Naar inhoud springen

De Afscheiding van 1834/III

Uit Wikisource
[ 34 ]
 


DERDE HOOFDSTUK

 

„WEER EEN STEVIGE BOEKVERKOOPER.”



PRINS WILLEM VAN ORANJE zag, toen hij de zaak van het verdrukte volk tot de zijne maakte, direct met een zeldzamen blik van groote staatsmanswijsheid in, van welke beteekenis het gedrukte woord zoude wezen voor den strijd dien hij ging voeren voor de volksvrijheden. Hij nam de toevlucht tot de pers en zorgde dat vooral in de landen van rondom het groot belang der zaak, waarvoor hij streed, bekend werd door het eene stuk na het andere van de pers te laten gaan.
Moge de Prins van Oranje een der eersten zijn geweest die de groote beteekenis der pers klaar zag, de volgende tijden zouden dit inzicht volgen. Ook bij den kerkelijken strijd werd dit middel ter verbreiding der beginselen nu voorshand naarstig ter hand genomen door de elkander bestrijdende partijen en groepen.
Tijden van kerkelijke beroeringen zijn bij uitnemendheid de dagen der pamfletten. Om zich te overtuigen neme men slechts inzage van de verzamelingen daarvan in de groote bibliotheken; ik denk aan de Remonstrantsche en Cocciaansche twisten. Elke der strijdende richtingen weet dan zijn drukpers en boekverkoopers te kiezen.
Het aantal pamfletten uit de dagen van het Réveil en de Afscheiding is ook bijzonder groot. De strijd was te scherp, en de beginselen waarvoor gestreden werd waren van te groot belang en degenen die den kamp streden, waren van weerszijden te ernstig dan dat zij zich niet wapenden met, en van de middelen voorzagen, het meest bevorderlijk voor de verbreiding van de kennis der meeningen door hen voorgestaan. Zoo grepen zij dan van weerszijden naar de pen en zochten hun uitgevers en boekverkoopers. De Cock gaf zóóveel brochures in het licht, dat hij weldra werd beschuldigd dit uit gewinzucht te doen. Zijn bestrijder prof. dr Hofstede de Groot ontzag zich niet dezen laster weer op te rakelen, toen hij in 1855 wierook ging branden tot eigen lof en roem. 1) Deze vader der [ 35 ]Groninger richting had beter kunnen weten. De Cock heeft toch werkelijk duidelijk genoeg getoond, dat hij nog iets meer dan geld en goed over had voor zijn beginsel. Heeft hij niet zijn leven gewaagd, zijn rust en veiligheid in de weegschaal geworpen en zijn gezondheid, door zijn ijver geknakt! Dat men toen de strijd heet was den moedigen man alles trachtte af te nemen en ook alles trachtte aan te doen om hem af te maken ligt in het karakter van elken oorlog, à la guerre comme à la guerre, in oorlog handelt men naar oorlogsmanier! Doch dat ruim tien jaar na den dood van den tegenstander het gewaagd wordt nog een steen, neen, de giftige pijl van den laster op te nemen en te richten op den doode, dit compromitteert hem die zulks doet.
Zoo heeft dan ook de ijver waarmede De Cock greep naar de pen om zijn zaak te bevorderen hem geen geldelijk voordeel bezorgd, veeleer allerlei moeite en verdriet. Hij klaagt daarover zijn nood aan den Koning. In Ulrum was geen boekverkooper. Zoo stelde hij dan zijn geschriften ook verkrijgbaar bij zich aan huis. Dit werd door hem wel eens medegedeeld van den kansel, met de bijvoeging o.a. bij de verschijning van zijn vraagboekjes: De leerregels van Dordrecht en het Kort begrip, dat ze, voor die geen geld hadden om ze te betalen kosteloos bij hem waren te bekomen. Dit zou hem moeite bezorgen! Geen onaangenaamheden die men kon aandoen, werden hem gespaard. Zoo kwamen twee roomsche commiezen uit een paar omliggende dorpen aan de pastorie en maakten procesverbaal op, omdat hij zonder daartoe een patent te bezitten, boekjes had verkocht.
Wel verre van dat hij er op zinde eens een zoet winstje te slaan uit zijn „schrijverij”, was hij daarop zóó weinig bedacht en handelde in deze aangelegenheid zóó achteloos, dat een zijner boekverkoopers daarvan gebruik trachtte te maken door hem zeer te benadeelen. 2) Maar De Cock had toch ook weer te veel gezond verstand dit door de vingers te zien. De oneerlijke boekverkooper is op zijn aanklacht door de rechtbank van Assen veroordeeld.
Het was dus wel gewenscht voor hen die ook met de pen den strijd voerden om te zien naar vertrouwde boekverkoopers. Elk zocht zijn man! Dit blijkt ten duidelijkste uit het feit dat bij bepaalde uitgevers en boekverkoopers de werkjes van de aan weerszijden strijdende mannen werden uitgegeven en te koop waren. Ook dit bracht weer zorgen mede voor de Vaders der Scheiding, die toch reeds de handen zoo vol hadden en naar alle zijden het oog hadden te richten, van waar de slagen kwamen, die moesten worden opgevangen of afgeweerd.
Zoo wordt vooral de naam van Oomkens aangetroffen onder de uitgevers van geschriften die komen van de zijde „der Groninger school”, en onder die van andere tegenstanders der Afscheiding de naam van Schierbeek, [ 36 ]beiden te Groningen. Deze zelfde namen worden ook aangetroffen onder de onderteekenaars van De plechtige verklaring, afgelegd door een aantal leden der Hervormde gemeente te Groningen ter beantwoording van het geschrift getiteld: Aan de Hervormde gemeente in Nederland. Maar evenzeer kan men onder de leden der kleine Afgescheiden gemeenten vinden de namen van die uitgevers en boekverkoopers, die op zich namen den druk en de verspreiding van geschriften van de Afgescheidenen; zij kenden de bedding waarin de stroom der pamfletten moest worden geleid!
Moge het ons treffen dat de verschillende brochures in zóó korten tijd een zóó’n groot aantal drukken noodzakelijk maakten, dan wijst ook dit op het feit dat de beweging van Réveil en Afscheiding schier alle lagen van het volk raakte, en het zegt ons verder dat vraagstukken, die de kerk, haar leer en hare regeering betroffen, stonden in het brandpunt van de belangstelling.
Dáárom kan het ons ook niet verwonderen, dat aan den verkoop en de verbreiding van de geschriften uit den kring der „Separatisten” wel eens getracht schijnt te zijn belemmeringen in den weg te leggen. Wààrom zou dat toen niet het geval zijn geweest, juist toen, in dagen waarin men elkander bestreed met groote scherpte, met de hartstocht der liefde voor eigen beginsel en met die van den haat tegen wat uit den booze werd geacht en tot groote schade van de kerk en daardoor van het Nederlandsche volk. Als, om slechts één voorbeeld te noemen, de jong gereformeerde actie, bij name in het Kanton Zurich, in onzen tijd genoopt werd een eigen boekhandel te stichten wijl de algemeene boekhandel de geschriften van die zijde niet in de uitstalkasten wilde of durfde plaatsen; als men nog in onzen tijd colporteurs de lectuur, van die zijde in het licht gegeven, in de straten van het zoo sterk rood gekleurde Zurich uit de hand trachtte te slaan, 3) dan verwondere men er zich niet over, dat in de dagen der Scheiding met leede oogen werd gezien, dat er een machtigen stroom van geschriftjes de weg werd gebaand, zoodat ze werden gekocht door vele eenvoudigen die ze wederom aan anderen te lezen gaven.
Vijgeboom wist een zijner geschriften gedrukt te krijgen in het Noorden des lands bij den drukker en boekverkooper J. Krediet te Heerenveen en zoo kan het mij niet verwonderen dat mijn exemplaar van Vijgebooms Opwekking den naam draagt van een lid uit een geziene boerenfamilie uit het anderzins toenmaals zoo sterk Groningensch georiënteerde Weststellingwerf en dat de pleitredenen van Van Hall gekocht werden door boeren uit de Bommelerwaard, wijl Scholte aldaar zoo goed bekend was en het ging om hem te verdedigen over aldaar gehouden ongeoorloofde vergaderingen, doch ook door boeren uit het Noorden, ík noem slechts H. J. Wind, den lateren predikant van Leens.

[ 37 ]En zòò kan men verklaren het blijde bericht door Scholte in een brief d.d. 5 Maart 1834 geschreven aan De Cock: „Te Amsterdam komt weer een stevige boekverkooper; mijn vriend en broeder in den Heere W. Messchert 4) van Rotterdam is geassocieerd met Höveker te Amsterdam en komt met Mei aldaar wonen; in die groote stad gaat het werk des Heeren voorwaarts. De Zondagavondoefening bij da Costa wordt hoe langer hoe drukker bezocht, ook zijn wekelijksch college over de Vaderlandsche geschiedenis.” In dezen zelfden brief deelt hij ook mede: „mijn stukje over de Psalmen is naar den drukker; ik hoop nu spoedig over te gaan tot de preeken, welke ik op raad van broeder da Costa in een bundeltje denk uittegeven.” In een brief van 1 Juli ’34 schrijft hij o. m.: „het verwondert mij dat gij het stukje over de Psalmen niet hebt ontvangen; toen ik in Amsterdam was (in den vorigen brief had hij te kennen gegeven van voornemen te zijn na Pinksteren naar Amsterdam te reizen K.) heb ik een exemplaar op velijn papier voor u bij den uitgever gelaten om aan u te bezorgen, ook de uitbreiding van dat boekje wordt door de vijanden verhinderd, in Middelburg b.v. was het niet te krijgen hoewel de uitgever een zeker getal exemplaren er naar toe gezonden had.” (Ik cursiveer. K.)
Van dezen tijd af vindt men dan ook den naam van dezen stevigen boekverkooper op onderscheiden geschriften uit die dagen en dan in verbinding met den naam van Höveker. 5)
De oude predikant van den Haag, ds Bernardus Verwey kan zijn spijt niet verkroppen over het soort boekverkoopers die medewerken tot de verspreiding van gedachten en tot openbaarmaking van een gezindheid hem zoo weinig sympathiek. In zijn anoniem geschrift de Toetser zegt hij spijtig in de inleiding, dat de boekwinkel van J. H. den Ouden menig ander liefdeloos en twiststokend werk voortbracht. Le Feburé vat daarop vuur en schrijft: „Ik herinnerde mij verscheidene werken, die uit dien boekwinkel voor den dag zijn gekomen, en die min of meer dezelfde strekking hebben, om de gereformeerden opmerkzaam te maken; of de schrijver dit nu onder het twiststokende rangschikt weet ik niet; evenwel twijfel ik, of hij die schriften niet bedoelt, omdat het Adres niet veel meer zijne aandacht trok, dan menig ander liefdeloos en twiststokend voortbrengsel.”
J. H. den Ouden te Amsterdam is dé „boekverkooper” bij wien nog vòòr de Afscheiding, het eene geschrift na het ander verscheen uit den kring van het Réveil, die alarm bliezen, zòò van Schotsman, van Molenaar, van Da Costa. Alarmsignalen van Baron van Zuylen van Nijevelt. Zelfs koopt Den Ouden van de Wed. du Saar te Leiden het Godsdienstig Genéve, in Maart 1819 in vertaling aldaar verschenen met een voorrede van ds N. Schotsman. Hij is de uitgever van leerredenen van ds D. Molenaar, [ 38 ]van ds H. J. Scholte en van ds B. Moorrees. Moorrees’ adressen worden later ook door hem uitgegeven.
Daarna neemt H. Höveker te Amsterdam de plaats in voor de Afgescheidenen, die Den Ouden had voor de geschriften die tot den Réveil bliezen. Naast Höveker komt ook de stevige boekverkooper Messchert een enkele maal voor, doch gedurende een klein aantal jaren, tot op de scheuring in de Afgescheidene Kerk te Amsterdam verschijnt schier alles van de zijde der „Scholtianen” bij Höveker. Ook de Handelingen der Algemeene Synode. Na de scheuring geeft Höveker, die middelerwijl teruggekeerd was tot de Nederlandsche Hervormde Kerk, nog wel eens iets uit van zijn vriend Scholte, doch uit den kring der Afgescheidenen gaat men niet zooveel meer naar dezen bekenden uitgever. 6)
Het is dan vooral de Haagsche boekverkooper J. van Golverdinge Sr, die eerst gezamenlijk met Höveker de „Handelingen” uitgeeft, maar daarna het eene na het andere geschriftje van de pers doet gaan. Daaronder van de voormannen als Scholte, Van Velzen, en vele anderen, doch ook geschriftjes van eenvoudigen als van G. van Dulst, Hasselman en anderen. Van Golverdinge wordt de uitgever van degenen die aan de zijde van Scholte en Van Velzen staan en zich moeten kanten in den eersten tijd tegen mannen als Van der Werp en W. W. Smitt. Doch Van Golverdinge bepaalt zich niet uitsluitend tot de uitgave van geschriften uit het midden der Afgescheidenen, immers ook dr A. Capadose legt bij hem vele der kleinere geschriftjes ter perse; er is tusschen deze mannen gestaag verkeer, gelijk blijkt uit de correspondentie van De Cock. 7)
In lateren tijd wordt de plaats van Höveker te Amsterdam eenigermate ingenomen door Hoogkamer en Comp., N.Z. Voorburgwal. Scholte laat er zijn: Aanmerkingen op het verslag der Synode van 1848 het licht zien; ook later zendt hij nog uit Brielle copie voor de pers van Hoogkamer, om hier het licht te doen zien. Een: Zamenspraak, van F. A. Kok, ziet hier nog het licht in 1850; in deze Zamenspraak worden „aanmerkingen gemaakt op het verslag van de Synode der Christelijk(e) Afgescheiden Gereformeerde Kerk in Nederland, gehouden te Amsterdam 1849, door C. J. de Moen.” De „Noodige toelichting” op deze Zamenspraak verschijnt eveneens bij Hoogkamer en Comp.
De Cock heeft zijn uitgevers gezocht in de eigen provincie, en daarin zijn ook anderen uit het Noorden des lands hem gevolgd. Zijn eerste geschriften zagen het licht te Groningen, bij J. H. Bolt, een adres waaraan later ook brieven gericht aan De Cock, gevangen te Groningen, werden geadresseerd. Na Bolt verschijnt schier alles wat door hem voor de pers wordt geschreven bij T. E. Mulder 8) te Veendam. Het getal kleine geschriftjes van de pers van Mulder gekomen is niet gering. Bij dezen uitgever verschijnt dan ook, de Prentbijbel van G. Benthem Reddingius [ 39 ]als een werk des Satans bevonden en wederlegd door F. A. Kok, als ook het anoniem geschriftje: Bescheiden Antwoord aan den steller van het stukje in de mengelingen van de Groninger Courant, van den 23 Februari 1836, getiteld: „Over de overeenkomst van het Belgische oproer in 1829, 1830 en het kerkelijk Staatkundig oproer in Oud-Nederland in deze dagen.”
Hier zij terloops opgemerkt, hoezeer sommige vijanden van de Scheiding er op uit waren aan de kerkelijke beweging een staatkundige beteekenis te geven; opdat de wereldlijke macht zoude ingrijpen met geweld en onderdrukking en het volk zoude worden opgehitst. De klaarste voorbeelden liggen voor de hand hoe vooral predikanten der Hervormde kerk openlijk de wereldlijke machthebbers aanzetten om krachtig in te grijpen. Zelfs werd onderzocht of De Cock niet in verbinding stond met revolutionaire actie tegen de regeering.
Ik zou namen nog van andere „stevige boekverkoopers” kunnen noemen, als Herdinge van Leiden, doch ik wilde mijn tribuut van dank en waardeering betalen aan den boekhandel en aan diè boekhandelaren, die naast de leiders, de verbreiders en verdedigers, de aanhangers en deswege gesmaden om des geloofswille, hun aandeel hebben gehad aan de actie der Scheiding en aan de beweging die daaraan voorafging. Van den boekverkooper Den Ouden werd in gemelijke stemming geschreven, niet één doch meermalen.
Wij willen de gedachtenis van hem en van die na hem kwamen en dan vooral van hen die de kerken der Scheiding dienden in dezen eeren. Wíj na een eeuw, hebben de rij dezer stevige boekverkoopers langer en langer zien worden; wíj hebben dat getal zien wassen; wíj willen niet klagen dat de „stevige boekverkoopers” steeds wiesen in getal en in last. Integendeel van overoude tijden hebben boekverkoopers zeer veel bijgedragen tot de verbreiding ook van de kennis der waarheid, en bij name van die waarheid die de Gereformeerde Kerken belijden en met jaloerschheid bewaren, haar overgeleverd ten koste van veel arbeid, gebed, lijden en leed, doch ook bekroond met Gods rijken zegen!
Nog één naam wil ik noemen en wel van hem die zoo nauw met De Cock en Scholte medeleefde en medeleed toen dezen gevangen werden gezet, de eerste te Groningen, de ander te Appingedam, ík bedoel O. L. Schildkamp, boekverkooper in de Oude Boteringestraat.


De Acte van Afscheiding zag het licht bij J. H. Bolt te Groningen, bij wien in 1833 was verschenen het geschrift dat de aanleiding werd tot De Cock’s schorsing: De verdediging.... of de schaapskooi van Christus aangetast. Het boek door dezen gepatronicieerd, en dat de aanleiding was tot zijn afzetting: De Evangelische gezangen getoetst en gewogen, is eveneens bij denzelfden uitgever verschenen in 1834. [ 40 ]
 


 

AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK III.

1) Men leze wat prof. Helenius de Cock daarvan schrijft. De pen beeft van verontwaardiging in zijn hand. En het „Rekels laat de dooden rusten”, is hier op zijn plaats. a.w. blz. 138 en 259 v.v.
2) Hendrik de Cock, blz. 138; copie van een brief aan Zijne Majesteit, berustend in het archief.
3) Een serie artikelen over deze actie werd door mij gegeven in de Reformatie, jaargang 1931/’32.
4) Messchert is een bekende figuur uit de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de Afscheiding. Hij is niet met de Scheiding medegegaan. Een zinnetje als het volgende uit De Clercq’s Dagboek: „Messchert schrijft 22 Maart 1833, dat hij eene crisis in de kerk nabij ziet en maar hoopt, dat de geloovigen geen onvoorzichtigheden doen zuilen” doet ons reeds vermoeden dat deze het niet eens zal zijn met de Scheiding. Lees ter nadere kennismaking met Messchert, Van Lonkhuizen’s dissertatie, § 8: Kohlbrügge en de Afscheiding.
5) Mr A. M. C. van Hall’s pleitrede: De vrijheid van godsdienstoefeningen in Nederland verdedigd, werd o.m. bij W. Messchert in 1835 uitgegeven.
6) Vgl. De Afgescheidene kerk van Amsterdam, bij Van der Does, a.w. hoofdstuk XXVIII, blz. 328.
7) Zie over J. van Golverdinge Sr., Officieel Jaarboekje, den Haag, 1926, biz. 146 v.v.
8) Het aantal grootere en kleinere werkjes verschenen bij T. E. Mulder is bizonder groot; des te meer is het jammer dat de correctie zòò uitermate en opvallend slordig is geweest dat enkele boekjes haast kakographieën gelijken. Of dit aan de schrijvers, i.c. De Cock en anderen heeft gelegen, zal wel slecht zijn uit te maken. Wel heeft De Cock het vooral in den loop van ’t jaar 1834 overstelpend druk gehad en maakt daarvan in zijn schrijven zelf gewag, doch het aantal drukfouten is in sommige gevallen zoo zinstorend groot, dat het vermoeden voor de hand ligt dat niet steeds is gecorrigeerd wat het licht zag. Reeds in de correspondentie uit de eerste jaren van De Cock’s huwelijk, maakt de jonge vrouw eene aanmerking op zijn „slofheid”, d.i. slordigheid. Ons trof in De Cock’s copieën hoe vaak door hem eigennamen, die men toch goed moet schrijven, verkeerd worden gespeld. Zoo trof ik ook den hem zoo bekenden naam Mulder aan als Muller gespeld.
In een van De Cock’s brieven, uit de gevangenis geschreven aan zijne vrouw, komt een merkwaardige tirade voor in verband met den persoon van J. den Ouden: „Wat J. den Ouden aangaat, het spijt mij dat hij zoo verkeerd is, schoon het mij niet zeer grotelijks verwondert, want de Hollanders willen over het algemeen liefst de menschen zelf bekeeren, den Heere Jezus het werk van zaligmaker uit handen nemen, en de voorzegging des Heeren verijdelen: In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hoe maakt hij het dan met die van mij? Die zijn dan toch niet beter. Ook roepen de roepstemmen van Borneman nog al vrij luide: Ik heb daar een groot 20
[ plaat 4, recto ]
 

ENKELE BLADZIJDEN UIT DE COCK’S DAGBOEKJE TIJDENS ZIJN VERBLIJF IN DE GEVANGENIS GESCHREVEN.
(Zie pag. 32)

 
[ plaat 4, verso ]
 
 

EEN BLADZIJDE UIT HET KASBOEKJE VAN DEN GEVANGENE EN HET VOOR HEM GELDENDE TARIEF.

 
[ 41 ]exemplaren van gekregen, en zal er bij gelegenheid eenigen van zenden!” Het is niet onmogelijk dat Den Ouden zich verklaard heeft in een schrijven tegen de daad van de Afscheiding en dat De Cock’s echtgenoote hem dit heeft geschreven.


Uit een brief van N. Borneman, d.d. 12 Dec. 1834, geadresseerd aan J. G. Beekema (bedoeld wordt Beukema), blijkt dat brieven door De Cock uit de gevangenis geschreven, niet steeds aan het adres kwamen. Waarschijnlijk werden ze door de „censuur” teruggehouden.
Borneman schrijft: Gisteren te gelijk met den brief van U ontving ik een van eenen Tamboer te Groningen ten verzoeke van eenige vroomen ter dier stede, dezelve bevattende hoofdzakelijk dezen inhoud „dat mijn zielsvriend thans om de naam en zaak van Christus gevangene te Groningen, reeds drie brieven aan mijn adres had afgezonden en geen berigt hoe ook genaamd van mij had ontvangen”, waarop ik dadelijk heb geantwoord „dat ik geen een derzelve heb ontvangen”. Over Borneman, zie Wumkes, a.w. blz. 15—18. Met de roepstemmen van Borneman kan het viertal werkjes door dezen geschreven, zijn bedoeld; doch ik denk dat De Cock eer de Requesten op het oog heeft, waarvan Borneman in den aangehaalden brief schrijft: „De bedoeling in deze requesten is, om door de genade Gods eene reëele zuivering te helpen bevorderen. Echter hoop ik onder opzien tot den Heere in de gemeene zaak zooveel mogelijk alle pogingen aan te wenden, het bederf is groot, en dengeenen, die noch voorgeven ware Belijders te zijn, zijn lauw en onverschillig of worden zoozeer door menschen vrees bevangen die hun terug houdt.”