Naar inhoud springen

De Stijl/Jaargang 2/Nummer 12/Rondblik

Uit Wikisource
Mo­der­ne wen­din­gen in het kunst­on­der­wijs De Stijl, Jrg. 2, Nr. 12
(oktober 1919)

‘Rondblik’ door [Theo van Doesburg], p. 140-144.

Aan­tee­ke­nin­gen bij de bij­la­ge

[ 140 ]RONDBLIK.

HET EXPRESSIONISME.

De tijdschriftenvloed was nog immer. Alles wil stem hebben. ’t Liefst: nieuwe stem. Maar dit heeft ook z’n kwade kant. Meer al te velen maken van de gelegenheid gebruik om hun eigen stem te hooren in het openbaar.
Het is niet altijd een gedachtenvloed, maar dikwijls niet meer dan een woordenvloed, die dezen tijd overstroomt. Het is geen hardop denken, doch meerendeels een hardop praten en zeer vaak stotteren. Oorzaak: het toegeven aan de opwelling om te praten. En wanneer een „orgaan” wordt opgericht zonder dat hier een zeer bepaalde levenshouding aan ten grondslag ligt, dan is een doorelkaâr-praten daarvan het onvermijdelijk gevolg, met als eindresultaat, dat er niets gezegd wordt.
We ondervonden dit in Holland met de vele nieuwe periodieken, — (Nieuwe? ’t Mocht wat. Oude onder nieuwe namen. Laat ons dit vaststellen.) — en in het buitenland is het niet anders. Met vergeet dat het niet van belang is dat men spreekt, maar wel wat men spreekt.
Wil het woord cultureele beteekenis hebben dan moet het op de daad veroverd zijn. Deze daad is het leven.

Te velen verkeeren in de veronderstelling, dat het nieuwe in het leven berust op een onbegrensde vrijheid. Zoowel in leven als kunst wordt dit tot een nieuwe slavernij.
Het expressionisme van heden zou men den artistieken vorm van deze slavernij kunnen noemen. Ook Duitschland gaat hier nog zeer onder gebukt.
Dit expressionisme dan staat in wezen gelijk met de kunstuiting der 18e—19e eeuw, die in haar overheerschende grilligheid het barok in onbeperkte vrijheid vierde. Het verschil bestaat alleen in vorm.
Empire-Rococco enz., verheerlijkten de „bloeiende vormen der natuur” — het expressionisme breekt met deze, maar ook met deze alleen. Het breekt niet met de basis waarop deze kunstuitingen stonden: de impulsieve gevoelsstemming. Gevolg van een passieve, tragisch-natuurlijke en daardoor vertroebelde levensvoorstelling. Het expressionisme werd de onmiddellijke, vage uitdrukkingswijze daarvan. Wat nu den vorm betreft (althans bij het abstracte expressionisme), deze heeft met de moderne conceptie wel het losse en opene gemeen, maar dit is het gevolg van vorm-ontbinding, niet van vorm-destructie als hij het kubisme.
De expressionistische vormontbinding, die nu wel algemeen geworden is en in verschillende tijdschriften als „Der Sturm”, „Das Kunstblatt”, „The World”, „1919” enz. haar verdedigers vindt, is dus evengoed de — hoewel meer abstracte — voorstelling van het overheerschend natuurlijke (bizondere), als de oude kunstvorm, die de uiterlijke verschijning huldigde, dit was. Het expressionisme is dus evengoed een oude kunstvorm.
Door de natuurlijke aandrift welke aan het expressionisme ten grondslag ligt vermag zij naar vorm en wezen niet boven het zielige, lijdelijke, boven de tragiek uit te komen. Zoowel voor den maker als den beeldhouwer blijft de praedispositie voor het expressionisme de emotie, de plotselinge schok: het onevenwicht. [ 141 ]
Daarin verschilt het expressionisme niet van het impressionisme, dat eveneens den mensch als psychisch (dierlijk) wezen in de natuur stelde, inplaats van als geestelijk wezen in en tegenover het universum.

Wanneer op grond van de tijdsgebeurtenissen het expressionisme, en dikwijls zeer terecht, verdedigd kan worden als kunst van dezen tijd, dan moet hier aanstonds bij bedacht worden, dat hier gevolg en oorzaak worden verward.
De oorzaak der tijdsgebeurtenissen immers is de behoefte aan een nieuw evenwicht. De tijdelijke geforceerde tragiek, — waarvan het expressionisme de vorm is, — is het gevolg. Doch het doel waarop het tijdsgebeuren gericht is, is ’n nieuw evenwicht waarin de ongelijkwaardigheid der uitersten is opgeheven, zoowel in kunst als in maatschappij. Wanneer dit evenwicht bereikt is kan er sprake zijn van een nieuwe kultuur. Een inderdaad nieuwe kunstuiting zal dus het nieuwe evenwichtsgevoel (de opheffing van ongelijkwaardigheid en overheersching van alle uitersten) tot inhoud hebben.
Het expressionisme nu, dat de impulsieve gevoelsstemming als grondslag behouden heeft, wortelt dus in de oude kultuur en bezit hierdoor noch nieuwe kultuur-, noch nieuwe stijlmogelijkheden. Zij stelt zich daarmede zelfs vijandig tegenover de nieuwe kunstuiting, daar deze de impulsieve gevoelsstemming als basis verwerpt en wel op grond eener geheel nieuwe levensvoorstelling, waarin de tragiek der natuurlijke, 3-dimensionale kultuur overwonnen is.
Wanneer nu het nieuwe levensbewustzijn in de kunst tot bepaaldheid komt is een tijd, waarin dat levensbewustzijn in de massa nog sluimert en dus niet tot levenshouding wordt, dan is de kunstuiting den tijd vooruit en staat — althans schijnbaar — op zichzelve. Zij past zich niet aan het leven aan. Integendeel. Zij vormt er een schrille tegenstelling mede. Dit nu is in onzen tijd het geval met de waarlijk nieuwe kunstuiting. Zij mist haar omgeving.

De expressionistische kunstuiting daarentegen heeft haar omgeving in dezen tijd en is daarom tijdelijk. Het expressionisme is een overgangskunst.
Omdat de nieuwe kunstuiting een nieuwen inhoud, — nieuwe verhouding van den mensch tot het universum — heeft, kan zij in de oude, uiteenvallende kultuur, haar omgeving niet vinden. Zij moet deze voortbrengen. En zij zàl deze voortbrengen omdat zij naar vorm en wezen op de gemeenschap gericht is en daarom in alle kunstvormen haar vertegenwoordigers heeft.
De actieve wilshouding welke de conceptie van het nieuwe kunstwerk openbaart, is geheel vreemd aan het expressionistisch kunstwerk.
Inplaats van zielige aanvoeling van levensmomenten komt in de nieuwe conceptie een meer abstracte, geestelijke aanschouwing van levenseenheid, van universeel evenwicht tot uitdrukking.
Mag het abstracte expressionisme (richting Kandinsky) uiterlijk — naar den vorm — eenige overeenkomsten vertoonen met de nieuwe kunstuiting, b.v. in de verbreking der organische natuurvormen, meerdere bepaaldheid van kleur enz., deze uitdrukkingmiddelen hebben een symbolisch en geen zuiver beeldend karakter. Dit verklaart ook waarom de vijanden van den nieuwen kunstvorm dezen als „intellectueel” of „decoratief” zonder [ 142 ]meer, brandmerken. — Waarheid is, dat de decoratieve kultuur zich juist in het expressionisme doodleeft. Waar dus de expressionistische kunstrichting, uit oorzake harer innerlijke armoede, door gebrek aan nieuwen inhoud, geen waarden heeft voor de nieuwe kultuur, ja op deze zelfs remmend werkt, moet het ieder duidelijk zijn waarom de nieuwe, opkomende Stijlbeweging, het expressionisme in wezen tegenstaat.
Hiermede is tegelijk verklaard, waarom het expressionisme, dat in haar laatste uitwassen reeds bij het dilettantisme is ingelijfd, geen maatstaf kan zijn voor die werken der beeldende kunst waarin zich de nieuwe gemeenschapsstijl aankondigt.
De groote vrijheid, — die de aanhangers van het expressionisme geheel ten onrechte voor een wilsopenbaring houden, — op grond waarvan de beoefenaars van het expressionisme dit tegen de traditie verdedigen, is mede oorzaak, dat deze kunstuiting evenals de barokstijl in een willekeurig dilettantisme ontaarden moest. Deze vrijheid maakte haar a priori voor een gemeenschapsstijl ongeschikt, aangezien in dezen evenals in elken stijl van innerlijke kultuur uit, het juist de vrijwillige beperking is, die een harmonisch samengaan der kunsten mogelijk maakt.


DUITSCHLAND: — De literatuur over de moderne kunst werd o.m. verrijkt met de volgende bij Erich Reiss Verlag Berlin W. verschenen werkjes. „Ueber Expressionismus in der Malerei” door Wilhelm Hausenstein: „Aufbau-Architektur!” door Müller Wulckow en „Im Kampfe um die moderne Kunst” door Theodor Daübler. Deze voor het inzicht in de ontwikkeling der moderne kunst belangrijke werkjes, bespreken wij in een der volgende nummers.
Bij de Bimini Verlag te Hamburg verscheen „Expressionismus, Futurismus, Aktivismus”, drie voordrachten over moderne literatuur door Arthur Sakheim.
Deze voordrachten, elk van niet langeren duur dan vijf minuten, geven in hun beknoptheid niet een synthese van het wezen der nieuwe kunst, zoodat die beknoptheid niet gerechtvaardigd is. De denkbeelden hierin ontwikkeld, hebben niet hun grond in het begrip en de beleving van de moderne excentrische levensvoorstelling. Hierdoor zijn de nieuwe kunstrichtingen te veel uit den vorm en te weinig uit het begrip verklaard.
Ook worden kubisme en expressionisme met elkaâr verward of althans als gelijkwaardige verschijnselen beschouwd. Deze fout is aan de orde. De als Kubisme en Expressionisme gedifferentieerde uitdrukkingsvormen zijn in wezen verschillend: in het expressionisme gaat een oud individueel levensbesef ten onder, in het kubisme komt een nieuw, universeel, levensbesef op. Zij verhouden zich dus als einde en begin.
Sakheim zegt: „Der Expressionismus liebt das Strumlied des Gefühls, die Gedankenarbeit und die schwärmerische Erfassung des Wesentlichen (blz. 12). Het kubisme daarentegen bewees in zijn zucht naar bepaaldheid juist, dat „das Wesentliche” niet „schwärmerisch zu erfassen” is.
Immers — ook Neo-klassicisme, Symbolisme, Romantiek en Impressionisme beminden het „Sturmlied des Gefühls” en „die schwärmerische Erfassung des Wesentlichen”. Met dit verschil, dat die oude uitdrukkingsvormen in hun conceptie beperkt bleven tot de individueele [ 143 ](Grieksche) vormgeslotenheid, terwijl het expressionisme, daarin voorafgegaan door het kubisme, die vormgeslotenheid verbrak.
De aan het expressionisme toegeschreven eisch: Nieder mit der Neuromantik — nieder mit dem Symbolismus! (blz. 14) was dus tegen zichzelf gericht. De synthese op blz. 12: „vom Futurismus, über den Expressionismus zum Aktivismus: d.h. von einer egozentrischen Zeit der tragigrotesken Hochkultur, über die Selbsteinkehr und Selbstbesinnung, zur werktätigen sozialistischen Liebe”, zou het volgende correktief behoeven: Vom Futurismus, über den Kubismus zum Aktivismus: d. h. von einer egozentrischen Zeit der tragigrotesken Hochkultur, über die Selbsteinkehr und Selbstbesinnung, zur werktätigen monumentalen Gemeinschaftsstil”.
Van Wilhelm Ostwald’s levenswerk over de kleurenleer is bij Unesma Verlag te Leipzig, kort geleden een nieuwe bundel „Mathematische Farbenlehre” verschenen.
In den Nieuwen (3en) Jaargang van „De Stijl” stellen wij ons voor, behalve dit, ook „Goethe, Schopenhauer und die Farbenlehre” in behandeling te nemen.

ITALIË. — De „Società Anonima Editrice „La Voce”, Roma, geeft uitmuntend uitgevoerde albums met flinke autotypies op zwaar kunstdrukpapier uit, naar werken van Pablò Picasso, Rousseau le douanier en Degas. Het album van Picasso geeft in twaalf reproducties een overzicht van diens ontwikkeling uit de romantiek, over het Expressionisme tot het Kubisme, dat in „La donna dal Violino” zijn grootste evenwicht vindt voorbij de uiterlijke verschijningsvorm.

F. Azari, aviateur-futurist, geeft een manifest uit: „Le Théatre Aérien Futuriste”, dat tot motto heeft: „Le vol deviendra une expression artistique de nos états d’âme”. Het volgende uittreksel geeft een synthese van deze aesthetische aviatique.
„Pour nous-autres aviateurs futuristes le ciel devient un véritable théâtre. Nous aimons à nous arracher en haut perpendiculairement, puis, plonger verticalement dans le vide; tournoyer dans l’ivresse des virages et nous abandonner dans le remous des spirales qui vont se resserrant autour d’un invisible escalier en colimaçon deux, trois, dix fois dans l’allégresse grandissante des loopings et tomber en tournoyant; nous bercer en des chutes languissantes de feuilles mortes, ou nous étourdir par une série mouvementée de tonneaux. Nous aimons varier notre étonnante gymnastique sur les invisibles trapèzes de l’atmosphère pour former avec nos aéroplanes une grande girandole aérienne.
Les aviateurs futuristes sont en train de créer aujourdh’hui une nouvelle forme d’art qui exprimera moyennant le vol les états d’âme les plus complexes.
Par les rhythmes berceurs et les cabrements de nos aéroplanes, leurs bizarres zig-zags et leurs hyéroglyphes les plus imprévus, par les cabrioles les plus divertissantes execurées suivant un dessin voulu, nous manifestons aux foules, du haut du ciel, nos sensations les plus intimes et notre lyrisme personnel d’hommes volants.
Cet art est analogue à la danse, mais infiniment supérieur par l’ampleur de la scène et son extraordinaire dynamisme dans les trois dimensions de l’espace”.

[ 144 ]HOLLAND. — Het tijdschrift „Elseviers Maandblad” schijnt zich in den laatsten tijd meer en meer toe te leggen op het publiceeren van beschouwingen, welke de bedoeling hebben tegen de actie van „De Stijl” te ageeren.
Na het reactionaire artikel van den heer P. Zwart naar aanleiding van de aesthetische verzorging van stands op de Jaarbeurs, in welk artikel deze vertegenwoordiger van den „Wienerstil” de gelegenheid aangrijpt het werk van van der Leck (kleur: stand Bruynzeel) en ook het streven van „De Stijl” belachelijk te maken, [1] thans in het Augustus-nummer een beschouwing van Mevrouw Korevaer-Hesseling, die, en hieruit blijkt gebrek aan inzicht, denkbeelden uit de nieuwe beelding ontstaan, tracht te enten op impressionistische, decoratieve en andere kunstuitingen.
Dergelijke beschouwingen zijn gevaarlijker dan die, welke zich open en lijnrecht vijandig stellen tegenover het nieuwe. Wij waarschuwen ervoor. Ze stichten verwarring.


  1. Men zie b.v. aldaar op blz. 319: „Deze inrichting, waarin ge de officieuse vertegenwoordiging van „De Stijl” te zien hadt was kenmerkend voor deze kunstuiting. De levende aesthetische begrippen zijn in deze beweging tot een formule geworden zonder meer. Indien ge niet wist, dat de formuleering van de aesthetische wetten nog geen kunst schept, ge kunst het ervaren in deze strooming. Dat bij ontstentenis van scheppende intuïtie de zuiverst gestelde formule tot een tragische uiting van onmacht wordt is in dit „Stijl”werk op merkwaardige wijze te constateeren” enz. enz.

Overige vindplaatsen

[bewerken]
  • Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 452-456.