Naar inhoud springen

Couperus/De kleine zielen/Eerste deel/XVI

Uit Wikisource
Hoofdstuk XV De boeken der kleine zielen door Louis Couperus

Hoofdstuk XVI

Hoofdstuk XVII
Uitgegeven in Amsterdam door P. N. Van Kampen & Zoon N. V.
[ 88 ]
 

XVI


Den volgenden dag waren Emilie en Marianne van Naghel bezig in haar boudoir. Zij hadden een zitkamer samen en Louise, [ 89 ]de oudste zuster, had er een apart. Emilie was bezig waterverven van de wand te nemen.

— De kamer was zo gezellig! zei zij zacht en schoof de aquarellen samen.

Marianne begon plotseling te snikken. De kamer was geheel overhoop, omdat Emilie verzamelde wat het hare was en het behangselpapier kwam met vreemde, frisse onverschoten vierkante plekken te voorschijn.

— Waarom trouw je ook die akelige jongen! riep Marianne snikkende uit. Wij waren zo plezierig te zamen, wij leefden met elkaar... Als je trouwt heb ik niemand meer en kan het me niet schelen opnieuw mijn kamer te arrangeren.

Emilie had een vage blik van te staren in een vage toekomst.

— Kom Marianne — ik blijf in Den Haag...

— Neen, ik heb je al verloren! snikte Marianne driftig voort. Wat heb je in die jongen gezien, wat heb je in die jongen gezien?

Zij omhelsde haar zuster woest tegen zich aan en dwong:

— Zeg het dan... Wat heb je in die jongen gezien?

— In... Eduard? Ik hou van hem...

— Zo? zei Marianne. Is het dan dàt alleen maar... houen van een man... liefde...

Een meid kwam binnen.

— Freule, daar is een koffer uit Brussel... met uw japonnen. Mevrouw vraagt of die dadelijk naar boven kan worden gebracht, om geen rommel beneden te hebben.

— Ja, breng maar boven.

Marianne was zenuwachtig in een stoel gezonken, sloot de ogen. Zij was zeer zenuwachtig, terwijl Emilie vreemd kalm dozen, portretten, bibelots schikte bij elkaar.

— Emilie, zei Marianne gelaten; wat maak je een rommel!

— Wacht maar... ik neem alles weg.

— Ja juist... dat is het... alles gaat weg, alles gaat weg!

— Marianne, toe, hou je toch goed.

Twee meiden zeulden een koffer aan.

— Waar, freule?

— Laat maar op de gang.

Bertha kwam boven.

— Dadelijk uitpakken Emilie, ander kreukt het...

— Zou dat mijn bruidsjapon zijn?

— Ik denk het van wel...

— Dan maar op mijn bed.

— Neen hangen, in mijn garderobe...

De meiden openden de koffer; haalden dozen te voorschijn... Een derde meid kwam aan.

— Een kwitantie van Van der Laan, mevrouw.

— Marianne, daar is mijn sleutelmandje: betaal even... Zes-en-zestig gulden. [ 90 ]

De twee studenten kwamen boven.

— Ongezellige boel tegenwoordig, zei Frans. Je vindt nooit iemand in de salon, als je thuis komt. Het is òf partij, òf rommel.

— God, wat ziet jullie kamer er uit!

— Wacht, wil ik mee uitpakken?


— Mevrouw, ik versta niets van wat de baboe zegt van de jonge mevrouw.

— Mau apa, Alima?

— Njonja moeda vraagt of njonja besar even boven komt, zei de baboe, in het Maleis.

— Ja, ik kom dadelijk.

— Wat doen jullie hier? riep Marietje aan de deur. Mama, is Emilie's japon gekomen? Mag ik zien?

— Mevrouw, daar is de oude mevrouw en mevrouw Van der Welcke... Vragen of de dames in de salon wachten?

— Oma! gilde Frans naar beneden.

— Wacht, zei Henri, de trap afrennende. Ik zal oma en tante halen...

Marianne begon te snikken.

— Mijn God, wat is er nu, Marianne? riep Bertha.

— Ik word gek! riep Marianne.

Emilie zoende haar.

De oude mevrouw Van Lowe kwam langzaam de trap op, galant geleid door haar kleinzoon, tegemoet gekomen door haar andere kleinzoon.

— Oma, de bruidsjapon van Emilie is gekomen en ze moet hem passen! riep Marietje opgewonden.

— Ben ik niet te veel? vroeg Constance.

— Neen, Constance! riep Bertha. Zeker niet. Kom binnen.

Van boudoir en slaapkamer stonden alle deuren open. Louise was binnengekomen — meestal hield zij zich buiten de druktes — en zij plooide met Bertha en de kamenier de witte japon uit, die de gehele kamer plotseling vulde met een sneeuwschitterende blankheid.

— Wat is er, baboe? vroeg mevrouw Van Lowe.

— Njonja moeda vraagt of njonja besar even boven komt, herhaalde de baboe. Maar als de Kandjeng njonja besar misschien zou kunnen komen... voegde zij er aan toe, de titels op elkaar stapelend uit eerbied voor de oude mevrouw, die de njonja besar Bogor was geweest.

— Dan zal ik maar even gaan, zei de oude mevrouw. Constance kom je mee...

Heel langzaam, een beetje moe van de trappen, ging de oude mevrouw de treden op, haar hand aan de leuning. Constance volgde haar. Op de bovenverdieping tochtte het met plotselinge waai: deuren sloegen.

— Baboe... staat er een venster open? [ 91 ]

De baboe liep onbenullig rond, nog niet wetende van Hollandse deuren en vensters.

In een zitkamer was Francis, Otto's vrouw, met de twee kinderen.

— Maar Francis, heb je het raam open!

— O, grootmama, ik stikte!

— Baboe, doe dadelijk het raam dicht! Francis, hoe is het mogelijk...

— Kan niet, Kandjeng! zuchtte de baboe, met de kracht van een mug drukkende op de knoppen van het solide Hollandse venster.

Constance hielp haar, drukte het venster neer.

— Hier is tante Constance, die komt kennis met je maken, Francis Maar Francis, ben je in sarong en kabaai!

— Mag dat niet, oma... Dag tante.

— Kind, hoe ben je in vier jaar zo ver-Indiest! riep de oude mevrouw zo boos, als Constance haar zich niet herinnerde. Hoe is het mogelijk, hoe is het mogelijk! Ben je Holland vergeten? In Maart, het raam open, in een vliegende tocht, met je twee kinderen, jij in sarong en kabaai en Huig in een hemdje. Wil je jezelve en de kinderen vermoorden? Baboe, trek sinjo een baadje aan! Francis, Francis, ik ben jaren in Indië geweest, maar ik was zelfs in Indië bijna altijd gekleed, en toen ik in Holland terugkwam, was ik Holland niet zo vergeten, als jij, een geheel Hollands vrouwtje, in vier jaren vergeten bent!

De oude vrouw had al zelf het kind op de schoot genomen en kleedde het warmer.

— Grootmama, wat brom je... Zeg liever eens aan de keukenmeid, dat ze de boeboer van Ottelientje beter maakt; die stijfsel kan het kind niet eten... En ze heeft aan baboe verteld, dat ze geen tijd had andere te maken... Het hele huis is dol, omdat Emilie trouwt. We kunnen heus niet blijven bij papa en mama, hier op die bovenverdieping.

— Francis, verkleed je eerst: anders word ik ernstig boos.

— Allah dan toch, grootmama! riep Francis geërgerd, maar toen Constance haar ook raadde, wierp zij een peignoir over haar sarong en kabaai heen, en bleef zo, de blote voeten in muiltjes.

— Geen wonder als je altijd ziek bent! bromde grootmama, nog bezig met het kind.

— Ach, tante Constance, kan u niet even naar de keuken gaan en aan de keukenmeid zeggen, dat Ottelientje andere boeboer moet hebben...

— Lieve Francis lachte Constance; de keukenmeid heeft mij nog nooit gezien, en ik haar niet en als ik haar keuken in kwam en over die boeboer sprak, zou ze mij gedecideerd de deur wijzen...

— Wat een boel dan toch hier in Holland! riep Francis. Mijn kind gaat dood van de honger! [ 92 ]

— Ik wil wel even naar mama gaan...

— Ja, toe, wil u?

Constance ging. In het boudoir stond voor een grote spiegel Emilie in haar bruidsjapon. Het zware witte satijn verpletterde haar, stond haar hard en wreed, nu zij ongekapt was, er moe en bleek uitzag...

— Het lijf zit slecht... Het moet in Godsnaam terug naar Brussel, zei Bertha.

— Ellèndig! zei Emilie en het woord was bijna een vloek tussen haar lippen.

— Marianne, schrijf jij de brief er bij ... Ik zal er de spelden bijsteken.. Of neen ik zal liever zelf schrijven... Constance, zie toch eens!

— Het plooit hier, zei Constance. Maar het is niet erg... Durf je het niet hier laten veranderen?

— Daar betaal ik nu waarachtig... begon Bertha, maar zij hield zich in en zei niet hoeveel... En dan zit het nog slecht!

— Bertha, Francis zendt me naar je...

— Waarom?

— Er is een kleine moeilijkheid met de boeboer van Ottelientje.

— Ik kom, zei Bertha doodmoe.

De kamenier, de sleep van Emilie in de handen, volgde haar in de slaapkamer; Marianne en Constance bleven alleen. Constance zag, dat Marianne schreide.

— Wat is er, kind?

— O, tante...

— Wat is er?

— Is het leven heus waard, zo veel drukte en omslag te maken! Trouwen, je boel verhuizen, dansen, diners geven, soirées, japonnen bestellen, die slecht zitten en honderden kosten, ziek zijn, kinderen hebben, boeboer eten... tante is het heus alles de moeite waard?

— Kind, het is of ik Paul hoor!

— O, neen, ik heb Pauls welsprekendheid niet. Maar ik stik er in, het zit me tot hier en ik voel me dood-, dood-, dood-ongelukkig!

— Marianne!

Het jonge meisje, plotseling, barstte in een zenuwsnikken uit en wierp zich in de armen van Constance. Om haar heen was de kamer éen rommel, de deuren stonden open...

— Marianne, ik zal de deuren sluiten...

— Neen, tante, laat maar en blijf even bij mij! Ik kan niet meer, ik kan niet meer! Ik ben zo moe van die omslag, van die nodeloze drukte, van die soirée gisteren, van die tableaux-vivants, van die nijdigheden van Floortje, van die hatelijkheden van tante Adolfine, ik ben moe, moe van alles... Ik kan niet meer, tante... Ik hou zo veel van Emilie, altijd zijn we samen geweest, het was zo lief, zo gezellig... en nu, ineens, [ 93 ]trouwt ze, met die lamme jongen, en nu neemt ze haar aquarellen weg, en nu is het gedaan, en nu is alles weg, nu is àlles weg! En Henri, hij is er ook zo akelig om; hij houdt net als ik dol van Emilie en begrijpt ook niet, waarom ze het doet... Ze heeft het hier goed, papa en mama en iedereen houdt van haar, we hadden zo een lief leventje, al was het wat druk en al hou ik niet van dat eeuwige uitgaan, maar nu, nu is alles weg, nu is àlles weg! Ik heb gisteren met Henri zitten huilen, en op de soirée moesten wij vrolijk zijn en iedereen dacht, dat hij vrolijk was, de vrolijke student, en de jongen was er zo treurig om, en gisteren moest ik in dat tableau-vivant meedoen, en Floortje was allerhatelijkst en Henri met Frans hadden immers een dialoog, en de jongen kon niet en ik vraag u, tante, waarom toch, waarom toch al die ellende, als we zo prettig samen waren! En waarom trouwt Emilie nu met die lamme jongen, met die lamme jongen!

Zij balde de vuisten en, door haar snikken, begon zij ineens luidkeels te lachen.

— Ach tante... ha-ha...! ach tante...! Let er toch niet op, wat ik zeg! Ik ben dol, ik ben dol, maar ze maken me ook dol: mama, de jongens, de meiden, de baboe. Francis en de kinderen: het is altijd net een draaimolen! Ha-ha... heeft u ooit zo een drukte gezien als bij ons in huis... Zij snikte nu en lachte tegelijkertijd en plotseling bedacht zij, dat zij zich te veel had geuit tegen een vreemde tante en dat mama niet hield van die spontane ontboezemingen tegen vreemden — en, omdat zij zich herstellen wilde, vroeg zij, ineens deftiger:

— Heeft u zich gisteren nog al geamuseerd, tante Constance?

— Ja Marianne, ik vond het heel prettig zo bij jullie allen terug te zijn...

— Vindt u Brussel niet prettiger dan Den Haag?

— Wij hadden het zo stil in Brussel, de laatste tijd...

— Rome, dat zou ik wel gaarne willen zien... — Ja, Rome is heel mooi...

Nu zwegen zij stil en zij voelden beiden, dat verledene dingen haar scheidden, de nieuwe, vreemde tante, die terug was gekomen, uit het verleden, en het jonge meisje, dat plotseling bang was er voor.

En zonder dat Marianne begreep waarom, smachtte zij dwars door die schichtige vrees heen:

— O... een geluk... een groot geluk... dat me helemaal vult!! Geen diners meer en japonnen en omslag om niets, maar... een geluk... een groot geluk...!!

Zij voelde zo vreemd, duizelig... maar zij vond nog kracht om te zeggen:

— Het is jammer, dat u zo lang van ons weg is geweest... Wij zouden àltijd veel van u... en oom... gehouden hebben... [ 94 ]maar nu... zijn u beiden... nog zo vreemd... voor ons allen...

— Ja... antwoordde Constance, heel moe, en zij begreep niet waarom zij zich plotseling heel treurig voelde — alsof het toch... voor allerlei dingen... niet goed was geweest, dat zij terug was gekomen — en als zou zij een vreemde blijven, altijd, ook al voelde zij het grote gevoel, voor wie waren de haren, verwant...

— ...Een geluk... een groot geluk! verlangde Marianne nog, zachtjes, en zij perste met de handen haar borst, als benauwd van haar vreemde smachting...