Eenheid/Nummer 113/Proeve tot nieuwe kunstkritiek

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Proeve tot nieuwe kunstkritiek [3]
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum 3 augustus 1912
Titel Proeve tot nieuwe kunstkritiek. (Vervolg.)
Tijdschrift Eenheid
Jg, nr, pg [3], 113, [2]

Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein
[aflevering 1] · [aflevering 2] · [aflevering 3] · [aflevering 4] · [aflevering 5] · [aflevering 6] · [aflevering 7]


PROEVE TOT NIEUWE KUNSTKRITIEK.

door THEO VAN DOESBURG.

(Vervolg.)

      Een kunstenaar, die „het leven” waarneemt aan een boom, dier, of mensch, zal, indien hij bezield is door „het leven” bij het weergeven van dien boom, dàt dier of dien mensch een werk maken van bezielde schilderkunde.
      Bespeurt hij echter niet „het leven” aan dien boom, dier of mensch, doch ziet hij slechts deze objecten met zijn oogen als gekleurde en verlichte vormen tegenover zich, dan ontstaat bij het afbeelden daarvan een werk van onbezielde schilderkunde.
      Zijn echter deze dingen voor hem slechts „materiaal” of „middel” en niet het „doel” en geeft hij door middel van de levende dingen vorm aan zijn diepste gevoelens, dan ontstaat een persoonlijk kunstwerk. Nu hangt het van den aard en diepte dezer gevoelens af of het kunstwerk al dan niet, belangrijk is voor de menschheid. Zijn de gevoelens, welke hij bezielt door middel van Licht, Kleur en Vorm alleen tot hem — den kunstenaar — beperkt dan is het een exclusief kunstwerk, hetgeen b.v. het geval is met werken van Odillon Redon, Auguste Rodin, Verlaine, Mallarmé, Wagner enz. Zulke uit-sluitende kunstwerken zullen alleen enkele menschen, voornamelijk kunstenaars, aandoen.
      Gaat de kunstenaar daarentegen zwanger van de gevoelens der geheele menschheid, dan ontstaat een werk van echte, menschelijke en algemeene kunst. Dus niet een kunstwerk van „een kunstenaar voor kunstenaar of enkele begenadigden”, maar een werk van „den Mensch” voor de menschheid.
      De kunstenaar is dan slechts het instrument waardoor de mensch tot uiting komt. Niet het dier — zooals uit vele werken van den laatsten tijd, waarvan Parijs de bakermat is — maar de mensch d.i. van een geestelijk, gevoelend en denkend wezen.
      Hierin ligt het nieuwe kunstbesef.
      Wat dezen tijd noodig heeft is niet een kunstmatige en systematische kunst van „Kunstenaars” — in exclusieven zin — maar een spontane kunst, die uit het hart van den mensch komt en verstaanbaar is voor allen. Op deze wijze moeten wij ook de kunstwerken der Grieken en Romeinen verstaan, die in „Schoonheid de hoogste en diepste levensopenbaring zagen, al ging deze Schoonheidsidee ook gepaard met de meer dierlijke gevoelens van heersch- en vernielzucht. En dit heeft zich gehandhaafd tot op dezen tijd, tot in de twintigste eeuw, waarin een onzer meest gevierde schrijvers tot de kunstenaars zegt: „...waren wij niet van meening dat, op dat goede kunst voortgebracht zou worden, misdaden mochten worden begaan.”
      Verderfelijke hartstochten gepaard aan een slechte levens-inrichting, doen volstrekt geen inbreuk op de theorieën der schoonheidsapostelen. Zij vinden dan wel weer een nieuwe theorie uit, waaronder al de uitingen van verderfelijke hartstochten enz., gerangschikt kunnen worden. Zooals: de schoonheid van 't leelijke, de schoonheid van 't verschrikkelijke of de schoonheid van den waanzin enz.
      Een stierengevecht, een veldslag, een moord — ofschoon iets dergelijks in kunst omgezet de oerdierlijke gevoelens in den beschouwer oproepen — kunnen de stof leveren voor openbaringen van „Schoonheid”. Het is juist hierom, dat de meer naar volmaking strevende menschheid een anderen grondslag zoekt voor Leven en Kunst dan de Schoonheid, een basis waarop elke slechte hartstocht, elk onrecht, elke verkeerde levensinrichting, welig tieren kan.
      Men spreekt over een kunst, welke de maatschappij zou dienen, doch wanneer de kunst op een anderen grondslag gebouwd — en wel den eenigst mogelijken — tot verbetering der maatschappij: Liefde — hare werking niet ontgaan op de menschheid dan zal zij andere gevoelens leeren kennen en handelend onder den invloed dier gevoelens de maatschappij van zelf veranderen.
      Vorm, Kleur en Licht zijn voor den nieuwen kunstenaar 1) slechts voorbijgaande verschijnselen; materiaal dat hij noodzakelijk moet aanwenden om iets te geven van hetgeen niet voorbijgaat en de bron is aller dingen — onzichtbaar voor de meerderheid, doch door hem, den kunstenaar, zichtbaar gemaakt voor de gansche menschheid — n.l.: God. Daarin zijn alle hoedanigheden vervat en wanneer een der Bovenzinnelijke Hoedanigheden het uitgangspunt is van den geestelijken werkman — noem hem schilder, beeldhouwer, schrijver, componist, hervormer — dan ontstaat, zoo hem de macht niet ontbreekt deze Goddelijke Hoedanigheid te openbaren (kunde), altijd een echt kunstwerk. Schoonheid is evenzeer een bovenzinnelijke hoedanigheid en een deel van God als Liefde. 2) Het is van uit de eerste hoedanigheid, dat de oude volkeren hunne echte kunstwerken schiepen, het is van uit de tweede hoedanigheid, dat de jongste en toekomstige geslachten hunne kunstwerken zullen scheppen.
      Kunstwerken op dezen religieuzen grondslag gebouwd zijn er helaas nog maar weinig gemaakt. Daarvoor is in de allereerste plaats een verandering noodig in 't innerlijk zieleleven van den kunstenaar. Opmerkelijk is het gezegde van Vincent van Gogh — een primitief van de nieuwe kunst — die „arme schepsels vrede wilde geven met hun bestaan op aarde.” In dit enkele gezegde openbaart zich een geheel ander ziele-leven, dan bij Leonardo da Vinci: die gaande over de markt fazanten zag, welke hij zoo „schoon” vond, dat hij ze kocht en oogenblikkelijk vliegen liet. In 't eerste geval is de — beweegreden: liefde; in 't tweede geval: schoonheid.
      Hoe onbeduidend dit ook schijnen mag, geeft het zeer helder het verschil in ziele-leven weer bij kunstenaars uit twee verschillende tijdperken.
      Ik heb hierboven trachten te bewijzen dat het uitdrukken van licht, kleur, vorm, atmosfeer enz. niet het doel is der kunst doch slechts het middel; ja, dat de wedergave van het leven en de objecten gerangschikt miet worden onder de categorie van schilderkunde en wel bezielde en onbezielde. De meeste werken welke gemaakt werden en worden en waarvan er hier op de laatste tentoonstelling van „de Vierjaarlijksche” zeer vele hingen, kunnen wij rekenen te behooren tot deze categorie.
      Bezielde schilderkunde vindt haar hoogtepunt in no. 687, Harmonicaspeler door Max Buri, groot en klaar van schilder-techniek zoo eerlijk en helder, dat de wijze van schilderen juist geschikt zou zijn gevoelens mede uit te drukken omdat men door deze techniek, die niet ingewikkeld is, gemakkelijk heen ziet en evenals bij de Japanners niet bemerkt dat het geschilderd is. Voorts 688. Gulden leeftijd, door Giacometti, 606 Naaktfiguur van Helena von Beckerath, 578 Avond in de Romeinsche campagna van Aristide Sartorio, met weinig materie, voorts 552 In Provence en 553 de Italiaansche weg te Aix-la-Provence door Gagliardini, 526 aan 't Meer Como, door Alberto Bonomi, 482, de drie Koningen door Joszel Koszta, 514 Lente door Prof. Ignaz Ujváry. Een geheel nieuw coloriet, waarin alles in een verhoogden toonaard is uitgedrukt brengt mejuffrouw Jos. Schwenker met een zomerdag, 276 een voorbeeld van bezielde, nieuwe Schilderkunde. Verder kan men onder deze categorie vooral rekenen no. 500 Zondag, door Alex van Nyilassy en 428 Brug bij Well Farm door Lucien Pissarro, 429 oevers der Rhône te Avignon door Louis Montagné, 378 de Slaap, door Maurice Eliot, 284 Zwemplaats door prof. Zügel, 160 Stilte op de Schelde door Frans Hens, 122 Zomerlandschap in Abruzzen door Serton en meerdere werken.
      Tot onbezielde schilderkunde moet men al die werken rekenen, die den uiterlijken vorm en kleuren geven, zooals 141 Portret van jongejuffrouw Louise B, door prof. van der Waay, 456 Ontwaken van Mathiopoulus, 664 De huismeester van Ramon de Zubiaurre, 665 Het gereedmaken van de offerande door Valentin de Zubiaurre, en vooral 524 Portret van prinses B., door Jean Boldini en honderden andere werken.

(Wordt vervolgd)



      1) Mensch-kunstenaar zou hier nog juister zijn.
      2) Liefde is ook de quintessence van het Boeddhisme en 't Christendom, de meer latere godsdiensten; zooals schoonheid en kracht de quintessence is der oude mythologieën.