De Graaf van Devonshire/Philips als koning van Engeland

Uit Wikisource
XVII Een monnik De Graaf van Devonshire enz. (1884) door A. L. G. Bosboom-Toussaint

XVIII Philips als koning van Engeland

XIX De laatste opoffering
Uitgegeven in 's-Gravenhage door Charles Ewings (bij drukkerij Thieme, Nijmegen).

[ 263 ]

XVIII.
Philips als koning van Engeland.



Wij kennen thans de geduchte, doch welverdiende straf van Darley, de in vrijheidstelling des Graven van Devonshire, het voltrokken huwelijk der Koningin, en de stemming des volks; want het gevoelen der goede burgers van Woodstock was niet oorspronkelijk genoeg om iets meer te zijn dan een afdruksel van het groote geheel. Het huwelijk dan van den Infant met Maria, door Gardiner na duizenderlei zwarigheden te Winchester gesloten, en met al die ledige pracht en niets bewijzende volksfeesten gevierd, welke deze gebeurtenis eischte, had ten deele de verwachting van alle partijen teleurgesteld. De Koningin had het doorgezet, omdat zij het wildet omdat zij bezigheid en afleiding zocht, omdat zij zich meende te wreken, en omdat zij niet langer alleen wilde zijn op den troon. Koele stugheid in den Gemaal, van wien zij dankbaarheid had verwacht, en die in haar schoonheid noch aanvalligheid vond maakte haar nadat de eerste roes der bedwelmende feesten voorbij was, naargeestig en bitter. Op haar leeftijd verzet men de krenkingen niet met de luchtigheid der jeugd. Meer dan ooit overgegeven aan hare dweepzucht en aan de leiding van Gardiner, vervolgde zij alle nietroomschen met des te meer woede, daar om hunnentwil de eerste noodlottige stoornis in haar schijngeluk ontstaan was. En bovendien, het was immers een verdienstelijk werk, dat uitroeien der ketters, dat zich zoo goed met hare wraakzucht vereenigen liet! [ 264 ]

De Koning vond de weinig gunstige voorwaarden, waarop zijn huwelijk gesloten was. des te harder, nu de slechte stemming van het volk hem weinig hoop overliet om die te verbeteren en de ronde vrijmoedigheid der Engelschen, welke maar al te dikwijls ontevredenheid en kwade luim uitdrukte, krenkte hem, die aan den slaafschen eerbied der Spaansche hofvormen gewoon was. Hij begreep echter de gunst van dat stugge, verachte volk te moeten winnen, om toch, bij de mogelijkheid dat zijne gemalin hem geene vadervreugde schonk, na haar dood eene hand te houden aan de kroon, die hij zoo gaarne op zijn hoofd bevestigd zag. Daarom nam hij, het meerendeel der natie als hervormingsgezind kennende, een schijn van godsdienstige gematigdheid aan, die hem nooit eigen was. Monniken, door hem medegebracht, predikten verdraagzaamheid!

Maar de Engelschen, denkende aan het spreekwoord: »Als de vos passie preekt,” enz. mistrouwden hem; te meer daar de Koningin middelerwijl met hare bloedige daden voortging; hij moest dus kracht bijzetten aan zijne woorden, en verkreeg van Maria, die hem genoeg achtte om zijne wenschen te eerbiedigen en die zelfs zijn hart wilde winnen, dat hij eene lang gewenschte staatkundige vergiffenis mocht verleenen. Zoo redde hij eenige honderde burgers en menigen edelman, die omdat zij deel gehad hadden aan de troonsbeklimming van Johanna Gray of wel omdat ze gewikkeld waren geweest in Wyatt’s samenzwering, tot hiertoe in den kerker versmachtten. Zoo redde hij menigeen die, reeds ten vure of tot den strop gedoemd, als een schitterend toonbeeld van zijne goedertierenheid aan de maatschappij teruggegeven werd. Deze arglistige goedheid, welke niet zonder uitwerking bleef in de harten des volks, ergerde den Kanselier, die gehoopt had, dat de Koning met kracht en ijver de laatste hand zou de leggen aan het groote werk, dat hij zelf voor het beste doel des levens hield. Maar de priester vergat dat eene gouden koningskroon nog schooner in de oogen schittert, dan de zilverlichte heiligenglorie. De Spaansche loot, met zooveel moeite op Engelands troon geënt, bracht ook hem dus niet de verwachte vruchten, alleen werd de banvloek der Kerk opgehe[ 265 ]ven, en dit verhelderde nog somtijds het gelaat van den Kanselier. Spoedig echter vond Philips goed iets te ondernemen, dat evenwel tusschen hem en den eersten staatsdienaar zijner gemalin eene bijna openlijke vredebreuk teweegbracht, en dezen het gewelddadig middel deed aangrijpen. door den monnik aan den Graaf van Devonshire geopenbaard. De Koning wilde zijne overwinning op de gemoederen der Engelschen voltooien. en de lieveling der natie Courtenay, herkreeg door hem zijne vrijheid. Het schijnt dat Maria, na een zoo schitterenden sluier geworpen te hebben over eene zwakheid en eene wond van haar hart, na de ontvangen krenking aan Courtenay vergolden te hebben door vernederend lijden, en overtuigd van het weinig misdadige zijner handelingen sedert lang van de uiterste wraakneming had afgezien, en nu met drift het verzoek van haar gemaal aangreep als een voorwendsel om hem te ontslaan, zonder op het voorgevallene terug te komen.

De Kanselier, die Devonshire slechts vervolgd had als middel om eene andere te doen vallen, stelde niet één hinderpaal in den weg; doch toen de Koning nu ook ten gunste der Prinses zijn invloed aanwendde, en daarin reeds bijna geslaagd was, eer Gardiner aan tegenwerping had kunnen denken; toen de Koningin, op zijn driftigen uitroep, »dat met de vrijheid van Elisabeth Engeland een groot onheil dreigde,” slechts een flauw en koel antwoord gaf; toen de Legaat-Kardinaal Polus, met godsdienstige wapenen tegen haar uitgezonden, door de fijne wendingen harer antwoorden in het onzekere gebracht, en door de wegslepende betoovering van haar vernuft en bevalligheid gewonnen, met de verzekering terugkwam dat de Prinses ten minste eene even goede katholieke als protestante zou kunnen worden — toen greep de Bisschop, verbijsterd, teleurgesteld in plannen, die hij gekoesterd had als een moeder haar troetelkind, al meer en meer verward in zijne eigene netten, al meer en meer opgewonden door eene dweepzucht, die bij het gedurig staren op één punt tot razernij steeg, en hem belette de zaken anders te zien dan in de somberste kleuren, terwijl zijne ziel slechts indrukken ontving van een ziekelijk lichaam — toen greep Gardiner het laatste, het ontzettende, misdadige middel aan, zooals de razende speler, die have noch goud meer heeft, [ 266 ]zijne eer en zijne zaligheid zetten zoude op een laatsten worp. Benefield had reeds bevel ontvangen zijne gevangene voor het eerst toe te staan aan hare zuster te schrijven. Wat die brief moest uitwerken was reeds bepaald; de Prinses zoude ten gehoore bij de Koningin toegelaten en daartoe naar Whitehall vervoerd worden; bij de bemiddeling des Konings en de behendige buigzaamheid van Elisabeth was de uitslag daarvan niet meer onzeker — en Gardiner berekende dat eene ongesteldheid alleen verhinderend. tusschenbeide konde treden… dat die ziekte doodelijk zoude zijn, daarvoor, meende hij, was op de zekerste wijze gezorgd.

Bij de invrijheidstelling van Courtenay bleef over zijne schuld of onschuld een zonderling halflicht verspreid. Hem werd alleen de verklaring afgevergd, dat hij nooit iets had willen, of voortaan zoude ondernemen tegen de rust van het rijk; een flauwe afloop voorwaar van eene met zooveel hevigheid aangevangen vervolging! Toch werd hem als voorwaarde opgelegd, elke gemeenschap met Prinses Elisabeth af te breken: eene voorwaarde waaraan hij zich misschien niet zoude onderworpen hebber. zonder een brief van haar zelve, door Arthur Polus gebracht. Deze had zijn broeder, den Legaat, naar Woodstock vergezeld, Elisabeth van aJles onderricht en zich aangeboden om haar antwoord over te brengen, waartoe de slimme knaap gelegenheid vond door zich te voegen bij de twee edellieden welke den Graaf zijn degen gingen terugbrengen.

In dezen brief smeekte Elisabeth haar verloofde dringend, de aanspraak die hij had op hare hand in deze oogenblikken niet te laten gelden. Zij sprak er van, dat hare hoop op vrijheid daarmede in verband stond, en raadde hem, daar zij beiden, omringd door een drom van verspieders, in elke handeling belemmerd zouden zijn, liever voor eenigen tijd het vaderland te verlaten, dan zich bloot te stellen aan telkens hernieuwde aanvallen van teleurgestelde vijanden.

»Wijders,” zoo schreef zij hem, »dank ik God met vuur voor uwe redding. Gij hebt veel, zeer veel voor mij opgeofferd; ook ik zal standvastig zijn, en, zoo de Hemel het wil, zijn wij slechts voor een tijd gescheiden om later een groot geluk met elkander te deelen. Mijn toestand is voor het tegenwoordige kommerlijk [ 267 ]genoeg, doch er schemert een vroolijker uitzicht, en ik stel mij voor, nimmer af te wijken van de voorzichtigheid, die mij redden zal uit deze klippen en afgronden. Wacht en hoop! dierbaarste Graaf! mijn Eduard, Sjabloon:Spt Blijf gelooven aan mijne liefde, en aan het bittere gevoel van smart, dat mij bezielt bij het denken aan onze scheiding! — Dit is een vaarwel; maar troost u, geen vaarwel voor eeuwig, van

Uwe Elisabeth.” 


Den wensch zijner Elisabeth te kennen en daaraan te voldoen, was voor Courtenay hetzelfde; zelfs zijn verstand raadde hem die verwijdering aan. Het verlof om zich buitenslands te begeven, verkreeg hij zonder moeite. Hij wilde Londen niet weder zien om het gejubel van het volk en nieuwe achterdocht zijner vijanden te ontgaan. Hij verzocht Chandos zijne zaken te regelen, en begaf zich met een klein gevolg op weg naar Exeter. Men had hem niet van zijne bezittingen beroofd; hij wilde het vruchtbare Devonshire weder zien, zijn Marktgraafschap bezoeken, nog eens een blik slaan op het oude kasteel zijner voorvaderen, en zich dan over het oord zijner ballingschap beraden. Het was een heerlijke zomerochtend, toen hij voor het eerst zijn kerker verliet: een van die zoele, schoone dagen waarin de natuur zich uitput in bevalligheid en weelde en poëzie; eene poëzie die niet schildert met woorden, maar met zonnestralen. Levenslust en levenskracht ontgloeiden en sterkten opnieuw de borst van den nog jeugdigen man, van den gevoelvollen Courtenay, voor zachte gewaarwordingen zoo vatbaar. Zich vrij te bewegen in de ruime, heerlijke schepping; zich verkwikt te voelen door het zachtverwarmende zonlicht; den onmetelijken hemel boven zich te zien, die schitterde van azuur, waarop enkele witte wolkjes als donzige vlokjes zweefden — wat moest dat alles zijn voor den man, die een derde van zijn leven in den kerker had doorgebracht, en die, nu voor het eerst ontslagen van een hatelijken dwang in elke zijner handelingen nog eene rijke toekomst van geluk en vrijheid voor zich zag! Want zijne Elisabeth had hem immers hoop gegeven. Zij zoude immers de zijne blijven; zij had het plechtig beloofd, en hij wist dat zij moed had woord te houden. De jaren, die nog lagen tusschen de [ 268 ]belofte en de mogelijkheid der vervulling zouden wel lang zijn, maar de tijd heeft vleugelen, ook voor den treurende ; hij kon immers in dat andere vaderland geluk en vreugde rondom zich verspreiden, en wie anderen gelukkig maakt, is toch zelf ook niet geheel zonder troost! In zulk een vroolijk en glanzig licht stelde hij zich zijn volgend lot voor, nu hij met iederen ademtocht versche lucht en nieuwe hoop indronk. — Eene zachte zwaarmoedigheid, waarin zich niets bitters mengde, bezielde hem, toen hij op weg toog. Zijne reis leidde door Oxfordshire. Naarmate hij verder kwam en de oorden naderde waar zich zijne Elisabeth ophield, kwam het onwederstaanbaar verlangen in hem op, om het kasteel Woodstock te zien; om al ware het dan slechts in de verte, een blik te werpen op die sombere muren, en onder de statige eiken door te rijden, die misschien schaduw wierpen in haar vertrek. Het was immers geene onmogelijkheid dat een der vensters kon uitzien op den rijweg… zij kon… hemel! bij die gedachte voelde hij zich het hart zóó onstuimig kloppen, de polsen zóó driftig jagen het bloed op eens als vloeibaar vuur door de aderen gudsen, dat hij zijn paard omwendde, zijnen lieden beval tot Oxford voort te reizen en hem daar af te wachten… en snel op het stadje Woodstock aanreed. Hoe hij daar eenige oogenblikken eene schuilplaats zocht tegen den regen, en opnieuw met een aanslag bekend werd, die hem tot handelen noopte, hebben wij gezien.

Ook van Lady Arabella moeten wij iets zeggen. Zij werd de gemalin van Chandos, en vond eindelijk rust na de duizende angsten waarmede zij eene eerste dwaasheid boette, die haar de schoonste levensjaren vergiftigd had, die beste jaren van den jonkvrouwelijken staat, welke de ingetogenede reine van harte zoo argeloos doorhuppelt, waarin de blos der zedigheid de eenige nevel moet zijn die het kalme voorhoofd bewolkt, en waarin het hare doorvlijmd was van knagende bekommering en schokkend harteleed, omdat zij zich eenmaal had laten aantrekken door het dwaallicht van het buitengewone, omdat zij de verbeeldingskracht niet had weten te onderwerpen aan de rede, omdat zij zich eenmaal verheven had boven de schroomvalligheid harer sekse. [ 269 ]

Jeugdige lezeressen! ik ben geene stugge zedenpreekster, maar gelooft mij, de verbeeldingskracht is een gevaarlijk vuur, dat gij, vestalinnen der onschuld, liever moet laten smeulen dan voeden: de ingetogenheid der maagd is de beste waarborg voor het geluk der vrouw.

Chandos en Gardiner hadden zich lang tevergeefs vereenigd om van Maria vergiffenis voor Arabella te verkrijgen, want ook de Priester voelde zich gedrongen eene ongelukkige op te richten, tot wier verderf hij misdadig de hand had geleend. Doch eindelijk was het uitgesproken geworden, dat woord der koninklijke genade, en onder de leiding van den verstandigen gemaal, die nooit met overijling handelde, viel haar. een kalm en rustig levenslot ten deel. Haar broeder had met begeerd haar weêr te zien; hij had haar zijne verwijtingen willen sparen, want haar gedrag had hem diep gegriefd, en hij betreurde het, dat de dochter zijner moeder zijpaden had bewandeld, die zijn hooggestemd gevoel van eer beleedigden. In een brief aan Chandos had hij haar zijn vaarwel toegeroepen, toen hij Fotheringay-castle verliet. Hij schonk haar Devonshire-house, dat zij voortaan bewoonde.