De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXI

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Hoofdstuk XX De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920) door Mark Twain

Hoofdstuk XXI

Hoofdstuk XXII
Uitgegeven in Nijmegen door G.J. Thieme.
[ 157 ]
 

HOOFDSTUK XXI.




Er was iets in tante Polly's wijze van doen, toen zij Tom omhelsde, dat zijne neerslachtigheid verdreef en hem weder vroolijk en gelukkig maakte. Hij ging naar school en smaakte het genot op den hoek van Meadow Lane toevallig Becky Thatcher tegen te komen. Zijn gemoedstoestand bepaalde doorgaans zijne handelingen. Zonder een oogenblik te aarzelen, liep hij naar haar toe en zeide:

‘Ik heb je vandaag heel gemeen behandeld, Becky, en dat spijt mij. Ik zal het nooit van mijn leven weer doen. Zullen wij, als je blieft, maar weder goede vrienden worden?’

Het meisje hield stil, keek hem met een blik vol ververachting aan en zeide:

‘Wilt u de goedheid hebben, mijnheer Thomas Sawyer u bij uw eigen vrienden te houden. Ik denk mij niet meer met u te bemoeien.’ [ 158 ]

En het hoofd in den nek werpende, ging zij voorbij.

Tom was zoo verpletterd, dat hij zelfs de tegenwoordigheid van geest miste om te zeggen:

‘Ik geef geen zier om je, nufje dundoek,’ totdat het geschikte oogenblik voor dien uitval voorbij was. Dus zweeg hij met een woedend gezicht. Ziedende van toorn stapte hij de schoolplaats binnen en mompelde, dat hij wou dat zij een jongen was, om het haar eens fiks in te peperen. Toen hij haar voorbijging, wierp hij haar een paar hatelijkheden naar het hoofd, die behoorlijk teruggeslingerd werden, en de hoop op het herstel van den vrede scheen onherroepelijk verloren. Becky kon in hare drift den tijd haast niet afwachten, waarop de les zou beginnen en zij Tom zou zien afrossen voor het beschadigde leesboek. Indien zij nog een oogenblik plan had om Alfred Temple ten toon te stellen, was dit voornemen door Toms beleedigende schimpscheuten geheel uit hare ziel verdwenen.

Arm kind! zij wist niet, hoezeer zij op weg was zich een wereld van verdriet te bezorgen.

De schoolmeester, de heer Dobbins, was een man, die den middelbaren leeftijd bereikt had onder het drukkend lijden van onbevredigde eerzucht. Zijn lievelingswensch was geneesheer te worden, doch geldgebrek had hem verhinderd het hooger dan tot schoolmeester te brengen. Toch was de liefde tot de studie hem bijgebleven. Hij nam ten minste iederen dag een geheimzinnig boek uit den lessenaar om zich daarin te verdiepen, zoodra de verschillende klassen hunne lessen hadden opgezegd.

Dat boek hield hij achter slot en grendel, - doch er was geen deugniet in de gansche school, die niet brandde van begeerte het eens in te zien. Daartoe echter bood zich de kans nooit aan. Elke scholier had zijne of hare [ 159 ]eigen meening over den inhoud van het boek, doch er was geen middel om het rechte er van te weten te komen.

Toen nu op dezen achtermiddag Becky langs den lessenaar schoof, die vlak bij de deur stond, zag zij dat de sleutel in het slot stak. Welk eene kostelijke gelegenheid! Zij keek in het rond, zag dat zij alleen was en geen seconde later had zij het boek in de hand. Het titelblad, ‘De Ontleedkunde, door Professor N.N.’ maakte haar niet veel wijzer. Derhalve sloeg zij de bladen op. Op eens ontdekte haar oog, op eene der eerste bladzijden, eene prachtige gekleurde gravure van een naakt menschenbeeld. Op hetzelfde oogenblik viel er een schaduw op het blad en stapte Tom Sawyer de deur in, die een vluchtigen blik op het afbeeldsel wierp. In haar haast om het boek dicht te slaan, was Becky ongelukkig genoeg het blad met de figuren door midden te scheuren. Zij wierp het boek in den lessenaar, draaide den sleutel om en barstte uit in tranen van schaamte en verdriet.

‘Tom Sawyer,’ snikte zij, ‘ik vind het gemeen van je om achter iemand aan te sluipen en hem te begluren.’

‘Hoe wist ik, dat je iets stond te bekijken?’

‘Je moest je schamen, Tom Sawyer; ik weet, dat je me zult verklikken, en o, wat zal ik beginnen! Ik zal slaag krijgen, - ik die nog nooit op school een klap gehad heb!’

Zij stampte met haar voetje op den grond een vervolgde:

‘Wees maar zoo laag als je wilt! Ik weet iets, dat hier zal plaats hebben. Wacht maar een je zult eens wat zien.’ - En zij vloog de school uit en barstte opnieuw in tranen los.

Tom stond stil, geheel overbluft door dien uitval. Toen zeide hij tot zichzelven:

‘Welk een vreemd soort van wezens zijn die meisjes! [ 160 ]Nooit op school geslagen! Wat zou een pak ransel! Juist iets voor een meisje: zij zijn zoo laf en kleinzeerig. Zij hebben geen ruggegraat. Natuurlijk zal ik die dwaze meid niet aan den ouden Dobbins gaan verklappen; er zijn wel andere middelen om haar klein te krijgen, die niet zoo gemeen zijn. Maar wat moet er met het boek gedaan worden? De oude Dobbins zal vragen, wie het gescheurd heeft. Niemand zal antwoorden. Dan zal hij doen als altijd en de meisjes beurt om beurt ondervragen, en wanneer hij bij het meisje komt dat het gedaan heeft, zal hij het weten zonder dat het gezegd wordt. De meisjes verraden zich altijd. - Becky zal klappen krijgen; 't is een naar geval, maar ik zie er geen gat in om het te verraden.’

Tom peinsde nog een oogenblik over de zaak en riep toen uit: ‘In orde! Zij wou mij in de klem zien; laat haar dat genot hebben.’

Daarop voegde hij zich bij de ‘krijgertje’ spelende schooljeugd, totdat de meester kwam en de school begon. Toms gedachten dwaalden gedurig van zijn werk af en telkens, wanneer hij een blik naar den meisjes-kant wierp, werd hij ontroerd door het gelaat van Becky. Alles te zamen genomen, behoefde hij geen medelijden met haar te hebben en toch was hij diep met haar begaan. Toen de ontdekking van het leesboek gedaan werd, was Tom voor een tijdlang geheel vervuld van zijn eigen leed en werd Becky uit hare verdooving wakker. Zij volgde het proces met groote belangstelling, want zij wist, dat Tom niets tegen de beschuldiging, van inkt op het boek gemorst te hebben, kon inbrengen. Tom ontkende het feit, en maakte door die ontkenning de zaak eer erger dan beter. Becky maakte zich wijs, dat zij er schik in had, doch eene stem in haar binnenste fluisterde haar toe, dat zulks het geval niet was. Toen het er zeer bedenkelijk voor Tom begon uit [ 161 ]te zien, voelde zij eene sterke neiging om op te staan en Alfred Temple aan te klagen, doch zij bedwong zich en legde zich de verplichting op om stil te blijven zitten. ‘Immers,’ dus sprak zij bij zichzelve, ‘hij zal zeker zeggen, dat ik die plaat gescheurd heb. Neen, al kon ik hem er het leven mede redden, ik zeg het niet.’

Tom kreeg de hem toegedachte zweepslagen en ging kalm naar zijne zitplaats terug, in den waan dat hij, misschien zonder het te bemerken, onder het krijgertje spelen, den inktpot op het boek had laten vallen. - Hij had maar uit gewoonte ontkend en uit beginsel zich bij de ontkentenis gehouden.

Een geheel uur ging voorbij. De meester zat op zijn troon te knikkebollen, daar het gebrom der studeerende jeugd hem altijd slaperig maakte. Langzamerhand echter richtte hij zich op, gaapte, ontsloot zijn lessenaar en greep naar zijn boek, doch scheen het niet met zichzelven eens te kunnen worden, of hij lezen zou al dan niet. Het meerendeel der scholieren zag droomerig van hun werk op, doch er waren er twee, die met de oogen vol belangstelling zijne beweging gadesloegen.

Een tijdlang hield de heer Dobbins gedachteloos zijn boek in de hand, doch eindelijk vlijde hij zich op zijn stoel neder om te lezen.

Tom wierp een blik op Becky, en het arme kind zag er uit als een hulpeloos, opgejaagd haasje, dat het geweer op zich ziet aanleggen. Oogenblikkelijk werd zijn geschil met haar vergeten. Er moest redding komen en dadelijk ook. Doch het dreigend gevaar scheen zijne vindingrijkheid te verstompen. Goddank! daar schoot hem iets te binnen. Hij zou de bank uitgaan, het boek grijpen, de deur uitspringen en er mede wegloopen! Doch een minuut wankelens, tot het nemen van dit besluit, was genoeg om zijne kans [ 162 ]verloren te doen gaan. De meester had het boek geopend. Het was te laat; er was niets aan te doen; Becky was reddeloos verloren!

Het volgende oogenblik zag de meester zijne leerlingen in het gelaat, met een blik, die al de kinderen de oogen deed neerslaan. Gedurende tien tellen heerschte er een angstige stilte, waarin de meester kracht tot toornen verzamelde. Toen sprak hij:

‘Wie heeft dit boek gescheurd?’

Er werd geen geluid vernomen. Men zou een speld hebben kunnen hooren vallen. De meester zag gezicht voor gezicht aan, om teekenen van schuld te ontdekken?’

‘Benjamin Rogers, hebt gij dit boek gescheurd?’

Een ontkennend antwoord, gevolgd door een pauze.

‘Jozef Harper, gij?’

Weder een ontkennend antwoord. Tom werd onder de kwelling van den langzamen voortgang der zaak, hoe langer hoe onrustiger. De meester onderzocht nauwkeurig de lange rijen jongensgezichten en wendde zich toen tot de meisjes.

‘Amy Lawrence?’

Een ontkennend hoofdschudden.

‘Gracie Willer’

Hetzelfde gebaar.

‘Suze Harper, hebt gij het gedaan?’

Weder een ontkennend antwoord. Het volgende meisje was Becky Thatcher. Tom beefde van het hoofd tot de voeten.

‘Rebekka Thatcher’ - (Tom keek naar haar gelaat; het was bleek van angst) ‘hebt gij, - neen, zie mij aan’ - (zij hief de handen smeekend omhoog) - ‘hebt gij dit boek gescheurd?’

Snel als de bliksem schoot Tom eene gedachte door de ziel. Hij sprong op en gilde: [ 163 ] ‘Ik heb het gedaan!’

De schooljeugdstond versteld over zulk eene onbegrijpelijke dwaasheid. Tom bleef een oogenblik staan om tot zichzelven te komen, en toen hij de bank uitstapte om zijne straf te ondergaan, werd hij door de bewondering en de dankbare aanbidding, die hem uit Becky's oogen tegenstraalden, betaald voor honderd zweepslagen.

Door zijne edele daad zelf in verrukking gebracht, verdroeg hij zonder een geluid te geven, de onbarmhartigste geeseling, waaraan de heer Dobbins zich ooit had schuldig gemaakt, en hoorde hij ook met volkomen onverschilligheid de wreede uitspraak aan, om twee uren school te blijven. Immers hij wist wie met het grootste geduld buiten op hem wachten zou, totdat zijne straf geleden was.

Dienzelfden middag nog vertelde Becky hem met schaamte en berouw, hoe verraderlijk zij zich jegens hem gedragen had. Tom ging dan ook naar bed, vol wraakzuchtige plannen jegens Alfred Temple; maar zijn wrok maakte spoedig voor aangename overpeinzingen plaats en hij viel in slaap en droomde van Becky's laatste woorden, die hem als muziek in de ooren hadden geklonken en aldus hadden geluid:

‘Tom, hoe kon je zoo edel zijn?’