekerd houden, aan 't oogmerk van zijne instelling niet kan beantwoorden.

In de tweede plaats, Dat eene afwisselende vernieuwing van het hoofd van den Staat steeds in Holland zal opleveren eene bron van oneenigheden, en buiten s'Lands een gedurig onderwerp van bewegingen en geschil tusschen de Mogendheden, het zij in vriendschap het zij in vijandschap, zich met Holland bevindende.

In de derde plaats, Dat eene Erfelijke Regering alleen kan waarborgen de geruste bezitting van al het geen, 't welk aan 't Volk van Holland dierbaar is, met name de vrije uitoefening van zijnen Godsdienst, de bewaring van zijne Wetten, zijne staatkundige Onafhankelijkheid en zijne burgerlijke Vrijheid. [ 28 ]

In de vierde plaats, Dat zijne voornaamste belangen gelegen zijn, zich te verzekeren van eene magtige bescherming, onder dewelke hetzelve vrijelijk zijne nijverheid moge uitoefenen, en zich handhaven in 't bezit van zijn Grondgebied, van zijnen Koophandel, en van zijne Volkplantingen.

In de vijfde plaats, Dat het Fransche Keizerrijk een zeer wezenlijk belang heeft in 't geluk van het Volk van Holland, in den voorspoed van dezen Staat, en in de duurzaamheid van zijne instellingen, zoo wel uit aanmerking, dat de noordelijke Grenzen van dit Keizerrijk zijn open liggende, en van sterke Vestingen ontbloot, als met betrekking tot deszelfs algemeene staatkundige grondbeginzelen en belangen :

Hebben tot derzelver Ministers Plenipotentiarissen benoemd, te weten :


Zijne Majesteit de Keizer der Franschen en Koning van Italiën, de Heer Charles Maurice Talleyrand, Groot-Kamerheer, Minister van Buitenlandsche Zaken, Groot Kruis van het Legioen van Eer, Ridder van de Orde van den Zwarten en Rooden Adelaar van Pruissen, van de Orde van St. Hubert, enz. enz.

En Zijne Excellentie de Heer Raadpensionaris, de Heeren Carel Hendrik Verhuell, Vice-Admiraal en Minister van de Marine der Bataafsche Republiek, Lid van het Legioen van Eer,

Isaac Jan Alexander Gogel, Minister van Finantiën. [ 29 ]

Jan van Styrum, Lid der Vergadering van Hun Hoog Mogenden.

Willem Six, Lid van den Staats-Raad, en

Gerard Brantsen, Minister Plenipotentiaris der Bataafsche Republiek bij Zijne Keizerlijke en Koninklijke Majesteit, Lid van het Legioen van Eer.

Dewelken, na hunne Volmagten te hebben uitgewisseld, zijn overeengekomen van het navolgende :


Art. 1.

Zijne Majesteit de Keizer der Franschen, Koning van Italiën, zoo voor hem, als voor zijne Erfgenamen en Opvolgers voor altijd, guarandeert aan het Volk van Holland de handhaving zijner constitutioneele Wetten, zijne onafhankelijkheid, de integriteit van zijne Bezittingen in de beide Werelden, zijne Staatkundige, Burgerlijke en Godsdienstige Vrijheid, zoo als dezelve bij de thans vigerende Wetten zijn verzekerd, mitsgaders de vernietiging van alle Privilegiën in het stuk van Belastingen.


Art. 2.

Op de plegtige aanvrage van Hun Hoog Mogende, vertegenwoordigende de Bataafiche Republiek, dat de Prins Louis Napoleon moge worden benoemd en gekroond tot Erfelijken en Conftitutioneelen Koning van Holland, zoo voldoet zijne Majesteit aan dat verlangen, autoriserende dienvolgens den Prinse Lodewyk Napoleon, om de Kroon van Holland aantenemen, [ 30 ]ten einde bekleed te worden door hem, en door zijne natuurlijke, wettige en mannelijke Afkomelingen, bij orde van eerstgeboorte, met altoosdurende uitsluiting der Vrouwen, en van derzelver Afkomelingen.

Ingevolge van deze autorifatie , zoo zal de Prins Lodewyk Napoleon deze Kroon bezitten met den Titel van Koning van Holland, en met alle de magt en het gezag, welke bepaald zullen zijn door de Constitutionele Wetten, bij den Keizer Napoleon in het vorige Artikel geguarandeerd.

Niettemin is hier mede bedongen, dat de Kronen van Frankrijk en van Holland nimmer op hetzelfde Hoofd vereenigd zullen kunnen worden.


Art. 3.

Het Domein van de Kroon zal bestaan :

In de eerste plaats, uit een Paleis in den Haag, het geen tot verblijf van het Koninklijke Huis bestemd zal zijn.

In de tweede plaats, uit het Paleis in het Bosch in 's Gravenhage.

In de derde plaats, uit het Domein van Soestdijk.

In de vierde plaats, uit een inkomst van vijfmaal honderd duizend Guldens in vaste Goederen.

De Wet voor den Staat verzekert daarenboven aan den Koning eene jaarlijksche Somme van vijftienmaal honderd [ 31 ]duizend Guldens, Hollandsch contant Geld, ieder maand bij twaalfde gedeelten, maandelijks te betalen.


Art. 4.

Ingeval van minderjarigheid, zoo behoort het Regentschap van regtswege van Hoogstdezelve, aan de Koningin. Bij ontftentenis zoo wordt de Regent van het Koningrijk door den Keizer der Franschen, in hoedanigheid van altoosdurend Opperhoofd der Keizerlijke Famille, benoemd uit de Prinsen van den Bloede, en, bij ontstentenis , uit de Nationalen van het Land.

De minderjarigheid der Koningen eindigt met den volkomen ouderdom van achttien jaren.


Art. 5.

Het Lijftogt-goed van de Koningin zal bij Huwelijksche Voorwaarden bepaald worden. Voor ditmaal is overeengekomen, dat hetzelve zijn zal van eene jaarlijksche somme van tweemaal honderd en vijftig duizend Guldens, dewelke uit het Domein van de Kroon opgebragt zal worden. Deze somme afgetrokken zijnde, zal de helft van de overblijvende inkomsten van de Kroon dienen tot bekostiging van het onderhoud van het Huis van den minderjarigen Koning, terwijl de andere helft voor de onkosten van het Regentschap zal zijn.


Art. 6.

De Koning van Holland zal altoosdurend Groot-Dignitaris van het Keizerrijk zijn, onder den Titel van Groot-Connetable. [ 32 ]

De Functiën van deze Hooge Waardigheid zullen niettemin, ter keuze van Zijne Majesteit den Keizer der Franschen, door eenen Prins Vice-Connetable vervuld kunnen worden, wanneer Zijne Majesteit goed mogt vinden, deze Waardigheid daartestellen.


Art. 7.

De Leden van het Regerend Huis in Holland zullen persoonlijk ondergeschikt blijven aan de instelling van het Constitutioneel Statut van Frankrijk, van den 30 Maart jongstleden, uitmakende de Wet, betreffende de Keizerlijke Familie van Frankrijk.


Art. 8.

De Ambten en Bedieningen van den Staat, buiten die gene, welke behooren tot den persoonlijken dienst van het Huis des Konings, zullen aan geene anderen dan aan Nationalen, kunnen worden toevertrouwd,


Art. 9.

De Koninklijke Wapens zullen zijn de oude Wapenen van den Staat, gecarteleerd met den Franschen Keizerlijken Adelaar, en gekroond met de Koninklijke Kroon.


Art. 10.

Er zal onmiddelijk tusschen de contracterende Mogendheden een Tractaat van Commercie worden gesloten, volgens het welk de Hollandsche Onderdanen, in de Havens van Frankrijk en op deszelfs Grondgebied, ten allen [ 33 ]tijde zullen behandeld worden, even als de Natie, welke het meest bijzonderlijk begunstigd zal zijn.

Zijne Majesteit de Keizer en Koning verbindt zich, bij de Barbarijsche Mogendheden te intervenieeren, op dat de Hollandsche Vlag door dezelve, even gelijk de Fransche Keizerlijke Vlag, worde geëerbiedigd.

De bekrachtigingen van het tegenwoordig Tractaat zullen binnen den tijd van tien dagen geteekend en uitgewisseld worden.


Gedaan te Parijs, den 24 Mei 1806.

 [Geteekend]
(L. S.)  C. M. TALLEYRAND.
(L. S.)  C. H. VERHUELL.
(L. S.)  I. J. A. GOGEL .
(L. S.) J. VAN STYRUM.
(L. S.) W. SIX .
(L. S.) G. BRANTSEN.