Naar inhoud springen

Flora (Witte 1868)/73

Uit Wikisource
[ Pl 73 ]
 

Pl. 73: AZALEA PONTICA LINN. et VAR.

 
[ 289 ]
 

AZALEA PONTICALinn. etVAR.

Nat. familie:

ERICACEÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

PENTANDRIA MONOGYNIA (Vijfmannige-Eénwijvige)[1].

 

 

Het geslacht Azalea stond reeds sinds vele jaren bij de liefhebbers en kweekers hoog aangeschreven, en, terwijl sommige andere zeer fraaije en daarom algemeen bekende planten langzamerhand hare plaats voor later bekend gewordene nieuwelingen moesten ruimen, en eindelijk geheel naar den achtergrond geschoven werden, uit het oog geraakten en ten laatste vergeten werden, hielden de Azalea's niet alleen haren roem staande, maar handhaafden zij dien tevens op eene zoo eervolle wijze, dat ze nog gaandeweg in de schatting rezen.

Hij, die niet geheel vreemdeling is in de kweekerijen, op de tentoonstellingen en in de tuinen, zal dan ook inderdaad geen oogenblik aarzelen haar eene groote schoonheidswaarde toe te kennen.

Wat een pracht van kleuren, welk een rijkdom van bloemen spreiden de Indische Azalea's (Az. indica) op onze voorjaars-bloemententoonstellingen niet ten toon; hoezeer maken ze de bewondering gaande van elken bezoeker, zoo zelfs dat men zich bijna geen beschaafd mensch kan denken die, hoewel misschien den Lindeboom niet van den Populier kunnende onderscheiden, die niet zou weten wat men door Azalea's verstaat, temeer daar ze vroeg in 't voorjaar, als de natuur ons buiten nog maar zoo luttel genot schenkt, onze woonkamers tot sieraad verstrekken, en den voorbijganger tot stilstaan nopen, om die bevallige heestertjes, die voor de ramen, bij slechts matig goede verpleging, hare bloemen in grooten getale ontluiken, te bewonderen.

Maar dit zijn toch immers geen ware Azalea's, de kruidkundigen rangschikken deze onder de Rhododendrons, en noemen ze Rh. indicum?

[ 290 ]'t Is waar, uit een zuiver wetenschappelijk oogpunt gezien, mogen deze, hoewel Linnæus, en vele anderen ná hem, haar ertoe rekenden, niet onder de Azalea's opgenomen worden, wat echter niet wegneemt dat men ze tot hiertoe gewoonlijk als niets anders verkiest te beschouwen, en ze derhalve alleen in de beschrijvend kruidkundige werken Rhododendron, daarentegen in alle boeken van tuinbouwkundigen aard, alle programma's, enz., onverschillig of die door leeken, door bloemisten of door botanisten geschreven of opgesteld zijn, Azalea genoemd worden.

De lezer weet nu wat daarvan is en hij kan dus doen gelijk hij goedvindt; ik geloof echter niet dat men van de oude gewoonte in dit opzigt ligtelijk afstand zal doen.

Maar 't zijn eigenlijk niet de Indische Azalea's waarover ik hier te spreken heb; deze toch kunnen niet in den open grond verblijven, en behooren derhalve in dit werk niet thuis; wel echter de Pontische en aanverwante, die, volmaakt tegen ons klimaat bestand, tot de rubriek der schoonst bloeijende heesters voor den open grond behooren.

De Azalea's voor den open grond, die thans in de tuinen voorkomen, zijn, behoudens slechts zeer spaarzame uitzonderingen, alle door kultuur gewonnen hybriden, gewonnen uit eenige weinige soorten van Noord-Amerikaanschen oorsprong en ééne Kaukazische soort.

't Zijn vooral de volgende soorten, die tot het ontstaan daarvan aanleiding gaven:

De Pontische Azalea (Az. pontica). Deze Kaukazische soort werd reeds in 1793 uit Turkye naar dit gedeelte van Europa overgebragt. De bladeren zijn lancetvormig en, zoowel aan de randen als op de oppervlakten, vrij digt met zachte haartjes bezet. De gele bloemen ontluiken ten getale van twaalf of meer in 't begin van Junij, op de toppen der dan nog bladerlooze takken. Tijdens den bloei verschijnen echter ook de bladeren, zoodat, tegen dat de laatste bloemen zich openen, de heester, die tot 5 à 6 voet hoogte bereikt, ook met deze getooid is.

De Pontische Azalea wordt nog meer dan de andere soorten zuiver in de tuinen gevonden, waar deze heester, om den zeer milden voorjaarsbloei en de welriekende bloemen, allezins zijne plaats waardig is. Als heester heeft hij gewoonlijk echter een onsierlijk voorkomen, daar hij onregelmatig groeit en de takken niet digt bebladerd zijn.

Deze wordt beschouwd als de moeder van de meeste, zoo niet van alle gekweekte hybriden, die gewonnen zijn door kunstmatige bevruchting harer bloemen met het stuifmeel van andere soorten; het is inzonderheid in België dat men zich veel met deze kultuur heeft bezig gehouden, waarom hier en daar die hybriden ook wel onder de algemeene benaming van Gentsche Azalea's bekend zijn.

De kleverige Azalea (Az. viscosa) komt oorspronkelijk in beschaduwde streken in Noord-Amerika, inzonderheid in Carolina en Georgië, voor, en werd reeds in 1734 naar Europa overgebragt. Deze heeft meer ovale en gladdere bladeren, die echter op de nerven en aan de randen zacht behaard zijn, De bloemen zijn wit of rood, zeer welriekend, en daarbij digt met zeer kleverige haartjes bezet; een karakter dat wel is waar ook aan andere, maar toch inzonderheid aan deze eigen is.

De naaktbloemige Azalea (Az. nudiflora), mede in 1734 uit Noord-Amerika ingevoerd, waar ze in de bergwouden in 't wild groeijende gevonden wordt. De bladeren zijn langwerpig, [ 291 ]spits en glad, doch gewenkbraauwd. De bloemen zijn rood, ontluiken vóór de ontwikkeling der bladeren, en zijn niet kleverig.—

De zeegroene Azalea (Az. glauca); mede van Noord-Amerika afkomstig, vanwaar zij, gelijktijdig met de beide voorgaande, in ons werelddeel werd ingevoerd. Zij onderscheidt zich van de overige door de grijsachtig groene kleur van de ondervlakte der bladeren, waaraan zij ook haar naam ontleent. Daar zij, even als b.v. de Az. viscosa, iets later bloeit dan de Pontische, zijn hare bladeren reeds grootendeels tot ontwikkeling gekomen, wanneer de bloemen zich gaan openen.

De goudsbloemachtige Azalea (Az. calendulacea). Deze groeit oorspronkelijk op de gebergten in Carolina en Yirginië en werd eerst sedert 1804 in Europa gekweekt. De bladeren zijn langwerpig toegespitst en aan beide zijden zachtharig. De zeer fraaije scharlaken- of vuurroode bloemen openen zich aan de nog naakte takken.

Hoewel daarbij nu zeker nog wel enkele andere in 't spel zullen zijn gekomen, zijn het toch zonder twijfel deze vijf soorten, welke tot het ontstaan der meeste hybriden aanleiding hebben gegeven, en waarbij, gelijk ik reeds opmerkte, de Pontische de voornaamste rol speelt.

Ook legt men zich tegenwoordig meer algemeen op de kultuur der hybriden toe, terwijl de eigenlijke soorten—met uitzondering evenwel van de Pontische—maar schaars zuiver gevonden worden.

Wat de schoonheidswaarde der Azalea's betreft, daaromtrent kunnen de meeningen onmogelijk verdeeld zijn. Trouwens de lezer, die zich hiervan nog nooit door eigen aanschouwing kon overtuigen, behoeft m.i. slechts een blik op onze plaat te slaan, waarop een viertal dier hybriden, benevens de gewone Pontische (de gele), voorkomen, om daarvan het bewijs vóór zich te hebben. Toch zijn deze niet "gekozen", maar eenvoudig "genomen" omdat ze, deel uitmakende eener niet zeer uitgebreide collectie, tegelijkertijd open waren. Er zijn er die nog veel fraaijer zijn.

"Als de Rhododendrons er niet waren," zegt een bekwaam boomkweeker[2], "dan voorzeker kon men met het volste regt de Azalea's de prachtigste van alle struiken noemen. Van dit geslacht zijn toch in de laatste jaren zooveel schoone, grootbloemige, variëteiten (en hybriden) gekomen, dat de stamsoorten niet meer gekweekt worden. Deze toch gaven in den regel slechts kleine bloemen van bepaalde kleur (het laatste is geen gebrek te achten), terwijl de nieuwe variëteiten ons eene kleurenpracht aanbieden van de grootste verscheidenheid: zuiver wit, helder geel, hoog rose, schoon oranje, vuurrood, enz., in alle nuancen en mengelingen."

Om den lezer eenig begrip te geven van het groot aantal bastaarden, letterlijk wedijverende om den schoonheidsprijs, welke hiervan tegenwoordig voorkomen, heb ik alleen maar te zeggen dat in den catalogus van L. van Houtte (te Gent) niet minder dan 277 verschillende worden aangeboden; ook bij onze Hollandsche boomkweekers is daarvan eene ruime sorteering voorhanden.

[ 292 ]De Azalea's behooren tot die planten, welke niet in elken grond voortkomen, maar veen- of boschgrond verlangen; ze moeten dan ook tot die rubriek gerekend worden, welke men algemeen als planten voor heiaarde onderscheidt.

Voor alleenstaande heesters zijn ze minder geschikt; voor perken daarentegen bij uitnemendheid. Een zeer goed effect kan men hiermede te weeg brengen door een zeer groot perk in 't midden met Rhododendrons te beplanten en vervolgens Azalea's daaromheen. Is het perk echter daartoe te klein, dan plante men het liever met Azalea's geheel vol, terwijl men desverkiezende nog eenige andere heesters, die niet sterk groeijen en denzelfden grond vereischen, er tusschen of omheen kan planten. Zoowel de natuur dezer gewassen, als de aard van den ligten veen- of boschgrond brengt mede dat men, bij langdurige droogte, door begieting daaraan te hulp moet komen. Ook is het niet raadzaam zulk een perk op eene te hooge en drooge plaats aan te leggen, tenzij men niet anders kan.

De vermenigvuldiging geschiedt door stekken, afleggen en veredelen; ook door zaaijng, waaruit men, inzonderheid als kunstmatige bevruchting of kruising voorafging, nieuwe hybriden wint. Zoowel het ééne als het andere is echter, vooral met betrekking tot planten als deze, meer de zaak van den kweeker dan die van den liefhebber.

 

 
  1. Zie de noten onder bladz. 13.
  2. C. de Vos, Beredeneerd Woordenboek der voornaamste heesters en Coniféren, bladz. 14.