Flora- en faunawet/Hoofdstuk I

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
   Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten   
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Hoofdstuk II Aanwijzing van beschermde soorten
Hoofdstuk III Algemene verbodsbepalingen
Hoofdstuk IV Beschermde leefomgeving
Hoofdstuk V Bijzondere bepalingen
Hoofdstuk VI Het faunafonds
Hoofdstuk VII Overige bepalingen
Hoofdstuk VIII Toezicht, straf- en dwangbepalingen
Hoofdstuk IX Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen[bewerken]

Artikel 1[bewerken]

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Faunafonds: fonds, bedoeld in artikel 83;
dieren: dieren in al hun ontwikkelingsstadia, met uitzondering van eieren;
planten: planten in al hun ontwikkelingsstadia;
producten van dieren: dode dieren, delen van levende of dode dieren en alle van dieren afgeleide producten, al dan niet in andere zaken vervat, alsmede alle zaken waarvan uit een begeleidend document, de verpakking, een merkteken of etiket of enige andere omstandigheid moet worden aangenomen dat zij afgeleide producten of delen van dieren bevatten of daaruit bestaan;
producten van planten: dode planten, delen van levende of dode planten en alle van planten afgeleide producten, al dan niet in andere zaken vervat, alsmede alle zaken waarvan uit een begeleidend document, de verpakking, een merkteken of etiket of enige andere omstandigheid moet worden aangenomen dat zij afgeleide producten of delen van planten bevatten of daaruit bestaan;
beschermde inheemse plantensoort: plantensoort aangewezen krachtens artikel 3;
beschermde inheemse diersoort: diersoort als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of aangewezen krachtens artikel 4, tweede of derde lid;
beschermde uitheemse plantensoort: plantensoort aangewezen krachtens artikel 5;
beschermde uitheemse diersoort: diersoort aangewezen krachtens artikel 5;
wild: dieren behorende tot één der in artikel 32, eerste lid, bedoelde diersoorten, die in de voor hun aard natuurlijke vrijheid leven;
jagen: bemachtigen, doden of het met het oog daarop opsporen van wild alsmede het doen van pogingen daartoe;
jachthouder: degene die overeenkomstig het in de artikelen 33 of 34 bepaalde gerechtigd is tot het gehele of gedeeltelijke genot van de jacht;
jachtakte: akte als bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a;
valkeniersakte: akte als bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel b;
kooikersakte: akte als bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel c;
jachtvogel: vogel met behulp waarvan de jacht krachtens artikel 50, eerste lid, mag worden uitgeoefend;
grondgebruiker: degene die gerechtigd is de grond te gebruiken, hetzij als eigenaar, hetzij krachtens een beperkt recht, hetzij krachtens een pachtovereenkomst;
faunabeheereenheid: overeenkomstig artikel 29 erkend samenwerkingsverband van jachthouders;
faunabeheerplan: overeenkomstig artikel 30 goedgekeurd faunabeheerplan;
wildbeheereenheid: een rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van jacht(akte)houders en anderen dat tot doel heeft te bevorderen dat jacht, beheer en schadebestrijding, al dan niet ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid opgestelde faunabeheerplan, wordt uitgevoerd mede in samenwerking met en mede ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders;
jachtopzichter: degene die zorg draagt voor de bescherming van de jachtbelangen van een jachthouder en tevens als buitengewoon opsporingsambtenaar belast is met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten en van de overige in de akte of aanwijzing als bedoeld in artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aangeduide strafbare feiten;
kooiker: degene die ingevolge het bepaalde in artikel 57 als zodanig is geregistreerd.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
soort: ondersoort, geografisch onderscheiden populatie van een soort of kruisingen;
planten: geënte planten;
dode dieren: geprepareerde dieren alsmede dieren die op enigerlei wijze geschikt zijn gemaakt om duurzaam te worden bewaard;
dode planten: planten die op enigerlei wijze geschikt zijn gemaakt om duurzaam te worden bewaard;
eieren: schalen van eieren;
grond: wateren;
veld: stranden, schorren, gorzen, kwelders, slikken, wadden, binnenwateren en territoriale wateren alsmede wegen en paden, voorzover deze geacht kunnen worden deel uit te maken van een voor de uitoefening van de jacht bestemd of geschikt terrein;
binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen: iedere handeling die is gericht op het bewerkstelligen van het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen;
ten verkoop aanbieden: elke handeling die redelijkerwijs als het ten verkoop aanbieden kan worden uitgelegd waaronder het maken of doen maken van handelspubliciteit en het uitnodigen tot zaken doen.

Artikel 2[bewerken]

1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.