Naar inhoud springen

De Stijl/Jaargang 1/Nummer 11/De nieuwe beelding in de schilderkunst

Uit Wikisource
De Stijl, Jrg. 1, Nr. 11
(september 1918)

‘De nieuwe beelding in de schilderkunst. IX. Van het natuurlijke tot het abstracte, d. i. van het onbepaalde tot het bepaalde. (vervolg van III). X. van het natuurlijke tot het abstracte, d.i. van het onbepaalde tot het bepaalde (IV)’ door Piet Mondriaan, p. 125-134, bijlage XV.

[ 125 ]DE NIEUWE BEELDING IN DE SCHILDERKUNST.

DOOR PIET MONDRIAAN.

IX. VAN HET NATUURLIJKE TOT HET ABSTRACTE, D. I. VAN HET ONBEPAALDE TOT HET BEPAALDE. (VERVOLG VAN III).

Zal het uiterlijke leven tot eenheid komen, dan moet het groeien tot abstract reëel leven. Dit leven vormt thans de periode van overgang van den ouden tot den nieuwen tijd. Het abstract reëele leven is geen uitsluitend natuurlijk leven meer en tòch is het niet onnatuurlijk. Ook is het geen uitsluitend geestelijk leven en tòch is het geestelijke de inhoud ervan. 1) Het is het stadium van realiseerende bezinning, na een al te traag vasthouden aan het natuurlijke en een al te voorbarig streven naar het geestelijke. Het abstract-reëele leven behoeft niet uitsluitend in kunst, wetenschap of godsdienst gezocht te worden: het kan zich hierin realiseeren, maar het kan ook in elke levenswerkzaamheid geleefd worden.
Omdat in het abstract-reëele leven evenwichtigheid van natuur en geest te realiseeren is, kan het dàt levensstadium zijn, waarin de mensch zich-zelf — waarin hij evenwichtig en volledig mensch kan zijn, zoowel in eigen dualiteit als tegenover het leven rondom hem. 2) Dit toch ziet en beleeft hij abstract en dus is hij niet aan de beperkingen ervan gebonden.
Het abstract-reëele leven is het leven van den werkelijk modernen mensch (zie inleiding blz. 2) door wien het nieuwe tijdsbewustzijn zich kàn uitdrukken. De werkelijk moderne mensch beleeft bewust den dieperen inhoud van het individueele: want hij is het gerijpte individu. Omdat hij het individueele-als-het-universeele ziet, strijdt hij tegen het individueele-als-het-individueele. Zoo is hij door triomf over het uiterlijk individueele eerst zelfstandig individu — bewuste zelfheid.

Is de Abstract Reëele Schilderkunst een uiting van abstract-reëel leven, dit leven kan zich wederkeerig handhaven door te steunen op de waarheden, welke in deze schilderkunst naar voren zijn gebracht. Deze waarheden zijn overoude waarheden, maar die nu eerst de mogelijkheid van exacte realiseering verkrijgen (zie art. VI blz. 73). Als we door aanschouwing van deze waarheden doordrongen worden, zijn zij niet langer [ 126 ]dogma’s voor ons, zoo min als het dogma’s zijn voor hèn, die de Nieuwe Beelding vanuit de Natuurlijke Schilderkunst naar voren brachten. Voor dezen zijn het onomstootelijke waarheden: waarheden, waarvan zij al arbeidende bewust werden. Deze waarheden kunnen nooit vooropgestelde leerstellingen voor hen zijn, omdat zij ze eerst ten slotte leerden erkennen.
Zoo heeft de Abstract Reëele Schilderkunst doen zien, dat, zal in het leven evenwichtigheid, dus eenheid, bestaan, het noodig is dat het geestelijke in-bepaaldheid verschijnt en het natuurlijke werkelijk zóo diep verinnerlijkt is, dat het zijn zuiver wezen openbaart.
Het uiterlijke leven moet verinnerlijkt worden tot het abstracte: dàn eerst kan het een worden met het innerlijke leven, dat abstract, dat van den geest, dat universeel is. En dit is mogelijk, daar het leven zelf de natuurlijkheid in den mensch omwerkt tot (betrekkelijk) zuivere natuurlijkheid en het geestelijke (universeele) in hem ontdoet, reinigt van het individueele — dus maakt tot (betrekkelijk) zuivere geestelijkheid. 3)
Gezuiverde natuurlijkheid en gezuiverde geestelijkheid alleen kunnen de zuivere verhouding van het een en het ander tot stand brengen: alleen gezuiverde dualiteit kan het leven blijvend harmonisch doen zijn. Zoo groeit de menschelijke dualiteit tot eenheid.
Om de eenheid te kennen, moeten we, in alle leven, de dualiteit erkennen. Want wie de eenheid — in den tijd — als enkelvoudige verschijning ziet, ziet de eenheid nog vaag en onbepaald. Door de eenheid als dualiteit te zien, onderscheiden we eerst op welke wijze eenheid (d. i. evenwicht) bestaat. Daarom is de Nieuwe beelding geen uiting van dualistische levensopvatting, integendeel: zij is de uitdrukking van het gerijpte, bewuste eenheidsgevoel, dat den grond van het nieuwe tijdsbewustzijn uitmaakt. 4)
Door de dualiteit in den mensch te zien, onderscheiden we in hem niet alleen het leven van den geest en het natuurlijke leven, maar ook het leven van de ziel — hoewel het een het ander doordringt. 5) Het zieleleven is eenerzijds verwant aan het natuurlijke, anderzijds aan het geestelijke: het werkt door gevoel en verstand. 6) Voor zooverre in het zieleleven het natuurlijke domineert, is het uiterlijk gevoelsleven, voor zooverre de geest daarin overheerscht, is het verdiept of geestelijk gevoelsleven. Het abstract reëele leven is dat van het verdiepte zieleleven, dat een wordt met het leven van den geest maar door de eigenschappen der ziel nog gekleurd is. 7)


Alle leven nu heeft zijn veruiterlijking, waaraan het gekend wordt, en waardoor het wederkeerig, bestaat. Het abstract reëele leven vindt wel een abstracte veruiterlijking in de Abstract Reëele Schilderkunst, maar het moet nog een tastbare veruiterlijking vinden. Het (oppervlakkig) abstracte leven van de huidige maatschappij heeft zijn veruiterlijking. Deze vormt een geschikte bodem ter ontwikkeling voor het abstract reëele leven eenerzijds, anderzijds staat zij juist de zuivere veruiterlijking van dat leven in den weg. Het maatschappelijk, het cultuurleven, heeft hare meest volkomen veruiterlijking in de wereldstad. 8) De Abstract Reëele Schilderkunst ontwikkelde zich dan ook onder den invloed van het volle moderne cultuurleven der wereldstad: het is logisch, dat het ongerijpte natuurleven deze kunst niet kòn voortbrengen.

[ 127 ]
Als de mensch rijpt door de wisselwerking van het uiterlijke op zijn innerlijk, moet de omgeving van groot gewicht voor hem zijn. Het artistiek temperament is bizonder vatbaar voor de reactie der visueele veruiterlijking van het leven. Door deze leert het artistiek temperament het leven en daardoor de waarheid kennen: het werkt de visueele veruiterlijking telkens (in het abstracte) om — telkens wordt de waarheid meer benaderd. De beeldende kunstenaar nu realiseert de visueele ziening: telkens en telkens vernietigt hij deze — telkens en telkens realiseert hij zuiverder de waarheid. Hij leeft bij aanschouwing; bij innerlijke zoowel als uiterlijke aanschouwing. Hierdoor is hij uit zijn aard en levenswerkzaamheid tot snelleren groei naar het abstracte in staat. En zoo kon de schilderkunst in beelding reeds bereiken hetgeen het nieuwe tijdsbewustzijn in het uiterlijke leven nog staat te realiseeren.

X. VAN HET NATUURLIJKE TOT HET ABSTRACTE, D.I. VAN HET ONBEPAALDE TOT HET BEPAALDE (IV).

Van het natuurlijke tot het abstracte wordt gezien als voòr- of als achteruitgang, al naar dat het natuurlijke als doel of geest als eind-evolutie gezien wordt. Zoo wordt òf aanvaard hetgeen o.a. Voltaire zegt, dat de mensch zich vervolmaakt naarmate hij zich van de natuur verwijdert, òf de gang naar het abstracte wordt als een ziekteproces gezien 9). En begrijpelijk is het, dat men het abstracte voor abnormaal houdt, als men de eenheid van natuur en geest niet doorschouwt, als men niet inziet, dat geest (in tijd) natuur toch niet uitsluit en zich slechts laat bouwen alleen door haar (zie vorige artn.).
De Nieuwe Beelding toont ten duidelijkste dat door den abstracten geest met natuur en geest, beiden gerekend wordt: dat eenheid van beide als ideaal gesteld wordt door hen in wie het nieuwe tijdsbewustzijn zich ontplooit 10).
Het eenheidsbegrip dat het nieuwe tijdsbewustzijn inhoudt en in de Nieuwe Beelding naar voren komt wordt echter niet gezien door de massa, welke het natuurlijke niet ziet in zijn geheel (zie vorige artn.). De massa ziet het natuurlijke niet als de meest uiterlijke manifestatie van den geest: niet als eenheid van geest en natuur.

Is het zien in bepaaldheid der eenheid van natuur en geest het kenmerkende van het nieuwe tijdsbewustzijn, dit zien we verschijnen bij groepen, en deze groepen zien we zich vormen rondom enkelingen. Bewustzijnsgroei in het algemeen zien we zich voortzetten bij groepen, en zelfs in deze groepen kunnen we nog verschil in graad van bewustzijnsontwikkeling opmerken. De groepen gaan elk hun weg, elkander steunende of elkander bestrijdende, hoewel zij bewust of onbewust hetzelfde beoogen.
Ook in de groepen worden nog verschillende paden gevolgd, en zoo is wel algemeene ontwikkeling gewaarborgd, doch ook het niet begrijpen van elkanders paden veelal onvermijdelijk. Daar door het verschil in levenswerkzaamheid en geaardheid der individuen eenheid van gaan bemoeilijkt wordt, zou — zelfs in een groep van betrekkelijk gelijke bewustzijnsontwikkeling — dus ook één algemeen begrip van kunst vrijwel onbestaanbaar zijn, indien het niet mogelijk was redelijk kennis te nemen van hetgeen op den weg der kunst verkregen is. Als de mensch betrekkelijk gelijk gestemd is, zal hij [ 128 ]— ook als hij geen kunstenaar is, — min of meer dezelfde beeldende capaciteiten en dus de vatbaarheid tot inzicht in kunst in zich hebben.
Ontwikkeling der beeldende capaciteiten, m. a. w. van het zuiver, d. i. abstract, beeldend, belevend zien houdt de mogelijkheid in dat de geheele groep één weg bewandelt, ondanks het verschil in leven.
En dàn is algemeene eenheid in leven en kunst geen onbereikbaar ideaal meer.

Voorheen werd door allen één weg bewandeld doordat — in een cultuurperiode — een algemeene godsdienst den tijd beheerschte. Thans staat de godsvoorstelling niet langer buiten den mensch: het gerijpte individu treedt universeel op (zie vorig art.). Is hij in staat het universeele in meerdere bepaaldheid te zien, dan is hij in staat tot zuiver beeldend zien. Zoo zal de nieuwe tijd zich van de oude onderscheiden door bewuste aanschouwing te kennen, hetgeen zich van zelf in alles realiseeren zal als het universeele.
Openbaart de kunstuiting het universeele in klaarheid, zoo zal zij als algemeene kunst bestaanbaar zijn.

Het beeldend zien is niet tot de kunst beperkt: het doorschouwt alle levensuitingen au fond: zóo is algemeene eenheid van leven mogelijk. Het zuiver beeldend zien voert tot begrip van de constructie, die aan het bestaande ten grondslag ligt: het doet zuiver verhouding zien.11). Zoo is het nieuwe tijdsbewustzijn gebaseerd op de elementaire verhoudingen die in het natuurlijke gesluierd maar tòch zichtbaar zijn. Is het verinnerlijkte, beeldend zien de inhoud van het nieuwe tijdsbewustzijn, het mòet zich al meer en meer openbaren, omdat het bewustzijn in den mensch groeit, en dan van zelf te niet doet alle hinderpalen, als traditie enz. Zoo kunnen we in de toekomst met zekerheid meerdere eenheid in kunstuiting verwachten, en wel eenheid van abstracte beelding, die toch reëel is.
De Abstract-Reëele beelding is gegroeid dóor en vanuit de natuurlijke beelding: onmiddellijk is zij voortgekomen uit een kunst, die nog van het vorig geslacht is. De kunstenaar van heden heeft de zware taak volbracht de uitingswijze voor het komend geslacht op te bouwen na vernietiging van die der vorige geslachten. 12). De komende kunstenaar zal de weg der gradueele bevrijding van natuurlijken vorm en kleur niet behoeven te gaan: die is vóor hem afgelegd; hij vindt de uitingswijze gereed, welke hij slechts heeft te culmineeren. Hem staat lijn en kleur-als-beeldingsmiddel-op-zich-zelve, d. i. vrij van individueele beteekenis, ten dienste, om het universeele tot bepaalde uitdrukking te brengen.
De komende kunstenaar zal dus meer en meer uit kunnen gaan van het universeele, waar de kunstenaar van heden van het natuurlijke (individueele) moest uitgaan. Zoo is dan deze tijd te beschouwen als het groote keerpunt, waarop de menschheid zich niet langer richt vanuit het individueele tot het universeele, maar vanuit het universeele tot het individueele, om dit universeel te realiseeren — want het individueele wordt eerst inderdaad werkelijk, als het tot het universeele wordt omgezet. [ 129 ]
Wordt inderdaad van het universeele uitgegaan, zoo moet de kunstuiting abstract zijn. Zoolang van het individueele wordt uitgegaan, nadert de kunstuiting abstracte beelding en kan zelfs bij tijden in betrekkelijk naturalisme terugvallen — zooals we ook, historisch, zien. Ook de mensch leeft beurtelings in het universeele en in het individueele, zoo lang het individueele niet in hem gerijpt is. Dàn eerst is zijn leven één voortgang, zooals het leven — ongezien — één voortgang is, dàn eerst wordt de kunstuiting blijvend abstract.
De gang van het natuurlijke tot het abstracte heeft de schilderkunst tot uiting gebracht door zich te ontwikkelen van de natuurlijke (niet-vrije) tot de vrije (abstracte) beelding. Geleidelijk verwijderde de vrije schilderkunst zich van de natuurlijke verschijning der dingen: geleidelijk kwam zij door abstraheeren van den natuurlijken vorm en kleur tot hare consequentie: de abstracte beelding. En nu reeds kunnen we constateeren, dat het eerste streven der vrije schilderkunst als gevestigde kunstuiting erkend wordt. Haar uiterste consequentie — de Abstract Reëele beelding — is thans nog weinig algemeen als schilderkunst erkend, maar hoe zoude dit ook mogelijk zijn in een tijd, waarin het oude nog voortleeft en het nieuwe nog zoo weinig gekend wordt.
De vrije schilderkunst werd mogelijk gemaakt door de eigenaardige vitaliteit van het moderne leven, dat de kracht bezat met vorm te breken. Waar enkel destructie niet mogelijk is, construeerde dat leven het nieuwe: de zuivere, evenwichtige verhoudingsbeelding. De vrije schilderkunst kon zich ontwikkelen, omdat deze tijd de erkenning inhield, dat elke uitdrukkingswijze waardoor het leven zich manifesteert — ook in de kunst — goed en verantwoord is: dat alle uitingen van werkelijk leven volkomen gemotiveerd zijn ook in hunne onvolledigheid. En zeer terecht, want de mensch gaat als van zelf den rechten weg, den weg der vooruitgang. Ook in kunst: de kunstenaar is steeds een zuivere afspiegeling van het nieuwe tijdsbewustzijn. De eene kunstenaar is de consequentie van den andere, en completeert hem alzoo. Als, in den modernen tijd, de kunstenaar voor de massa als in raadselen spreekt, wanneer de tijdgeest het kunstwerk in eene tot nog toe ongekende verschijning hult — ook dàn is hij volkomen verantwoord.

Tot vóor den modernen tijd was in alle schilderkunst de natuurlijke verschijning der dingen veeleer het beeldingsmiddel dan natuurlijke vorm en kleur. Deze werd door het heerschende stijlgevoel wel omgewerkt, doch steeds zóodanig, dat het natuurlijke herkenbaar was. Daarom is het begrijpelijk, dat het algemeene bevreemding, ja ergernis wekte, toen de nieuwe tijd vorm en kleur zelfstandig ging gebruiken, toen geen natuurlijke verschijning meer te herkennen was. Men kwam voor het feit een andere ziening te moeten accepteeren. Een meer bewuste ziening, want het zien van vorm en en kleur als beeldingsmiddel op-zich-zelve vloeide voort uit bewust zien van hetzelfde wat tot nog toe onbewust gezien was, n.l. dat het niet de dingen zelve zijn, welke de schoonheid in het kunstwerk te weeg brengen, maar de verhoudingen van lijn en kleur (Cézanne). Hoewel meerdere bewustheid de inhoud van den nieuwen tijd is, werd de nieuwe ziening slechts zeer langzaam geaccepteerd — zoo vast zat de natuurlijke ziening der dingen ingeworteld. [ 130 ]
De al meer doorgevoerde omwerking van den natuurlijken vorm en kleur heeft de moderne schilderkunst in den aanvang van elk harer uitingen al meer onbegrijpelijk gemaakt voor het traditioneele gevoel.
Reeds de Impressionnisten begonnen zich te verwijderen van de gewoon-visueele-verschijning der dingen. De Neo-Impressionnisten volgden hierin, deze werden door de Pointillisten en Divisionnisten overtroffen in het zich losmaken van de „normale” ziening. Het was alsof het gezichtszintuig zich al meer en meer naar binnen verplaatste.
Toen de schilderkunst zich eenmaal vrij gemaakt had van de natuurgetrouwe beelding der dingen was zij als van zelf er toe gekomen zich verder vrij te maken. Zij had zich eenigermate vrij gemaakt van de natuurlijke kleur — zelfs eenigszins van den natuurlijken vorm: nu moest het verbreken van de natuurlijke kleur en van den natuurlijken vorm volgen. Dit werd in het Expressionnisme (Cubisme, Orphisme, enz.) bereikt. En ten slotte moest de oplossing van vorm in de rechte lijn en van de natuurlijke kleur in de vlakke, pure kleur volgen (Abstract Reële Schilderkunst).

Het komen tot de rechte lijn en de vlakke, grond (primaire) kleur zien we in de geheele moderne schilderkunst. Kort voor het Cubisme zien we de groote contour zooveel mogelijk geprononceerd te voorschijn treden: de kleuren, daar binnen, diep en vlak (van Gogh o.a.). Hierdoor veranderde ook de techniek van het schilderen: het kunstwerk kreeg een geheel ander aanzien, hoewel de innerlijke drang aan een zelfden bron ontsprong. De natuurlijke beelding werd al meer en meer verstrakt, d. i. de vorm werd meer gespannen en de kleur intenser. Ook vertoont de kunst in dezen tijd soms meer overeenkomst met zeer oude Hollandsche en Vlaamsche kunst, met Renaissancekunst als die van Mantegna, met vroeg-Christelijke kunst in ’t algemeen, met Oud-Oostersche of met Indische kunst, dan met de kunst welke onmiddellijk aan haar voorafging 13). Toch is de verstrakking bij de Ouden veel inniger doorgevoerd. De moderne tijd liet de oude wijze van verstrakking van het natuurlijke dan ook spoedig los: zij ging meer de kant van het decoratieve uit. Tegelijkertijd traden de reeds door Cézanne gevestigde begrippen (dat al het zichtbare een geometrischen grondslag heeft, dat er, in de schilderkunst, niets dan tegenstelling van kleur bestaat, enz.) meer geprononceerd naar voren en bereidde den weg voor het Cubisme. De Cubistische is geen natuurlijk-plastische beelding meer: zij zoekt wel plastiek, en vòor alles plastiek, maar op een geheel andere wijze 14). Het Cubisme beeldt nog wel het afzonderlijke, maar niet in de traditioneel-perspectievische verschijning. Zij onderbreekt den vorm, laat dien gedeeltelijk weg en brengt andere vormen of lijnen aan 15): zij introduceert zelfs de rechte lijn ook daar, waar zij niet in het geziene direct aanwezig is 16). Het Cubisme brengt vorm tot meer bepaalde, tot eigene uitdrukking: het beeldt reeds veel meer dan de oude kunst rechtstreeks compositie, reeds veel meer rechtstreeks verhouding. Zoo doet het Cubisme het kunstwerk inderdaad een verschijning worden, die uit den menschelijken geest gegroeid en dus éen is met den mensch.

Het Cubisme verbrak de gesloten lijn, de contour, welke als begrenzing tot het individueele optreedt, maar hierdoor beeldt het ook de verbreking, mist het zuivere eenheid. [ 131 ]Bereikt het grootere eenheid dan de oude kunst doordat de compositie geprononceerd tot beelding komt, het verliest in eenheid door het gebrokene van den verschijningsvorm der dingen. De dingen blijven tòch als dingen gelden, ondanks de verbreking.
Verbreking van vorm moest vervangen worden door verinnerlijking van vorm tot de rechte lijn.
Toch moest de Abstracte Reëele Schilderkunst hiertoe komen langs den weg door het Cubisme gevolgd: door abstraheering van den natuurlijken verschijningsvorm.
De weg van geheele of gedeeltelijke abstraheering is in de geheele school der Cubisten gevolgd, hoewel op zeer verschillende wijzen. Met het beelden van onderling ongeveer gelijke (geabstraheerde) vormen (de sterk gespannen gebogen lijn), in rythmische ordonnatie, was de nieuwe beelding wel het meest voorbereid (Legèr). De sterk gespannen lijn had zich slechts nog meer te spannen — tot zij recht werd. (Het is logisch, dat dit recht worden ook een meer evenwichtige compositie met zich bracht).
Naast het Cubisme bestonden nog vele uitingen, welke alle min of meer uitsluitend beelden door lijn en kleur (sommige geheel uitgaande van de kleur), vrij van den natuurlijken verschijningsvorm.
Zoo kwam de Schilderkunst door het natuurlijke meer en meer zuiver te zien tot beelding van het abstracte: door beelding van het zichtbare kwam zij tot beelding in-bepaaldheid van wat aan het zichtbare verschijnt — tot zuivere verhoudingsbeelding.

(Slot volgt).

AANTEEKENINGEN.

1) Abstract-reëel leven is in zooverre vrij van het natuurlijke, als het physieke dit toelaat — zooals Abstract Reëele Schilderkunst in zoòverre vrij is van het natuurlijke, als het individueele (in ons) dat veroorlooft.
2) Door evenwichtig te zijn kan de mensch eerst zuivere kunst waardeeren of scheppen: door niet geheel natuurlijk te zijn domineert niet het natuurlijke, begeert of beeldt hij niet de verschijning der natuur, door niet geheel geestelijk te zijn blijft hij in evenwichtige verhouding met het natuurlijke, verlangt of schept hij toch kunst.
3) Gezuiverde natuurlijkheid is geen natuurlijkheid op de wijze der natuur: het is verinnerlijkte natuurlijkheid: natuurlijkheid, zooals die gebeeld wordt op de wijze der kunst (zie art. II blz. 14 en 15). En gezuiverde geestelijkheid is geen geestelijkheid op de wijze der menschelijkheid: het is geestelijkheid zooals die zich objectief openbaart (d.i. als het universeele, zie art. VI blz. 16). Het gezuiverde natuurlijke en het gezuiverde geestelijke in den mensch is de meest zuivere openbaring van het volstrekte in hem. Volstrekte natuurlijkheid en volstrekte geestelijkheid echter is gelijkwaardigheid van natuurlijkheid en geestelijkheid buiten tijd en ruimte. Tot deze eenheid terug te keeren, is ’s menschen evolutie: zijn verleden en verre toekomst bezielt hem met den drang naar eenheid, voert hem tot streving naar dàt, wat hij reeds in het tijdelijke bereiken kan: gezuiverde natuurlijkheid en gezuiverde geestelijkheid. In deze zuivere tweeheid is — in tijd — de harmonie. Daarom moet Abstract Reëele Schilderkunst, welke deze tweeheid — al is ’t dan ook verbetrekkelijkt — beeldt, de meest harmonische schilderkunst zijn.
4) De Grieken zochten de (ideale) eenheid van natuur en geest beeldend te realiseeren door het geestelijk schoone in de hoogst opgevoerde natuurlijke schoonheid te kleeden; de Middeneeuwers zochten die eenheid door het geestelijk schoone vorm te geven in het natuurlijke, maar afgezien van de ideale natuurlijke schoonheid, deze tijd loste eerst (in de Nieuwe Beelding) de dualiteit natuur en geest tot bevredigende eenheid op.
[ 132 ]
5) Om de werking, de zoo verschillende openbaringen, van het universeele juist te verstaan, moeten we het individueel innerlijke niet alleen kennen als bewustzijn, maar ook als ziel en geest.
Door de ziel komt de kunstuiting tot stand, zooals alle werkelijk leven door de ziel geleefd wordt. De ziel bezielt het kunstwerk, maar het vindt zijn oorsprong in den geest — zooals de ziel haar oorsprong in den geest heeft. De geest is het universeele, de beelding van het universeele in bepaaldheid komt voort uit den geest, maar wordt reëel (levende werkelijkheid), wordt kunst door de ziel. Als zij — zooals alle kunstuiting — door de ziel tot stand komt, kan de Nieuwe Beelding geen uitdrukking van intellectueele verstarring zijn, zooals wel eens verondersteld wordt.
6) Het gevoel en het verstand zijn werkzaam tusschen de twee polen natuur en geest, tusschen welke het abstracte leven zich voortzet. Waar het verstand in directe verbinding staat met den geest, openbaart zich de rede. Van deze komt de universeele gedachte. Deze universeele gedachte, beleefd en doorleefd in de ziel, dus tot gevoelsuitdrukking omgewerkt, doet de Abstract Reëele Schilderkunst ontstaan. Deze schilderkunst kan dus de individueele gedachte niet beelden, zij kan niet door het intellect ontstaan, hoewel het intellect hare verschijning tot bepaaldheid stelt. In de universeele gedachte is alle individueele gedachte opgenomen, zooals in het universeele beeldingsmiddel der Abstract Reëele Schilderkunst alle vorm is opgenomen. Alleen door het universeel beeldingsmiddel is de universeele gedachte in bepaaldheid te beelden: alle vorm beeldt individueele gedachte (zie art. VIII blz. 104).
7) Steeds weêrspiegelt de kunstuiting zieleleven: de kunst was grooter, naarmate het geestelijk leven in het zieleleven tot uitdrukking kwam. De kunstuiting verviel, naarmate het zieleleven zich naar den uiterlijken kant — in uiterlijk gevoel of in intellect — verplaatste. Zien we het zieleleven als gevoelen en denken, zoo waren het gevoelen en het denken de twee middelen, waardoor alle kunst tot stand kwam. Want ook zelfs dàt genie, dat zich impulsief uit door gevoelswerking, kan slechts door inwerking van het denkvermogen tot bezonnen uiting komen. Steeds is het verstand mede werkzaam om het geziene in kunst om te zetten.
Het zintuigelijk waarneembare wordt beleefd door het gevoel, het komt tot klaarheid door het verstand, het wordt verdiept door de rede en het wordt in zijn wezen herkend door den geest. Het is slechts van de ontwikkeling van het tijdsbewustzijn (in engeren zin van den mensch) afhankelijk in hoeverre het waarneembare op de elkander doordringende eenheid van gevoel, verstand, rede en geest kan inwerken.
8) De werkelijk moderne kunstenaar ziet de wereldstad als in vorm gebracht abstract leven: zij staat hem nader dan de natuur; zij zal hem eerder dan deze de schoonheidsontroering geven. Want in de wereldstad is het natuurlijke reeds verstrakt, geordend door den menschelijken geest. De verhoudingen en het rythme van vlak en lijn in de architectuur zullen meer direkt tot hem spreken dan het grillige der natuur. In de wereldstad drukt het schoone zich meer mathematisch uit: daarom is zij de plaats waaruit het komend mathematisch artistiek temperament zich nu gaat ontwikkelen, — de plaats, waaruit de Nieuwe Stijl moet voortkomen.
9) Wanneer we de Schilderkunst zich langzamerhand zien verwijderen van de natuurlijke beelding der dingen, dan is dit, oppervlakkig gezien, een proces van ontbinding. Evenwel is het inderdaad een evolutieproces, dat zich gedurende de eeuwen ontwikkeld heeft en nu in korten tijd naar voren komt. Wanneer we de kunstuiting in klimmende volgorde — al is het dan met tusschenpoozen — de gewoon visueele verschijning der dingen zien verlaten, zien we elke nieuwe periode weer steunen op hetgeen een vorige bereikte: de kunstuiting verrijkt zich telkens meer — juist door het schijnbaar armer worden van haar aspect. Het is één kracht die voert tot constructie en destructie, die telkens wederkeert tot deze tweeheid tot eenheid wordt. We kunnen alzoo zeggen dat, uiterlijk, de eene kunstuiting uit de andere voortkomt. Nooit echter keert een bepaalde kunstuiting terug: steeds is de nieuwe anders. Zien we den gang van natuur tot geest als evolutie, zoo moet elke nieuwe kunstuiting meer abstract, meer van het natuurlijke àf, zijn. Juist als we de kunstuitingen historisch en evolutionistisch nagaan, komt de eenheid der kunst — in de verscheidenheid der kunstuitingen — ten sterkste uit. De reiniging, als het ware, van het overtollige en grillige, van het meest uiterlijke in de beelding, welke we in den voortgang der moderne schilderkunst waarnemen, steunt op het streven en den arbeid der geheele voorgaande schilderkunst. Zij is geen doellooze uiterlijkheid: het is de weg om te komen tot het bepaalde en de uitdrukking van het komen tot verdieping. Als de verdieping
[ 133 ]eenmaal dáár is, zal de kunstuiting de zuiver schilderkunstige beeldingsmiddelen, de tot bepaaldheid gestelde lijn en kleur ten dienste staan.
10) Juist door de volgroeiing van het natuurlijke lost dit zich op in het abstracte; juist door de hoogst opgevoerde natuurlijke beelding kwam de schilderkunst tot abstracte beelding.
11) Het bestaande heeft in alles een veruiterlijking overeenkomstig het innerlijke ervan: hierdoor zou het innerlijke van het bestaande gekend kunnen worden, indien we zuiver konden zien. Door het individueele in ons wordt het universeel (objectief) zien gesluierd, en door deze sluiering zijn we op de handeling, op den daad aangewezen om daaruit — soms te laat — het innerlijke van andere individuen te kennen. Konden we zuiver zien, zoo zou geen dwaling mogelijk zijn. Door bewustheid nu (van het universeele in ons) komen we tot universeel, tot zuiver zien. Zuiver zien is weten. Als het weten — zooals de wijze zegt — het geluk is, leidt dus het zuiver zien tot geluk. Het zuiver zien kunnen we het beeldend zien noemen, omdat het alleen rekening houdt met hetgeen zich werkelijk beeldt, en niet beïnvloed wordt door wat dan ook. De uitbeelding is de zuivere maatstaf van hetgeen zich beeldt: ook in de natuur zien we het innerlijke zich spiegelen in vorm, in beweging, in stand, in houding, enz. Innerlijke gebreken beelden zich evenzeer als wezenlijke deugden.
Het leven nu houdt in door opheffing van onvolkomene uiterlijkheden onvolkomen innerlijkheden op te heffen, en door te niet doen van innerlijke onvolkomenheid te komen tot volkomenheid in het uiterlijke. En daarbij is het uiterlijke steeds de zuivere contrôle voor den mensch. Zóo leidt het beeldend zien tot meerdere volkomenheid. Volkomenheid in het uiterlijke houdt echter niet in meerdere volkomenheid van vorm, of meerdere physieke volkomenheid: het houdt een andere volkomenheid in. Deze verhoudt zich ten opzichte van de volkomenheid van vorm of physicke volkomenheid als de rechte lijn tot de natuurlijk gebogen lijn.
12) De kunstenaar van heden moest in zijn eigen kunst een geheel evolutieproces doormaken, daar hij niet in een tijd van gevestigde cultuur leeft, maar staat aan het begin van een nieuwen tijd. Hij moet dus een nieuwen kunstvorm opbouwen: hij was genoodzaakt de beeldingswijze, waarin hij zich is begonnen te ontwikkelen, zelve om te werken tot eene, die past aan den komenden tijd. Hij wordt daartoe genoodzaakt door innerlijken drang: door het gevoel, door het besef van den tijdgeest, uiterlijke invloed is slechts het middel om den sluimerenden tijdgeest in hem wakker te maken. De ware kunstenaaar streeft, in elk zijner ontwikkelingsstadia, spontaan langs den voor hem aangewezen weg, en hij verlaat eerst dien weg, wanneer hem, al arbeidende, een anderen weg noodzaak wordt. De eene kunstenaar gaat geleidelijk van de eene beeldingswijze over in de andere (waarbij we dan kunnen opmerken dat die overgang de beelding steeds meer verinnerlijkt;) de andere kunstenaar blijft op éene wijze zijn geheele leven beelden. In deze éene beeldingswijze is dan wel een zekere evolutie, doch zij overschrijdt de grens van den bestaanden kunstvorm niet. Op de laatste wijze was de loopbaan van den kunstenaar tot vóor den modernen tijd: de schilderkunst had hare stijlen en scholen, doch deze weken niet of zeer weinig van de natuurlijke beelding der dingen af. Eerst de nieuwe tijd kwam door evolutie tot een nieuwe aanschouwing der dingen en hierdoor tot een nieuwe, meer verdiepte, beeldingswijze.
13) Een goed voorbeeld van moderne vormverstrakking is Henry Rousseau.
14) Zoo wordt ook de beelding opgebouwd uit projecties van natuurlijke vormen, om op deze wijze het wezen van die vormen tot zuiverder uitdrukking te brengen (Metzinger).
15) Ook Kandinsky verbrak de gesloten lijn, de groote contour der dingen, maar daar hij de natnurlijke contour niet genoegzaam verstrakte, bleef zijn werk domineerend uitdrukking van natuurlijk gevoel. Van hoeveel gewicht de spanning van de gebogen lijn en het gebruik van de rechte lijn is, wordt ons duidelijk als we werken van Picasso met die van Kandinsky vergelijken (zie de bijlage). Kandinsky’s veralgemeende beelding is, evenals die van Picasso, door abstraheeren van natuurlijken vorm en kleur ontstaan: bij Kandinsky evenwel blijft de lijn overblijfsel van de contour der dingen, terwijl Picasso de vrije rechte lijn introduceert; al gebruikt Picasso ook nog gedeelten van de contour der dingen, deze zijn tot bepaaldheid gesteld terwijl Kandinsky de natuurlijke vervloeiing van lijn en kleur nog eenigszins intact laat.
16) Uit het naturalisme voortgekomen, is Picasso de grUit het naturalisme voortgekomen, is Picasso de groote kunstenaar die op buitengewoon geniale wijze de uiterlijke verschijning der dingen weet te verinnerlijken. Hij gaat nog van het natuurlijke uit, maar hij beeldt slechts het voor hem waardevolle. Hetgeen hij niet belangrijk vindt beeldt hij niet aan het hem waardevolle ondergeschikt, (dit deed de oude kunst) maar hij laat het weg of onderbreekt het. Hij beeldt (evenals de oude kunst) door tegenstelling van vormen en kleuren, maar van vormen en kleuren, die hij zèlf kiest en op zijn wijze vervormt. Zoo bereikt hij meer innerlijke kracht, en diepere natuurlijkheid. Hij vindt het nog noodig gedeelten van de natuurlijke verschijning der dingen te beelden, doch nooit domineert het uiterlijke in zijn beelding. De Abstract Reëele Schilderkunst, tot welke - in dezen tijd - niemand komt dan door alle vorige perioden van schilder-cultuur te doorleven, is als de noodzakelijke consequentie te beschouwen van hetgeen Picasso en anderen begonnen.oote kunstenaar die op buitengewoon geniale wijze de uiterlijke verschijning der dingen weet te verinnerlijken. Hij gaat nog van het natuurlijke uit,
[ 134 ]maar hij beeldt slechts het voor hem waardevolle. Hetgeen hij niet belangrijk vindt beeldt hij niet aan het hem waardevolle ondergeschikt, (dit deed de oude kunst) maar hij laat het weg of onderbreekt het. Hij beeldt (evenals de oude kunst) door tegenstelling van vormen en kleuren, maar van vormen en kleuren, die hij zèlf kiest en op zijn wijze vervormt. Zoo bereikt hij meer innerlijke kracht, en diepere natuurlijkheid. Hij vindt het nog noodig gedeelten van de natuurlijke verschijning der dingen te beelden, doch nooit domineert het uiterlijke in zijn beelding. De Abstract Reëele Schilderkunst, tot welke — in dezen tijd — niemand komt dan door alle vorige perioden van schilder-cultuur te doorleven, is als de noodzakelijke consequentie te beschouwen van hetgeen Picasso en anderen begonnen.

[ bijlage XV ]

 
[auteursrechtelijk beschermd]
LE VIOLON (1912) PABLO PICASSO.
 
KOMPOSITIE 6 (1913) KANDISNKY (zie aanteekening 15 artikel Piet Mondriaan).
 

BIJLAGE XV VAN „DE STIJL”, EERSTE JAARGANG No. 11.

 

Overige vindplaatsen

[bewerken]
  • Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 187-198.