De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XX

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Lotgevallen van Tom Sawyer
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Hoofdstuk XXXI · Hoofdstuk XXXII · Hoofdstuk XXXIII · Hoofdstuk XXXIV · Hoofdstuk XXXV · Hoofdstuk XXXVI


Hoofdstuk XX.[bewerken]

Tom kwam thuis in een allertreurigste stemming, en de eerste woorden, die zijn tante tot hem richtte, bewezen hem dat bij haar geen troost voor zijn verdriet te vinden was, want het luidde terstond:

“Tom, ik zou wel grote lust hebben je levend te villen!”

“Wat heb ik dan gedaan, tantelief?”

“Genoeg om die straf te verdienen. Zodra je weg was, ben ik, oude gekkin, naar Sientje Harper gelopen, in de hoop van haar al de onzin over die droom van jou te doen geloven, en daar vertelt zij mij, dat zij van Joe gehoord heeft, dat je de rivier overgezwommen bent en ’s avonds onder mijn bed alles hebt afgeluisterd wat wij die nacht gesproken hebben. Tom, ik weet niet wat er van een jongen groeien moet, die zich zo gedraagt als jij. Ik schaam me dood, als ik er aan denk, dat je me stilletjes, zonder een gezicht te vertrekken, naar Sientje Harper hebt laten gaan!”

Uit dat oogpunt had Tom de zaak nog niet beschouwd. Het verhaal, dat hem vóór schooltijd zo ijselijk grappig had toegeschenen, was nu een gemene leugen geworden. Hij liet het hoofd hangen en wist niet wat hij zeggen zou. Eindelijk stamelde hij:

“Tantelief, ik wou dat ik het niet gedaan had, maar ik deed het zonder nadenken.”

“O kind, je denkt nooit, behalve wanneer het jezelf geldt. Je dacht wel, toen je in de pikdonkere nacht van Jackson Island kwam afzakken, om ons over onze droefheid uit te lachen, en toen je mij met een leugen over een droom voor de gek hield; maar om medelijden met ons te hebben en ons angst te sparen, daaraan had je niet gedacht.”

“Tante, ik weet dat het gemeen was, maar waarlijk het was mijnebedoeling niet zo slecht te zijn, neen, wezenlijk niet. En dan, die nacht ben ik heus niet gekomen om u uit te lachen.”

“Waarom kwam je dan?”

“Eigenlijk om u te zeggen, dat u niet ongerust over ons behoefde te wezen, omdat wij niet verdronken waren.

“Tom, Tom, ik zou het dankbaarste schepsel van de wereld zijn, indien ik geloven kon, dat je ooit zulk een goede gedachte gehad hebt, maar je weet best, dat het niet zo was.”

“Waarachtig, tante, ik heb het daarom gedaan; ik mag sterven, als het niet waar is.”

“Tom lieg niet, doe dat toch niet. Dat maakt het geval nog honderdmaal erger.”

“Ik lieg niet, tantelief; het is de waarheid. Ik wilde u verdriet sparen; daarom alléén ben ik gekomen.”

“Ik zou een wereld geven, als ik ’t geloven kon; hij zou een macht van zonde bedekken. Ik zou er dan bijna blij om zijn, dat je was weggelopen en zo slecht hebt gehandeld. Maar ’t is niet aan te nemen; want waarom heb je het dan niet gezegd, kind?”

“Wel, ziet u, tantelief, toen ik over de lijkdienst hoorde spreken, werd ik zo vervuld door het heerlijk denkbeeld om mij met Joe en Huck in de kerk te verbergen, dat ik het niet over mij kon verkrijgen de boel te bederven, en daarom stak ik de boomschors weer in mijn zak”

“Welke boomschors?”

“Och de schors, waarop ik geschreven had, dat wij zeerovers waren. Ik wou nu, dat u maar wakker geworden was, toen ik u kuste; wezenlijk, dat wou ik.”

“Heb je mij gezoend?”

“Ja zeker.”

“Stellig, Tom?”

“Ja, wezenlijk, tantetje, op mijn woord van eer.”

“Waarom heb je dat gedaan, Tom?”

“Omdat ik het zo lief van u vond, dat u zo bedroefd over mij was; dat speet mij zo.”

De woorden klonken als de waarheid. De oude tante kon een kleine trilling in haar stem niet verbergen, toen zij sprak:

“Kus mij nog eens, Tom! en loop dan naar school en plaag mij niet meer”

Toen hij weg was, ging tante Polly naar een kleerkast en haalde daaruit het buisje, dat Tom tijdens zijn zeeroverschap had aangehad. Zij hield het een ogenblik in de hand en zei tot zichzelf:

“Nee, ik durf niet. Arme jongen, ik weet zeker dat hij gelogen heeft, maar het was een gezegende, driewerf gezegende leugen! Ik hoop, dat de Heer.... neen, ik weet zeker, dat Hij hem vergeven zal, omdat het zo lief van hem was, dat hij het vertelde. Maar ik wil er geen onderzoek naar doen.”

Zij legde het buisje weg en bleef een ogenblik in gedachten verzonken voor de kast staan. Tweemaal stak zij de hand uit, om het kledingstuk nog eens op te nemen en twee maal bedwong zij zich. Nogmaals, en deze keer waagde zij het, zichzelf troost insprekende met de gedachte: “Het is een goede leugen — een beste leugen; ik zal het mij niet aantrekken dat het onwaar is.” En het buisje werd doorzocht. En daar vond ze Toms stukje hout en las onder een vloed van tranen de woorden, die er op geschreven stonden, zeggende:

“Nu kan ik het de jongen vergeven, ook al had hij miljoenen zonden begaan.”


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XX) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.