De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXI
Hoofdstuk XXI.[bewerken]
Toen zij Tom omhelsde, was er iets in Tante Polly’s manier van doen, dat zijn neerslachtigheid verdreef en hem weer vrolijk en gelukkig maakte. Hij ging naar school en had het genoegen op de hoek van Meadow Lane toevallig Becky Tatcher tegen te komen. Zijn gemoedstoestand bepaalde doorgaans zijn handelingen. Zonder een ogenblik te aarzelen, liep hij naar haar toe en zei:
“Ik heb je vandaag heel gemeen behandeld, Becky, en dat spijt mij. Ik zal het nooit van mijn leven weer doen. Zullen wij, alsjeblieft, maar weer goede vrienden worden?”
Het meisje hield stil, keek hem met een blik vol verachting aan en zeie:
“Wilt u de goedheid hebben, mijnheer Thomas Sawyer, u bij uw eigen vrienden te houden. Ik denk mij niet meer met u te bemoeien.”
En met het hoofd in de nek ging zij voorbij.
Tom was zo verpletterd, dat hij zelfs de tegenwoordigheid van geest miste om te zeggen:
“Ik geef geen zier om je, nufje dundoek,” totdat het geschikte ogenblik voor die uitval voorbij was. Dus zweeg hij met een woedend gezicht. Ziedend van woede stapte hij de schoolplaats binnen en mompelde, dat hij wou dat zij een jongen was, om het haar eens fiks in te peperen. Toen hij haar voorbijging, wierp hij haar een paar hatelijkheden naar het hoofd, die behoorlijk teruggeslingerd werden, en de hoop op het herstel van de vrede scheen onherroepelijk verloren. Becky kon in haar drift de tijd haast niet afwachten, waarop de les zou beginnen en zij Tom zou zien afrossen voor het beschadigde leesboek. Indien zij nog een ogenblik van plan was on Alfred Temple ten toon te stellen, was dit voornemen door Toms beledigende schimpscheuten geheel uit haar ziel verdwenen.
Arm kind! zij wist niet, hoezeer zij op weg was zich een wereld van verdriet te bezorgen.
De schoolmeester, de heer Dobbins, was een man, die den middelbare leeftijd bereikt had onder het drukkend lijden van onbevredigde eerzucht. Zijn lievelingswens was geneesheer te worden, doch geldgebrek had hem verhinderd het hoger dan tot schoolmeester te brengen. Toch was de liefde tot de studie hem bijgebleven. Hij nam ten minste iedere dag een geheimzinnig boek uit de lessenaar on zich daarin te verdiepen, zodra de verschillende klassen hun lessen hadden opgezegd.
Dat boek hield hij achter slot en grendel, doch er was geen deugniet in de hele school, die niet brandde van begeerte het eens in te zien. Daartoe echter bood zich de kans nooit aan. Elke scholier had zijn of haar eigen mening over de inhoud van het boek, doch er was geen middel om het rechte er van te weten te komen.
Toen nu op deze achtermiddag Becky langs den lessenaar schoof, die vlak bij de deur stond, zag zij dat de sleutel in het slot stak. Wat een kostelijke gelegenheid! Zij keek in het rond, zag dat zij alleen was en geen seconde later had zij het boek in de hand. Het titelblad, “De Ontleedkunde, door Professor N. N.” maakte haar niet veel wijzer. Derhalve sloeg zij bladen op. Opeens ontdekte haar oog, op een der eerste bladzijden, een prachtige gekleurde gravure van een naakt mensenbeeld. Op hetzelfde ogenblik viel er een schaduw op het blad en stapte Tom Sawyer de deur in, die een vluchtige blik op de afbeelding wierp. In haar haast om het boek dicht te slaan, was Becky ongelukkig genoeg het blad met de figuren door midden te scheuren. Zij wierp het boek in de lessenaar, draaide de sleutel om en barstte uit in tranen van schaamte en verdriet.
“Tom Sawyer,” snikte zij, “ik vind het gemeen van je om achter iemand aan te sluipen en hem te begluren.”
“Hoe wist ik, dat je iets stond te bekijken?”
“Je moest je schamen, Tom Sawyer; ik weet, dat je me zult verklikken, en o, wat zal ik beginnen! Ik zal slaag krijgen, ik die nog nooit op school een klap gehad heb!”
Zij stampte met haar voetje op de grond en vervolgde:
“Wees maar zo laag als je wilt! Ik weet iets, dat hier zal gebeuren. Wacht maar en je zult eens wat zien.” En zij vloog de school uit en barstte opnieuw in tranen los.
Tom stond stil, geheel overbluft door die uitval. Toen zei hij tot zichzelf:
“Wat een vreemd soort van wezens zijn die meisjes! Nooit op school geslagen! Wat geeft een pak ransel nou? Juist iets voor een meisje: zij zijn zo laf en kleinzerig. Zij hebben geen ruggegraat. Natuurlijk zal ik die dwaze meid niet aan de oude Dobbins gaan verklappen; er zijn wel andere middelen om haar klein te krijgen, die niet zo gemeen zijn. Maar wat moet er met het boek gedaan worden? De oude Dobbins zal vragen, wie het gescheurd heeft. Niemand zal antwoorden. Dan zal hij doen als altijd en de meisjes beurt om beurt ondervragen, en wanneer hij bij het meisje komt dat het gedaan heeft, zal hij het weten zonder dat het gezegd wordt. De meisjes verraden zich altijd. Becky zal klappen krijgen; ’t is een naar geval, maar ik zie er geen gat in om het te verraden.”
Tom peinsde nog een ogenblik over de zaak en riep toen uit: “In orde! Zij wou mij in de klem zien; laat haar dat genot hebben.”
Daarop voegde hij zich bij de “krijgertje” spelende schooljeugd, totdat de meester kwam en de school begon. Toms gedachten dwaalden gedurig van zijn werk af en telkens, wanneer hij een blik naar de meisjeskant wierp, werd hij ontroerd door het gelaat van Becky. Alles tezamen genomen, hoefde hij geen medelijden met haar te hebben en toch was hij diep met haar begaan. Toen de ontdekking van het leesboek gedaan werd, was Tom voor een tijdlang geheel vervuld van zijn eigen leed en werd Becky uit haar verdoving wakker. Zij volgde het proces met grote belangstelling, want zij wist, dat Tom niets tegen de beschuldiging, van inkt op het boek gemorst te hebben, kon inbrengen. Tom ontkende het feit, en maakte door die ontkenning de zaak eerder erger dan beter. Becky maakte zich wijs, dat zij er schik in had, doch een stem in haar binnenste fluisterde haar toe, dat dat het geval niet was. Toen het er zeer bedenkelijk voor Tom begon uit te zien, voelde zij een sterke neiging om op te staan en Alfred Temple aan te klagen, doch zij bedwong zich en legde zich de verplichting op om stil te blijven zitten. “Immers,” sprak zij bij zichzelf, “hij zal zeker zeggen, dat ik die plaat gescheurd heb. Neen, al kon ik hem er het leven mee redden, ik zeg het niet.”
Tom kreeg de hem toegedachte zweepslagen en ging kalm naar zijn zitplaats terug, in de waan dat hij, misschien zonder het te bemerken, onder het krijgertje spelen, de inkpot op het boek had laten vallen. Hij had maar uit gewoonte ontkend en uit beginsel zich bij de ontkentenis gehouden.
Een geheel uur ging voorbij. De meester zat op zijn troon te knikkebollen, daar het gebrom der studerende jeugd hem altijd slaperig maakte. Langzamerhand echter richtte hij zich op, gaapte, ontsloot zijn lessenaar en greep naar zijn boek, doch scheen het niet met zichzelf eens te kunnen worden, of hij lezen zou of niet. Het merendeel der scholieren zag dromerig van hun werk op, doch er waren er twee, die met de ogen vol belangstelling zijn beweging gadesloegen.
Een tijdlang hield de heer Dobbins gedachteloos zijn boek in de hand, doch eindelijk vlijde hij zich op zijn stoel neer om te lezen.
Tom wierp een blik op Becky, en het arme kind zag er uit als een hulpeloos, opgejaagd haasje, dat het geweer op zich ziet aanleggen. Ogenblikkelijk vergat hij zijn geschil met haar. Er moest redding komen en dadelijk ook. Doch het dreigend gevaar scheen zijn vindingrijkheid te verstompten. Goddank! daar schoot hem iets te binnen. Hij zou de bank uitgaan, het boek grijpen, de deur uitspringen en er med weglopen! Doch een minuut weifelen, voordat hij dit besluit nam, was genoeg om zijn kans verloren te doen gaan. De meester had het boek geopend. Het was te laat; er was niets aan te doen; Becky was reddeloos verloren!
Het volgende ogenblik zag de meester zijn leerlingen in het gelaat, met een blik, die alle kinderen de ogen deed neerslaan. Gedurende tien tellen heerste er een angstige stilte, waarin de meester kracht verzamelde. Toen sprak hij:
“Wie heeft dit boek gescheurd?”
Er werd geen geluid vernomen. Men zou een speld hebben kunnen horen vallen. De meester zag gezicht voor gezicht aan, om tekenen van schuld te ontdekken?”
“Benjamin Hogers, heb jij dit boek gescheurd?”
Een ontkennend antwoord, gevolgd door een pauze.
“Jozef Harper, jij?”
Weer een ontkennend antwoord. Tom werd onder de kwelling van den langzame voortgang van de zaak, hoe langer hoe onrustiger. De meester onderzocht nauwkeurig de lange rijen jongensgezichten en wendde zich toen tot de meisjes.
“Amy Lawrence?”
Een ontkennend hoofdschudden.
“Gracie Willer?”
Hetzelfde gebaar.
“Suze Harper, heb jij het gedaan?”
Weer een ontkennend antwoord. Het volgende meisje was Becky Thatcher. Tom beefde van het hoofd tot de voeten.
“Rebekka Thatcher” (Tom keek naar haar gelaat; het was bleek van angst) “heb jij, neen, kijk mij aan” — (zij hief de handen smekend omhoog) — “heb jij dit boek gescheurd?”
Snel als de bliksem schoot Tom een gedachte door de ziel. Hij sprong op en gilde:
“Ik heb het gedaan!”
De schooljeugd stond versteld over zulk een onbegrijpelijke dwaasheid. Tom bleef een ogenblik staan om tot zichzelf te komen, en toen hij de bank uitstapte om zijn straf te ondergaan, werd hij door de bewondering en de dankbare aanbidding, die hem uit Becky’s ogen tegenstraalden, betaald voor honderd zweepslagen.
Door zijn edele daad zelf in verrukking gebracht, verdroeg hij zonder een geluid te geven, de onbarmhartigste geseling, waaraan de heer Dobbins zich ooit had schuldig gemaakt, en hoorde hij ook met volkomen onverschilligheid de wrede uitspraak aan, om twee uren school te blijven. Immers hij wist, wie met het grootste geduld buiten op hem wachten zou, totdat zijn straf geleden was.
Diezelfde middag nog vertelde Becky hem met schaamte en berouw, hoe verraderlijk zij zich jegens hem gedragen had. Tom ging dan ook naar bed, vol wraakzuchtige plannen jegens Alfred Temple; maar zijn wrok maakte spoedig voor aangename overpeinzingen plaats en hij viel in slaap en droomde van Becky’s laatste woorden, die hem als muziek in de oren hadden geklonken en aldus hadden geluid:
“Tom, hoe kon je zo edel zijn?”
![]() |
---|
Deze bron (De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXI) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |