Longinus over de Verhevenheid/Voorberigt

Uit Wikisource
[ i ]
 

VOORBERIGT.

 

Onder de schriften over de Redekunst, uit de oudheid tot ons bewaard, is het werkje van longinus over de Verhevenheid door deskundigen altijd op zeer hoogen prijs geschat, en als een der voortreffelijkste aangemerkt. Men bewonderde daarin niet alleen de juistheid en schranderheid der aanmerkingen, maar in ’t bijzonder ook de fraaiheid, kracht en verheffing van den stijl, waarin longinus zijne meest geliefde schrijvers, Plato en Demosthenes, op het loffelijkst heeft nagevolgd. Bij het lezen van hetzelve met gelijke bewondering aangedaan, besloot ik reeds voor vescheidene jaren hetzelve van tijd tot tijd ten leidraad te nemen bij mijne lessen, door welke ik meende mijne hoorderen, niet alleen ter kennis en beoefening der Nederduitsche taal en letterkunde, maar in ’t bijzonder ook ter vorming van een’ zuiveren, sierlijken en krachtigen stijl te moeten opleiden. Tot het laatstgemelde oogmerk kwam mij het werkje van longinus bijzonder dienstig voor; weshalve ik het raadzaam vond, deszelfs verhandeling van tijd tot tijd de plaats te doen vervangen van mijne eigene uitgewerkte [ ii ]voorlezingen over den Nederduitschen stijl. Dan het ontbrak mij ten dien einde aan eene geschikte Nederduitsche vertaling, daar die van le Clercq, in de eerste helft der vorige eeuw naar de Fransche van Boileau vervaardigd, en dus eene overzezting van eene overzetting zijnde, mij uit dien hoofde reeds (om thans van andere redenen te zwijgen) van geen’ dienst scheen te kunnen zijn. Ik sloeg dus zelf handen aan het werk, en beproefde mijne krachten aan de eigene vertaling van het oorspronkelijke, volgens de laatste uitgave van Toup. Dan, daar het schriftelijk mededeelen dezer vertaling veel tijds wegnam, die ik begreep dat nuttiger aan de uitbreiding mijner aanmerkingen over den inhoud van het werkje kon besteed worden, heb ik, in het laatste Academisch jaar, na een’ toevalligen tusschenstand van eenige jaren, op nieuw Longinus met mijne toehoorders zullende verhandelen, dezelve doen drukken, en dien druk, bij den voortgang mijner lessen, langzamerhand voltooid. Ziet daar den oorsprong van, en de aanleiding tot de vertaling, welke ik thans mijnen landgenooten aanbiede , kortelijk opgegeven. Dezelve is, wel is waar, in de eerste plaats ten nutte mijner leerlingen ingerigt; dan ik vertrouw, dat zij ook aan mijne verdere letterminnende landgenooten geen onaangenaam geschenk zal wezen. Immers, [ iii ]indien Boileau, naar de uitspraak van alle bevoegde regteren, door zijne met regt geroemde vertaling van dit voortreffelijk geschrift, der Fransche letterkunde eenen wezenlijken dienst bewezen heeft, dan zeker mag ik mij vleijen met de hoop, dat ook mijn arbeid, zoo dezelve althans, naar het oordeel van deskundigen, niet geheel ongelukkig geslaagd is, geenszins zonder verdienste of nattigheid voor de vaderlandsche letterkunde zal gerekend worden. Te meer durf ik deze hoop voeden, omdat wij in onze moedertaal geen’ grooten voorraad van fraai en oordeelkundig geschrevene handleidingen ter vorming van een’ goedenen gezuiverden smaak voor dichtkunst en welsprekendheid bezitten, en dus dit werkje ter verdere aanvulling van een bestaand gebrek zal dienen kunnen. Het is waar, naar luid van den titel, handelt het alleen over de verhevenheid; doch men moet, zoo als ik in de Inleiding heb aangemerkt, aan dit woord, in den geest van longinus, eene ruimere beteekenis geven, dan waarin latere kunstregters hetzelve gewoonlijk bezigen. — Wat de vertaling zelve aangaat, ik heb daarin duidelijkheid en vloeibaarheid, zoo veel mogelijk, aan getrouwheid trachten te vereenigen. Dan het viel niet altijd even gemakkelijk, dit oogmerk te bereiken; en ik twijfel dus naauwelijks, of er zullen plaatsen gevonden [ iv ]worden, waarin mij zulks, naar het oordeel van bevoegde regteren, minder gelukt is. Ik vleije mij echter tevens, dat ik bij dezen, in de moeijelijkheid van mijne taak, gereede verschooning zal vinden. De vertaling van Boileau heb ik meermalen met vrucht geraadpleegd, hoe zeer ik overal niet deze, maar den oorspronkelijken tekst gevolgd ben. Voorts heb ik gemeend bij mijne vertaling zulke aanmerkingen te moeten voegen, als regtstreeks tot verstand van den Griekschen schrijver noodzakelijk en dienstig waren, terwijl de opheldering en ontwikkeling van den inhoud natuurlijk voor mijne bijzondere lessen bewaard blijft.

Ik eindige dit voorberigt met den hartelijken wensch, dat de uitgave van dit werkje niet alleen dienen moge, om bij de letterminnende jongelingschap aan deze Hoogeschool den echten en zuiveren smaak voor het waarlijk schoone en verhevene aan te kweeken, en hen meer en meer te leiden tot de onvervalschte bronnen daarvan, in de schriften der Ouden geopend, maar tevens ter algemeene verspreiding van dien smaak onder de vrienden en beoefenaars der fraaije wetenschappen in ons Vaderland moge medewerken.