Isaäc Warnsinck/Voorrede

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Voorrede
Auteur(s) Is. Warnsinck
Datum 1842
Titel Voorrede
Tijdschrift Bouwkundige Bijdragen
Brontaal Nederlands
Bron [1], [2], [3], [4], [5]
Auteursrecht Publiek domein

[I]


VOORREDE.


Het kon bij de oprigting der maatschappij: Tot bevordering der Bouwkunst wel niet vreemd schijnen, dat men er op bedacht was, om bij de middelen, die tot verwezenlijking van hare bedoelingen konden strekken, ook de uitgave van stukjes, onder den titel van Bouwkundige Bijdragen, bij wijze van tijdschrift, te voegen, en dat desaangaande het noodige in de maatschappelijke wetten (van art. 50–55,) bepaald werd.
      Immers mag het bestaan, en zooveel mogelijk algemeen verspreid zijn, van een Tijdschrift, dat aan de bepaalde behandeling van eenig vak van wetenschap of kunst gewijd is, als van groot belang voor de zaak zelve, en van een niet gering nut voor derzelver beoefenaars beschouwd worden; en zoo dit algemeen waar is, het is bepaaldelijk voor de Bouwkunst van groot gewigt.
      Voor de grondige studie dezer wetenschappelijke kunst, en van alle daaraan verwante vakken van kennis, bestaan er, wel is waar, een aantal goede en voortreffelijke leer- en handboeken, doch behalve door hen, die van de Bouwkunst hunne hoofdstudie maken, of die het tot eene zekere hoogte in de burgerlijke, water- of vestingbouwkunde wenschen te brengen, worden deze werken, om verschillende redenen, weinig algemeen gelezen en bestudeerd; zoodat daardoor meestal slechts een bepaald en eenzijdig nut gesticht wordt, en de regels en grondbeginselen dezer kunst niet genoeg bekend, en dien ten gevolge niet altoos gevolgd en in acht genomen worden. Daarenboven zijn er vele bijzonderheden, nieuwe uitvindingen en ontdekkingen, verschillende toepassingen van bestaande grondbeginselen en menigvuldige onderwerpen van ondergeschikten aard, die in deze leerboeken niet gevonden, maar meer opzettelijk, en als daartoe beter geschikt, in tijdschriften kunnen opgenomen of behandeld worden. Het gebied der Bouwkunst, in beperkten en uitgebreiden zin, heeft vooral in den laatsten tijd aan omvang en belangrijkheid ongemeen gewonnen. Door latere uitvindingen en door de aanzienlijke hoogte, waarop thans de aan de Bouwkunst onontbeerlijke mathematische hulpwetenschappen staan, als ook door praktische ervaring, heeft deze


1


[II]


II


kunst, met betrekking tot hare technische behandeling, een nooit voorheen gekend standpunt bereikt. In onze tegenwoordige eeuw, die door eenen praktischen en geheel speculatieven geest bezield wordt, missen voorzeker de voortbrengselen der Bouwkunst, als een gevolg van den algemeenen volkszin, het trotsch-reusachtige der Egyptische en Indische, het schoone en edele der Grieksche, het grootsche en prachtige der Romeinsche, het weelderig-sierlijke der Sarrazeensche, of het phantastisch-verheveve der middeleeuwsch-Germaansche kunst; dezelve hebben daarentegen aan vroeger onbekende behoeften, vereischten en vorderingen te voldoen. Andere gebruiken en zeden, andere omstandigheden en maatschappelijke instellingen, deden ook geheel nieuwe inrigtingen of gewijzigde vormen ontstaan. Nijverheid, handwerken, wetenschappen, technische kunsten, weelde, zucht tot gemak en genoegen zijn tot eene hoogte gestegen, waarvan de geschiedenis ons geen voorbeeld oplevert. Dit alles is niet zonder grooten invloed op de Bouwkunst geweest, en zelfs speelt zij, in den uitgebreidsten zin des woords, wederkeerig daarbij eene hoofdrol; zij is, industriëel en wetenschappelijk beschouwd, met de beschaving der menschen gelijkelijk gestegen. Zij bevordert den handel en het onderling verkeer der menschen door havens, straten, kanalen en andere werken; door haar worden moerassige en ongezonde streken, in schoone en vruchtbare velden herschapen; zij verschaft den menschen bekwame, doelmatige, gemakkelijke of sierlijke woningen, en zoo vele andere gebouwen tot algemeen nut, vermaak, voordeel of ter algemeene veiligheid. Dan hoevele vorderingen men ook in onze eeuw in de Bouwkunst en voornamelijk in het vak van Straten-, Bruggen- en Waterbouwkunde, zoowel als in het Machinen-, Scheeps en Krijgsbouwwezen gemaakt hebbe, zoo blijft in dezen en hoofdzakelijk hier te lande in de burgerlijke Bouwkunst, met opzigt tot gewestelijke, plaatselijke en bijzondere, zoowel stedelijke als landelijke, belangen, nog zeer veel te doen overig. Dit gedeelte vooral bevindt zich bij ons en bij onze handwerkslieden nog in eenen staat van kindschheid. Vele zaken en werkzaamheden laten, wat uitvoering en zamenstelling betreft, nog veel te wenschen overig. Werktuigelijk wordt, hetgeen reeds honderdmalen voorkwam, door den zoon verrigt, wat de vader daarstelde; weinigen denken aan verbetering, aan doelmatiger inrigting, ofschoon deze doorgaans met dezelfde, en veeltijds met mindere moeite en kosten verkregen worden.
      Hierin zoo veel mogelijk te voorzien, behoort het doel van een Bouwkundig Tijdschrift te wezen, en zulks door middel van het algemeen verspreiden van


[III]


III


minder bekende grondregels en voorschriften, van verbeterde constructiën en handelwijzen, en in het algemeen van alle onderwerpen, die van nut of toepassing kunnen wezen bij het ontwerpen of bij de oprigting en tot stand brenging van bouwwerken van verschillenden aard. Een zoodanig geschrift is zoowel dienstig voor bouwmeesters als voor werkbazen of handwerkslieden. Het strekt tot bevestiging en onderhouding van het vroeger geleerde, doet nieuwe ervaringen bekend maken, spoort tot eigene uitvinding aan, en geeft, door onderlinge mededeeling, aanleiding tot wrijving van denkbeelden. Den laatsten vooral zal het op eene gemakkelijke wijze meer kennis verschaffen, het werktuigelijk namaken voorkomen, en tevens aanleiding tot de doelmatigste en tegelijk minkostbaarste inrigtingen en constructiën geven. Het zal hen met de regels en beginselen der Bouwkunst bekend maken, en een ieder in zijn afzonderlijk vak de noodige en van hem te vorderen kennis verschaffen. Zoo zal de timmerman den aard en de hoedanigheid van de verschillende houtsoorten, en de beste en nieuwste constructiën van verschillende soort leeren kennen; de metselaars, steenhouwers en stuccadoors, zullen met het wezen hunner materialen, en de beste wijze van verbinding en bewerking derzelve bekend worden, en tevens voor de bereiding der metsel-, raap-, pleister- en stucspeciën de noodige voorschriften erlangen; smids en loodgieters zal men de beste bewerking van het ijzer, het lood en het zink kunnen mededeelen, en nieuwe zamenstellingen en inrigtingen, tot hunne werkzaamheden behoorende, aantoonen; voor schilders zullen voorschriften tot het bereiden van verwstoffen, lakken en vernissen van nut kunnen wezen; men zal de verschillende wijzen, om de daken met onderscheidene materialen op de beste en deugdzaamste wijze te dekken, aantreffen; in een woord, een ieder zal in zijn vak met nuttige en wetenswaardige bijzonderheden en voorschriften kunnen bekend raken, die hem in de praktijk van groot belang zullen wezen.
      Er bestaan, wel is waar, vele en zeer goede buitenlandsche bouwkundige tijdschriften, doch het behoeft wel geen betoog, dat derzelver inhoud niet geheel en niet altoos voor Nederlandsch gebruik geschikt is. Hij, die op de hoogte van de Bouwkunst blijven wil, en de vorderingen, die hierin buitenslands gemaakt worden, ook in Nederland wil toepassen, dient uit de onderscheidene buitenlandsche Journalen datgene te trekken, wat hem van nut en dienst in ons Land wezen kan; doch daar hiertoe aanzienlijk veel tijd, geldelijke opofferingen, en de kennis van verschillende vreemde talen vereischt worden, zoo zal het wel geene bevreemding baren, dat genoemde tijdschriften hier zeer weinig lezers vinden.


1


[IV]


IV


      Het valt dus niet te ontkennen, dat Nederland eene wezenlijke behoefte aan een Bouwkundig Tijdschrift heeft, wil het niet langer bij deszelfs naburen verre ten achter blijven.
      In die behoefte te voorzien, was het doel van de Oprigters der Maatschappij: Tot bevordering der Bouwkunst; aan dit doel te beantwoorden is het streven van hare Bestuurders.
      Bij de uitgave van het eerste stukje der Bouwkundige Bijdragen, dat thans het licht ziet, zal het niet ondienstig wezen, het een en ander betreffende den aard en de inrigting van dit Tijdschrift nader te ontwikkelen.
      Om aan geene tijdsbepaling gebonden te zijn, hetwelk veelal tot ongerijfelijkheden aanleiding geeft, zoo zullen de stukjes bij onbepaalde tusschenpoozen in het licht verschijnen, weshalve de uitgave grootendeels van de meer of minder talrijke toezending van bijdragen zal afhangen.
      Ingevolge de wet staat dit Tijdschrift onder de leiding van eene door het Bestuur benoemde Commissie van Redactie, welke is zamengesteld uit een lid des Bestuurs, en twee gewone leden der Maatschappij. Deze Commissie verzamelt, beoordeelt en redigeert de ingekomen bijdragen, of zorgt zelve voor eenen gepasten inhoud. Zij heeft de vrije keuze uit het haar toegezondene, en het regt van goed- of afkeuring; ook kan zij overigens in stijl, taal, spelling of redactie de vereischte veranderingen maken, en is alleen aan het Bestuur verantwoordelijk voor hare handelwijze.
      Ten einde de lezers van dit Tijdschrift bekend te maken met de vorderingen in het vak der Bouwkunst buitenslands, en met hetgeen elders verrigt wordt, zoo zullen uit onderscheidene buitenlandsche Journalen, uitreksels of vertalingen geplaats worden, waarbij echter zooveel mogelijk eene algemeene belangrijkheid, en het van toepassing zijn op Nederlandsche gebruiken en bouwwijze, zal worden in het oog gehouden.
      Wat verder den hoofdzakelijken inhoud betreft, zoo zullen de Bouwkundige Bijdragen in vijf hoofdafdeelingen gesplitst worden, en zulks naar aanleiding van de verschillende onderwerpen, welke daarin behandeld, en zoo als deze daarnaar gerangschikt worden.
      Tot de eerste afdeeling zullen behooren alle beschrijvingen en afbeeldingen van, zoowel hier te Lande als elders, uitgevoerde gebouwen of bijzondere constructiën.
      Daar zich dit van het geringste werk tot de aanzienlijkste gebouwen kan uitstrekken, zoo zullen deze bijdragen bijzonder geschikt wezen, om de lezers van


[V]


V


dit Tijdschrift in staat te stellen, kennis, smaak en, in voorkomende gevallen, gepaste voorbeelden ter navolging te verkrijgen; en dewijl hiertoe voortbrengselen uit alle tijden en van alle volken kunnen genomen worden, zoo zal dit hun van lieverlede een geschiedkundig en wetenschappelijk overzigt opleveren. Het zal tevens kunnen strekken, om vaderlandsche gebouwen of gedeelten daarvan, die thans bijna onbekend zijn, uit het stof der vergetelheid op te delven, derzelver meerdere of mindere verdiensten opzettelijk aan te toonen, en dezelve met meer bekende buitenlandsche voortbrengselen te vergelijken, ten einde hieruit belangrijke gevolgtrekkingen te maken. Ook zal dit gedeelte aan ieder, die een gebouw of eenig deel daarvan, alsmede het een of ander bouwkundig werk mogt hebben ontworpen en uitgevoerd, de gelegenheid verschaffen, om, ingeval naar zijn inzien hieraan iets nieuws of belangrijks kan gevonden worden, zijn werk of zijne inrigting openlijk bekend te maken, ten einde op die wijze de voldoening te genieten, dat de vruchten van zijnen geest meer algemeen kunnen beschouwd en beoordeeld worden.
      Tot de tweede afdeeling zullen behooren alle mededeelingen en waarnemingen omtrent nieuwe uitvindingen en ontdekkingen, tot de Bouwkunst of derzelver onderdeelen betrekking hebbende; voorts opgaven van bijzondere handelwijzen aangaande het gebruik en de bereiding van de verschillende materialen, technische voorschriften en dergelijken; verder beschrijvingen van werktuigen en gereedschappen tot de Bouwkunst in betrekking staande, die bij de uitvoering der verschillende werkzaamheden van gebruik en toepassing kunnen wezen; alsmede van verschillende zamenstellingen, inrigtingen of constructiën van eenen meer ondergeschikten aard.
      Dit gedeelte zal alzoo uitsluitend aan technische en wetenschappelijk belangen gewijd zijn. Het zal bijzonder geschikt wezen, om de lezers met de nieuwste vorderingen in het vak der Bouwkunst bekend te maken, alsmede om eigene ervaring, zelf gemaakte opmerkingen of genomene proeven ook aan anderen mede te deelen, om zoo doende elkander wederzijds van nut en dienst te kunnen zijn. Elkeen is niet in de gelegenheid, alle in de werkdadige beoefening der Bouwkunst voorkomende zaken of voorwerpen, zelf aan te wenden of te beproeven, alvorens dezelve tot eenig bepaald einde te bezigen; doch ingeval een ieder zijne bijzondere ondervinding, of zijne gemaakte opmerkingen bekend maakt, kan zulks van groot belang voor het algemeen zijn, daar men, anderen leerende, wederkeerig zelf nuttige wenken en lessen kan ontvangen. Zoo doende zal men, zich de verkregene mededeelingen ten nutte makende, zich zelven voor teleurstelling en anderen voor nuttelooze uitgaven of schade kunnen vrijwaren.


2


[VI]


VI


      De derde afdeeling zal zamengesteld zijn uit bijdragen over de geschiedenis en de regels en grondbeginselen, of de theorie en aesthetika der Bouwkunst. Hierin zal deze alzoo bepaald als schoone kunst behandeld worden. Het is in Nederland een nog weinig betreden veld, doch overwaardig om meer algemeen onderzocht en gekend te worden. Bij iedere kunst moet de kunstenaar ten doel hebben, zijne gedachten en denkbeelden onder bepaalde, doch meerder of minder zinnebeeldige vormen uit te drukken. Die denkbeelden mogen op zichzelven uit de natuur ontleend zijn, of tot het gebied der idealen behooren, het hoofdverschil der kunsten onderling ligt grootendeels in de keuze der vormen, waaronder, en de wijze, waarop dezelve aan anderen worden medegedeeld; doch die vormen moeten, wil de kunstenaar zijn doel niet missen, in zichzelven klaar, en voor anderen verstaanbaar wezen. Bij de Bouwkunst berusten deze vormen op constructieve beginselen, en er is geen bouwstijl bij eenig volk ontstaan, waarvan de beginselen niet uit de wijze van zamenstellen zijn af te leiden. De bouwkundige vormen zijn dus geenszins willekeurig, en zoodra zij dit worden, is het werk, waaraan dezelve zich als zoodanig openbaren, geen kunststuk meer; het mist alle karakter en uitdrukking, en behoort tot het gebied der menschelijke dwaasheden. Die dus, met eenige hoop op goed gevolg, van bouwkundige deelen en onderdeelen gebruik wil maken, dient derzelver beteekenis, bedoeling, ontstaan en ontwikkeling te kennen; die deze kennis mist, gelijkt eenen geneesheer, welke middelen voorschrijft, waarvan hem de aard, de kracht en de werking onbekend zijn, of met andere woorden, eenen kwakzalver. Deze waarheden zijn zoowel op groote gebouwen, als op de geringste getimmerten van toepassing, en om bij ieder werk ook bouwkundige kwakzalverij voor te komen, is de kennis van de, in deze afdeeling te behandelen, onderwerpen van het grootst gewigt.
      De vierde afdeeling zal bevatten beoordeelingen over, zoowel hier als elders verschijnende, bouwkundige werken, alsmede kritische beschouwingen over uitgevoerde gebouwen en constructiën.
      Het eerste zal den lezers dezer Bijdragen de bouwkundige geschriften, die van tijd tot tijd in het licht verschijnen, derzelve hoofdzakelijken inhoud, en de meerdere of mindere waarde en bruikbaarheid doen kennen. Het nuttige en doelmatige hiervan is te in het oogloopend, dan dat zulks eene nadere ontvouwing zoude behoeven.
      Ook het tweede gedeelte zal van veel belang kunnen wezen. Geen menschelijke arbeid is volmaakt, doch om gebreken zooveel mogelijk te voorkomen, is


[VII]


VII


er geen krachtiger middel, dan zich voor die van anderen te wachten; maar ook tevens, om het goede en schoone van andere werken zich tot voorbeeld te stellen, en zoo mogelijk na te volgen. Het is echter oneindig gemakkelijker in eenig werk de gebreken, dan wel de schoonheden te vinden, omdat tot het eerste alleen verstand, tot het laatste ook gevoel en smaak vereischt wordt. Beide pogingen vereenigd, dienen echter het doel van een tijdschrift als het onderhavige te wezen, en hierop te letten, moet het streven van de beoordeelaars zijn; op die wijze kan elke beoordeeling nuttig en belangrijk worden. Ook kan bij eenig werk van kunstmatigen of wetenschappelijken aard, eene gematigde en op gronden steunende kritiek nimmer beleedigend voor den vervaardiger wezen, maar in tegendeel hem voor het vervolg van nut en dienst zijn. Om dit zooveel mogelijk te bevorderen, en tevens alle laakbare nevenbedoelingen te voorkomen, is in de maatschappelijke wet bepaald, dat de beoordeeling nimmer naamloos mogen opgenomen worden. Daar hier toch geene personen maar zaken te pas komen, kan geen beoordeelaar schromen, ingeval zijne beoordeeling gematigd en onpartijdig is, dezelve met zijnen naam te bekrachtigen; wie zulks niet durft, geeft te kennen, dat hij met zijne beoordeeling andere dan loijale oogmerken heeft.
      Onder de vijfde afdeeling eindelijk zullen gerangschikt worden, alle onderwerpen van gemangden aard, die, tot de Bouwkunst of hare onderdeelen in verband staande, voor algemeene mededeeling vatbaar en van genoegzaam belang kunnen geacht worden.
      Alhoewel het hoofddoel der Maatschappij, en dus ook van dit Tijdschrift, het zooveel mogelijk bevorderen en aankweeken der Burgerlijke Bouwkunst is, zoo zullen echter, daar de Water- en Vestingbouwkunde van hare bemoeijingen niet zijn uitgesloten, ook onderwerpen, tot de laatstgenoemde vakken behoorende, behandeld en opgenomen worden.
      Oorspronkelijke, zoowel als uit vreemde talen overgebragte bijdragen, zullen in dit Tijdschrift opgenomen, en volgens verkiezing van de inzenders met of zonder hunne namen geplaatst worden, zijnde alleen, zoo als bereids is opgemerkt, het laatste voor de, tot de vierde afdeeling behoorende, bijdragen niet geoorloofd.


      Wij meenen in het bovenstaande den aard, de bedoeling en inrigting van het uit te geven Bouwkundig Tijdschrift, genoegzaam te hebben aangetoond en ontwikkeld. Ons rest alzoo niets meer, dan hetzelve in de belangstelling, deel-


[VIII]


VIII


neming en medewerking van alle Nederlandsche Bouwkundigen of Liefhebbers en Bevorderaars der Bouwkunst in het algemeen, en van de Leden der Maatschappij in het bijzonder, aan te bevelen. Eene geregelde en ijverige medewerking zal aan de Bouwkundige Bijdragen al die belangrijkheid, dien omvang en dat algemeen nuttige kunnen verschaffen, waarvoor dezelve ingevolge hare strekking en bedoeling vatbaar zijn. De inrigting geeft tot eene algemeene medewerking eene geschikte aanleiding. Een ieder zal naar zijnen bijzonderen werkkring, of overeenkomstig zijne hoofdstudie, tot het groote doel kunnen behulpzaam zijn; en de bijdragen, van geringen of uitgebreiden omvang, zullen zoowel zaken van ondergeschikten aard, als onderwerpen van het grootste belang kunnen bevatten, zoodat dit Tijdschrift zooveel mogelijk voor algemeen gebruik geschikt en ingerigt zal wezen.


Amsterdam,
25 Augustus 1842.


IS. WARNSINCK,
Secretaris der voornoemde Maatschappij.