Flora- en faunawet/Hoofdstuk VIII

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
   Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten   
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Hoofdstuk II Aanwijzing van beschermde soorten
Hoofdstuk III Algemene verbodsbepalingen
Hoofdstuk IV Beschermde leefomgeving
Hoofdstuk V Bijzondere bepalingen
Hoofdstuk VI Het faunafonds
Hoofdstuk VII Overige bepalingen
Hoofdstuk VIII Toezicht, straf- en dwangbepalingen
Hoofdstuk IX Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk VIII. Toezicht, straf- en dwangbepalingen[bewerken]

Paragraaf 1. Toezicht[bewerken]

Artikel 104[bewerken]

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, de bij besluit van gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren, alsmede de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen en de door Onze Minister van Justitie op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten belaste ambtenaren.
2. Van een besluit van Onze Minister, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 105[bewerken]

[Vervallen per 01-04-2002]

Artikel 106[bewerken]

[Vervallen per 01-04-2002]

Artikel 107[bewerken]

[Vervallen per 01-04-2002]

Artikel 108[bewerken]

[Vervallen per 01-04-2002]

Artikel 109[bewerken]

[Vervallen per 01-07-2002]

Artikel 110[bewerken]

[Vervallen per 01-04-2002]

Artikel 111[bewerken]

[Vervallen per 01-04-2002]

Paragraaf 2. Straf- en dwangbepalingen[bewerken]

Artikel 112[bewerken]

1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid en artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering kan Onze Minister bepalen, dat planten of dieren of producten van planten of dieren die in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, op kosten van de eigenaar, vervoerder, importeur of diens gemachtigde, worden teruggezonden naar het land van uitvoer of herkomst of naar enige andere plaats buiten Nederland worden gebracht die daarvoor naar het oordeel van Onze Minister geschikt is en in overeenstemming is met de doeleinden van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten.
3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan Onze Minister bepalen dat levende dieren, behorend tot een beschermde inheemse diersoort, waarvan kan worden aangenomen dat zij zich in de natuur kunnen handhaven en die in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet worden gehouden, op kosten van de eigenaar of van degene die deze dieren onder zich heeft, in hun natuurlijke leefomgeving in vrijheid worden gesteld.
4. Onder de in het tweede en derde lid bedoelde kosten kunnen mede zijn begrepen de kosten van bewaring in verband met het transport naar de plaats van bestemming.
5. Indien niet tot terugzending of tot invrijheidstelling in de natuurlijke leefomgeving als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk derde lid wordt besloten, kunnen de kosten van verzorging, huisvesting of opslag binnen Nederland geheel of gedeeltelijk in rekening worden gebracht bij de eigenaar, vervoerder, importeur of diens gemachtigde, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen terzake nadere regels worden gesteld.

Artikel 113[bewerken]

1. Hetgeen krachtens het voorgaande artikel verschuldigd is, kan, verhoogd met de kosten vallende op de invordering, door de Staat worden ingevorderd bij dwangbevel medebrengende het recht van parate executie.
2. Geen invordering geschiedt dan nadat de schuldenaar schriftelijk is aangemaand om binnen de daarbij te stellen termijn van ten minste tien dagen alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het verschuldigde bedrag, voorzover dit binnen de gestelde termijn niet wordt betaald, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel zal worden ingevorderd.
3. Het dwangbevel wordt betekend en ten uitvoer gelegd op de wijze, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven.
4. Verzet door de schuldenaar tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wordt ingesteld door dagvaarding van de Staat, voor de rechtbank van het arrondissement waarbinnen zijn woonplaats is gelegen.
5. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.