Gezelle/De winden

Uit Wikisource
Fiat lux Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle

De winden

De avondzonne
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester.

[ 258 ]

DE WINDEN


DE zee, de zee, ze 'n zoeft bijkans
  zoo zeer niet als de boomen,
daar, wild, de winden deure rijen,
  te peerde, en zonder toomen.

Aan 't roepen gaan tienduizenden
  tienduizenden van blåren,
alsof 't zooveel tienduizenden
  van dolle menschen waren.

De regen ronkt, en geuten gaan,
  gegeeseld, allenthenen.
de natte boomen buigen doen,
  en bulderen en stenen.

Hoort! Nog nen keer, en nog nen keer,
  hertuiten en hertieren
de wilde winden: wederom
  is 't zeegeruchte aan 't gieren.

Geen einde ervan! De vogels zijn
  gevlucht, de takken breken;
verloren is de stemme mij
gegaan! — De winden spreken.

5-6/10/'96.

[ 259 ]

DE AVONDZONNE


BIJKANS beet de zonne in 't westen,
  die, vroegmorgens opgestaan,
mij, en u en al, ten besten,
  heeft heur daagijksch werk gedaan.

Goeden hielp zij vreedzaam leven,
  dwazen, die heur licht onteerd
wilden, laat zij, rein gebleven,
  't bleuzend aanschijn toegekeerd.

Zoo voldoet zij, alle dagen,
  heuren dienst, volstandig in
't voeren van den hemelwagen,
  sedert 's werelds aanbegin.

Eens zal zonne en al verslinden
  't endelvier: die vijand van
God nu is, hoe zal hij vinden
  vriendlijkheid en vrede dan?

Raakt de zon de roode kusten
  van den oost, o mensche, 'n zij 't
niet om, morgen, ongebluschten
  vonk te zien van haat en nijd!