De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk III

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Lotgevallen van Tom Sawyer
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Hoofdstuk XXXI · Hoofdstuk XXXII · Hoofdstuk XXXIII · Hoofdstuk XXXIV · Hoofdstuk XXXV · Hoofdstuk XXXVI


Hoofdstuk III.[bewerken]

Na het voltooien van zijn arbeid maakte Tom zijn opwachting bij tante Polly, die voor het raam zat in een vrolijk vertrek aan de achterkant, dat tegelijk als slaap-, eet- en zitkamer dienst deed. De lekkere zomerlucht, de kalme rust, de geur der bloemen en het dommelige gegons van de bijen waren niet zonder uitwerking op haar gebleven en zij zat over haar breiwerk te knikkebollen. Haar enige gezelschap was de kat, en deze lag te slapen op haar schoot. Veiligheidshalve had zij haar bril boven haar grijze hoofd gezet. Zij verwachtte niet anders dan dat Tom lang van zijn werk zou zijn weggelopen, en het verwonderde haar derhalve ten hoogste hem opeens met een onverschrokken gelaat voor haar te zien staan. Zijn eerste woord was: “Mag ik nou gaan spelen, tante?”

“Wat, nu al? Hoe ver ben je?”

“Alles is klaar, tante.”

“Tom, lieg niet! Leugenaars kan ik niet uitstaan.”

“Het is geen leugen. Alles is klaar.”

Tante Polly sloeg maar half geloof aan deze verzekering en ging naar buiten om zelf te kijken. Zij zou reeds tevreden geweest zijn, indien twintig percent van Toms verklaring waarheid geweest was, en toen zij nu de hele schutting met witsel bestreken vond, en bestreken niet alleen, maar netjes en met zorg bewerkt, en zelfs den grond met een streek kalk bedeeld, had zij geen woorden genoeg om haar bewondering lucht te geven en riep zij uit:

“Wel, heb ik ooit zoiets gezien! ’t Is ongelofelijk. Jij kunt werken, als je het op je heupen hebt, Tom!” Doch meteen verkleinde zij de waarde van het compliment door erbij te voegen: “’t Is jammer, dat dit zelden gebeurt. Kom, ga nu maar spelen, doch denk er aan, dat je bijtijds thuis komt, of ik zal je spreken.”

Toms heldenstuk had zulk een overweldigende indruk op haar gemaakt, dat zij hem meenam naar de provisiekamer en een prachtige appel uitkoos, die ze hem overhandigde met een nuttige les over de waarde en de bijzondere geur die een lekkernij verkrijgt wanneer zij de vrucht is, niet van zonde, maar van naarstigheid. En terwijl zij tot slot een toepasselijke plaats uit de Schrift aanhaalde, kaapte haar neef een spekpannekoek. Toen liep hij vrolijk weg en zag juist Sid verschrikt de trap ophollen, die naar de achterkamer op de tweede verdieping voerde. Voor de deur lag een hoop aarde en in een ogenblik was de lucht vol kluiten, die als een hagelbui op Sid neervielen. Eer tante Polly van haar verbazing bekomen kon en haar neef hulp verleenen, waren reeds een stuk of wat kluiten op haar eigen hoofd neergekomen en was Tom over de schutting verdwenen. Hij had wel door de poort kunnen gaan, maar het ontbrak hem aan tijd om zo'nomweg te maken. Nu kon hij met een gerust hart gaan spelen, want de rekening met Sid over het klikken van het zwarte garen, was vereffend.

Tom hield de achterkant van de huizen, totdat hij in een modderig steegje achter tantes koestal kwam. Toen achtte hij zich tegen gevangenneming en straf beveiligd en begaf zich naar het marktplein, waar twee militaire compagnieën van schooljongens, volgens afspraak, bijeen waren gekomen om slag te leveren. Tom was de generaal van het een leger en Joe Hasper (zijn boezemvriend) de aanvoerder van het andere. De twee grote bevelhebbers verwaardigden zich niet persoonlijk aan dit gevecht deel te nemen, maar lieten dat aan de kleine bakvisjes over. Zij gingen naast elkaar op eene hoogte zitten, en leidden de krijgsverrichtingen door bevelen te geven, die door veldmaarschalken werden overgebracht. Het leger van Tom behaalde na een lange en bange strijd een schitterende overwinning. Daarna werd het aantal doden geteld, de gevangenen uitgeleverd, de bepalingen voor het volgende geschil gemaakt en de dag voor den vereisten veldslag bepaald, waarna de beide legers zich met elkaar verenigden en afmarcheerden, terwijl Tom alleen naar huis ging.

Toen hij langs het huis van Jeff Thatcher stapte, zag hij daar een hem onbekend meisje in de tuin,—een lief, klein ding met blauwe ogen, blond, in twee lange vlechten gescheiden haar, een wit zomerjurkje en een geborduurde pantalon. In een ogenblik verdween een zekere Amy Laurence uit zijn hart en was het alsof die nooit had bestaan. Hij had zich verbeeld dat hij halfgek van verliefdheid op haar was, hij had gedacht dat hij haar aanbad, en zie, het bleek niets dan een kleine, voorbijgaande ingenomenheid geweest te zijn. Maandenlang had hij zijn best gedaan om haar hart te winnen en zij had hem juist acht dagen geleden bekend, dat zij hem wederliefde schonk. Een week lang was hij dronken van geluk en de wereld te rijk geweest, en nu was zij geheel uit zijn gedachten verdwenen, als het vluchtig bezoek van een ons onverschillige vreemde. Hij bleef zijn nieuwe engel in stilte aanbidden, totdat hij bemerkte, dat zij hem in ’t oog kreeg. Toen deed hij alsof hij haar niet zag en begon allerlei dwaze kunsten en grimassen te maken om haar aandacht te trekken. Na die zonderlinge grappen een tijdlang volgehouden te hebben, keek hij te midden van een gymnastische oefening toevallig opzij en zag dat het meisje naar huis ging. Dadelijk hield hij op, liep naar de haag en ging met een bedrukt gezicht voor de stekelige doornen staan, in de hoop dat zij nog even zou wachten. Een ogenblik bleef zij op het bordes staan en ging daarop naar de deur. Toen zij de voet op de drempel zette slaakte Tom een diepe zucht, maar zijn gelaat klaarde terstond weer op, want voor zij de deur inging, wierp zij een viooltje over de haag. Tom liep naar de plek waar het viooltje lag, bleef op een paar treden afstand van het bloempje staan en hield toen de hand voor de ogen, alsof hij iets heel bijzonders op straat zag. Hij raapte een strohalm op en liet die, met het hoofd achterover op zijn neus balanceeren. Onder die beweging naderde hij langzamerhand het viooltje; eindelijk rustte zijn blote voet op het bloempje; zijn buigzame tenen maakten er zich meester van, hij hinkte met zijn schat weg en verdween om de hoek van de straat. Voor een minuut slechts,—alleen maar om zich de tijd te gunnen de bloem onder zijn buis op zijn hart of waarschijnlijk op zijn maag te steken.

Zoodra de bloem veilig geborgen was, keerde hij terug en bleef tot het vallen van de avond om de tuin hangen en kunsten maken; maar het meisje vertoonde zich niet meer en Tom moest zich tevredenstellen met de hoop, dat zij wel ergens voor een venster zou staan en zijn oplettendheden voor haar zou opmerken. Eindelijk ging hij met loden schoenen huiswaarts.

Onder het avondeten was hij zo opgewonden, dat tante zich verwonderde wat het kind toch zou hebben. Hij kreeg een verbazend standje over het gooien met de aardkluiten, doch scheen er niets om te geven. Toen hij trachtte de suiker onder de neus van zijn tante weg te halen, liet hij zich bedaard op de vingers tikken, zich slechts de vraag veroorlovende:

“Waarom wordt Sid nooit geslagen, als hij suiker snoept?”

Waarop het antwoord volgde: “Omdat Sid een mens niet zo plaagt als jij. Als ik je niet voortdurend strafte, zou je altijd met je vingers in de pot zitten.”

Toen ging tante naar de keuken, en Sid, zalig in het bewustzijn van zijn onschendbaarheid, greep naar de suikerpot, een wijze van zich tegenover Tom op zijn rechten te verhovaardigen, die ten enen male onuitstaanbaar was. Maar de vingers gleden uit, de pot viel op de grond en brak. Tom was boven de wolken van plezier,—ja, zo verrukt, dat hij zijn tong in toom hield en geen woord sprak. Hij overlegde bij zichzelf, dat hij geen mond open zou doen, zelfs niet als tante binnenkwam, maar doodstil blijven zitten, totdat zij vroeg wie het gedaan had. En dan zou hij het vertellen en hij zou iets zien dat hij nooit had gezien, namelijk, dat de modeljongen slaag kreeg. In zijn opgetogenheid kon hij zich nauwelijks inhouden, toen de oude dame binnenkwam en met bliksemende ooen over haar bril op de verwoesting neerzag. “Ha!” dacht hij, “nu komt het,” maar, jawel, het volgende ogenblik lag hij zelf op de grond te spartelen.

De machtige arm werd opgeheven om weer te slaan, toen Tom uitriep:

“Houd op! Waarom moet ik geslagen worden? Sid heeft het gedaan.”

Sprakeloos van ontzetting liet tante Polly de arm neervallen, en Tom keek haar aan om een woord van mededogen op te vangen.

Helaas! zodra zij weer tot adem kwam, zeide zij:

“Nu, je hebt toch niet onverdiend slaag gehad; al brak je de pot niet, dan heb je toch zeker ander kattekwaad uitgevoerd, terwijl ik in de keuken was.”

Doch nauwelijks had zij dit gezegd, of daar begon haar geweten te spreken en zij brandde van verlangen om Tom een vriendelijk woordje toe te voegen. Maar, neen, dat kon als een bekentenis van schuld beschouwd worden, en zoiets zou met alle beginselen van orde en tucht in strijd geweest zijn. Daarom hield zij zich stil en ging met een onrustig hart aan het werk. Tom ging in een hoek van de kamer zitten en vermeide zich in zijn droefheid. Hij wist, dat tante in haar hart wel voor hem op de knieën zou willen vallen en voelde zich, al snikkende, eigenlijk door de overtuiging gestreeld. Toch wilde hij geen signalen geven, noch evenmin op die van tante acht slaan.

Hij wist, dat er nu en dan, door een nevel van tranen, smekende blikken op hem geworpen werden, maar hij hield zich alsof hij dat niet opmerkte. In zijn verbeelding zag hij zich als doodziek te bed liggen en tante over hem heengebogen, om een woord van vergiffenis smekende; maar hij lag daar, met het hoofd naar de muur gekeerd en stierf zonder dat dit woord gesproken werd. Hoe zou zij zich dan wel voelen? En hij verbeeldde zich, dat hij uit de rivier opgehaald en dood te huis werd gebracht met druipnatte haren en handen die zich niet meer roeren konden en een hart dat niet meer klopte, zag hoe zij zich op hem wierp, in tranen baadde en God smeekte haar haar jongen terug te geven, die zij nooit, nooit meer vals zou beschuldigen. Doch hij lag daar koud en bleek neder, zonder een teken van leven te geven—hij, de arme lijder wiens smarten nu geleden waren. Langzamerhand verdiepte hij zich zozeer in deze sombere gedachten, dat hij een brok in zijn keel voelde en nauwelijks kon slikken. En zijn ogen zwommen in een stroom van water, die bij elke snik overvloeide en langs zijn neus naar beneden druppelde. Ja, het genot van zijn smart te koesteren werd zo groot, dat hij het door geen wereldshe vreugde of luide vroolijkheid wilde laten verstoren. Toen dan ook zijn nicht Marie dansend de kamer inkwam, opgetogen van blijdschap dat zij weer thuis was na een eeuwenlange week buiten te hebben doorgebracht, stond hij op en stapte in wolken en duisternis de achterdeur uit, terwijl zij vrolijkheid en zonneschijn door de voordeur binnenliet. Hij verwijderde zich ver van de gewone verenigingsplaatsen van zijn makkers en zocht eenzame plekjes op, in overeenkomst met zijn gemoedsstemming. Hij ging zitten op een in de rivier liggend stuk van een houtvlot en beschouwde de sombere, onafzienbaren stroom, met het verlangen van op eens hierdoor verzwolgen te worden, zonder de onaangenamen weg te gaan die door de natuur wordt voorgeschreven. Toen dacht hij aan zijn bloem! Hij haalde haar voor de dag. Helaas! zij was verkwijnd en verlept, en zijn droefheid werd nog groter. Hij vroeg zich af: Zou zij medelijden met hem hebben, indien zij het wist? Zou zij schreien en wensen, dat zij haar armen om zijn hals mocht slaan om hem te te troosten? Of zou ook zij, evenals de hele valse wereld hem de rug toekeren? Deze gedachte was zo folterend en toch zo zalig tegelijk, dat hij haar op allerlei wijzen ging uitwerken, totdat zij op het laatst een akelig schrikbeeld werd. Eindelijk stond hij zuchtend op en wandelde in de duisternis voort. Tegen half tien liep hij in de verlaten straat, waar de aanbeden onbekende woonde. Hij bleef een ogenblik stilstaan; zijn luisterend oor vernam geen geluid. Een kaars wierp een bijzonderen glans op de gordijnen van het venster van een bovenkamer. Zou de heilige daar verblijf houden? Hij klauterde over de heg, baande zich een weg door de planten, totdat hij onder het verlichte venster stond. Een poos bleef hij diep ontroerd staan kijken; toen ging hij op de grond op zijn rug liggen, met de handen, waarin het verlepte bloempje verborgen was, gevouwen op de borst. Dus wilde hij sterven, de koude wereld verlaten, zonder dak boven zijn arme hoofd, zonder vriendelijke hand om het doodzweet van zijn voorhoofd te wissen, zonder een liefhebbend gelaat om zich vol medelijden tot hem voorover te buigen, wanneer de bange doodsstrijd kwam. En zo zou zij hem zien, als zij in den vrolijke morgen naar buiten keek. En o! zou zij een traan op zijn arme lijk laten vallen? Zou zij een zucht slaken, als zij zo'n jong leven zo ruw verwoest en zo ontijdig afgesneden zag?

Daar ging het raam open, de schrille stem van een dienstmeid ontheiligde de plechtige stilte en een stortbad van ijskoud water doorweekte de martelaar, die daar achterover op de grond lag.

Onze half gesmoorde held sprong op met een kreet, die hem verlichtte. Toen kwam er een gesuis in de lucht als van een slingersteen, vermengd met het mompelen van een vloek, waarop een geluid volgde als van rinkelend glas en van voetstappen, die over de muur klommen en in de duisternis wegstierven.

Niet lang daarna, toen Tom ontkleed, bij een eindje vetkaars, zijn doorweekte pak stond te bekijken, werd Sid wakker.

Indien het denkbeeld om te klikken een ogenblik in zijn ziel opkwam, werd hij daarvan door een onheilspellende uitdrukking op Toms gelaat teruggehouden.

Deze laatste stapte in bed zonder zijn gewoon avondgebed op te zeggen, en Sid maakte in stilte proces-verbaal op van dat verzuim.


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk III) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.