Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch/Vijfde brief

Uit Wikisource
Vierde brief Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch (1800) door Anoniem (toegeschreven aan Stephanus Hanewinkel).

Vijfde brief

Zesde brief
Uitgegeven in Amsterdam door Saakes, Anthony Bernard.
[ 22 ]

VIJFDE BRIEF.

 Mijn Beste S........!

Te Tilburg, het geen outijds, Drieburg, naar drie Burgten of Kasteelen, zou geheeten hebben, heb ik mij weder eenige dagen opgehouden, doch ik heb 'er weinig of niets, dat uwe aandacht waardig is, gehoord of gezien; alleen moet ik U iets verhaalen, het geen al weêr een blijk oplevert van den haat der Roomschen tegen belijders van andere Godsdiensten. – Eéne der Jaarmarkten van dit Dorp viel in dit jaar juist op eenen Zondag; de Regeering liet daaröp eene bekendmaaking in de nieuwspapieren plaatzen, dat die markt daags te vooren, naamlijk op Saturdag, zou gehouden worden; dit geschiede, opdat 'er geene Jooden, wegens hunnen Sabbath, met hunne Koopgoederen zouden komen. – De Jooden lieten daaröp ook eene bekendmaaking plaatzen, dat zij op Maandag daaräan volgende met hunne Waaren te Tilburg markt zouden houden, doch de Regeering verbood den Israëliten, om 'er te verschijnen met eenig Koopmansgoed. – ô! Hoe [ 23 ]haatlijk is het niet, wanneer eene Regeering zoo partijdig omtrent den eenen of anderen Godsdienst handelt! – Is dit liefde? – Mag eene Regeering zulke slechte voorbeelden geeven, en op deeze wijze haat en vervolgzucht (wat is het toch anders?) voordplanten?

Tilburg wierd in 1672. geheel door de Franschen uitgeplunderd. – Terwijl ik hier was, ging ik ook eens naar Riel en Goorle, doch ik vond er niets opmerklijks te bekijken. Eindelijk verliet ik het voor mij, wegens het geval met de Jooden, haatlijk Tilburg, en wandelde naar Hillverenbeek.

Dit Dorp, waarvan ik U reeds in het voorige jaar iets deed kennen, zou, volgends het geen men mij nu verhaalde, zijnen naam ontleend hebben van eene zekere Graavin, die tevens eene Heilige was, men noemde haar Hildewaris of Hilvaris. Gaat dit gevoelen door, dan zou dit Dorp zijnen naam niet verschuldigd zijn (gelijk ik U toen schreef en ook nog geloof) aan het levendig riviertjen de Hilver, maar aan eene Heilige, welke, naar alle waarschijnlijkheid nooit op deeze aarde geleefd heeft; en dat zij buiten deeze aarde in den eenen of anderen Planeet zou hebben gewoond, dit zal niemand, zelfs de ligtgeloovigste Roomsche niet, willen gelooven. – Om toch alles waarschijnlijk te maaken, verhaalt men ook, dat Sinte Hilvaris hier de Kerk, die aan den H. Petrus gewijd is, gebouwd en 'er een Kapittel van Kanonniken gesticht zou hebben; ook heeft men hieröm Hilvarenbeek in plaats Van Hilverenbeek [ 24 ]geschreeven, om den naam Van die zoogenoemde Sanctinne en van dit Dorp eenigzints gelijkluidend te doen klinken; maar waaröm schreef men dan niet Hilvarisbeek? Outijds, eer men misschien iets van deeze Heilige wist, schreef men, gelijk mij bij nader onderzoek gebleeken is, Hilverbeecke. Dit pleit voor mijn gevoelen. – Behalven den geleerden Joännes Goropius zijn hier ook Joännes Georgius en Martinus Becanus gebooren.

Dewijl ik te Hilverenbeek eenige dagen vertoefde, wandelde ik dan eens her- dan eens derwaards, en bezocht bij die gelegenheid ook eens Diessen, aan de Nemer gelegen; dat Dorp behoort eigenlijk onder de eerstgemelde plaats, 'er is eene groote Kerk en een fraaië spitzen tooren; de Kerk is aan St. Willebrord gewijd. – Iedere Kerk in de Majorij is aan eenen bijzonderen Heiligen gewijd niet alleen, maar ook ieder Dorp, elke Schutterij, elk Persoon moet eenen Patroon hebben; dit is immers wel goed? Nu hebben de Heiligen wat te doen, elke Sinte moet nu het zijne bewaaren, beschermen en beveiligen. Ieder heeft nu zijn werk, anders zou hij moeten ledig loopen, en dit kan toch niet. – Hoe verstandig is dit derhalven verzonnen!!

Hilverenbeek vaarwel zeggende, ging ik over Laage Mierde, Hooge Mierde, Hulsel en Reuzel, het geen outijds Rosole zou genaamd zijn geweest, naar Bladel. Ik verkoos deezen omweg, om eens die Dorpjens te bezien, doch ik vond [ 25 ]'er niets van belang te bekijken. – Ik word slaaperig, dus is het een teken dat ik de pen moet neêrleggen en naar bed gaan; het word ook tijd, want het is bijna middenmacht. – Daar ligt de pen! – ik gaa slaapen – !

 Vervolg.

Ik zal U nu niets van Bladel zeggen, als alleen dat ik mij hier reeds verscheiden dagen heb opgehouden, en van hier eenen grooten uitstap heb gedaan over Hapert, Hoogloon, Kasteren, Vessem, Wintelre en Oosterbeers naar Oorschot. – Nu iets van deeze Dorpen.

Hapert ligt aan de Beerze, heeft eene kleine Kerk en eenen Watermolen op evengemeld riviertjen; Hoogloon heeft niets bijzonders voor eenen nieuwsgierigen Wandelaar; en te Kasteren ziet men eene vervallen Kerk, dit is alles, dan – de overlevering verhaalt van deeze drie Dorpjens het volgende: De eerste Romeinsche Keizer, Julius Cæsar, zou , in de Majorij zijnde, met zijne benden tot de eerstgemelde plaats doorgetrokken zijn, hier ontstond een oproer onder dezelve, dus begon het te haperen, en men noemde dit Dorp Hapert; hij moest, om zijn leger tot bedaaren te brengen, deszelfs soldij of loon verhoogen, intusschen was hij voordgerukt tot Hoogloon, het geen hiervan zijnen naam ontleend zou hebben; en eindelijk sloeg hij, alles weder bedaard zijnde, zijn leger te Kasteren, hetwelk dus naar het Latijnsche woord Castra, eene legerplaats heet, neder. – Wat zegt Gij van [ 26 ]dit verhaal ? – Is het niet meer aartig dan waarschijnlijk? Mijn Vriend! – Het volgende mag ik niet vergeeten, om hier bij te voegen: In het jaar 1798. verliet de Molenaar van Hoogloon den Roomschen Godsdienst, en ging over tot dien der Hervormden; denklijk deed hij deezen stap uit overtuiging en geenzints uit eigenbelang; want hij was een man, volgends het getuigenis der Roomschen zelf, op wiens gedrag niets te zeggen valt, hij was daarteboven zeer wel gegoed, en heeft alles, omdat hij zich in de Majorij nu niet veilig achte, verlaaten; hij leeft thands, zo ik wel onthouden heb, als Molenaars-knecht in Overijssel. – Hoe veel zou hier voor den Hervormden, indien zij zoo veel prijs stelden op het Proselieten-maaken als de Roomschen, te roemen vallen. Een braaf man verlaat alles, zijne moeder, broeders en zusters, met een woord: al wat hij bezit, stelt zich bloot aan haat en vervolging, en omhelst de Leer eener Kerk, welke thands geheel in de onderdrukking zit. – Welk een hemelsbreed onderscheid tusschen deezen overgang en dien van den beruchten Frans Voorhout te Alkmaar! Zou de Pastoor P. Schouten wel zoo veel leven, en zoo veel water vuil gemaakt hebben, indien dit geval aan hem en anderen waereldkundig ware geweest? neen zeker niet! - het verschil is te groot.

Vessem is ook geen schoon Dorp; men ziet 'er slechts eene middenmaatige Kerk en eene hooge spits op deszelfs tooren. – Hier hebben de Roomschen thands de Kerk der Hervormden in [ 27 ]bezit, doch deeze laatsten verrichten nu hunnen Godsdienst in de Kerk der eersten. Dit is, dunkt mij, nog al vrij broederlijk, en zeker moet zulk eene handelwijze meer uwe goedkeuring wegdraagen, dan die van andere Dorpen.

Wintelre en Oosterbeers zijn niet veel bijzonders. – Hier meende ik deezen brief te sluiten , doch het regenächtig weder verbied mij, om heden uit te gaan, ik zal dus maar voordschrijven; en derhalven nu iets zeggen van

Oorschot, alhoewel ik U dit Dorp in het voorige jaar eenigzints heb leeren kennen. – De Kerk is zeer schoon, vooräl de tooren; deeze komt zeer wel, en in gedaante en in bouwörde, overéén met dien van de groote Kerk te Rotterdam. De Kerk van dit Dorp word thands ook door de Roomschgezinden bezeten, welke hier ook zeer slecht hebben gehandeld. – De Hervormden en Roomschen hadden hier eene overéénkomst omtrent de Kerken getroffen; de eerste zouden de groote Kerk voor eene zekere som afstaan, en daar en tegen de Kapel, waarin de Botermarkt gehouden word ontvangen. Deeze Kapel is een zeer oud gebouw van Duifsteen; eenigen zelfs willen, dat zij een oude tempel der Romeinen geweest is, doch ik kan of wil hierömtrent niets beslisschen. – De Hervormden zouden nog daar te boven eenigen tijd, tot dat de Kapel in orde was gebragt, in de groote Kerk hunnen Godsdienst moogen verrichten; doch de laatsten hielden de voorwaarde niet, zij namen de Kerk weg eer de Kapel volmaakt was, [ 28 ]en beroofden dus den Hervormden voor eenen tijd van de uitöeffening van hunnen Eerdienst. – Haatlijk – ja zelfs verfoeilijk is hij, die eens gemaakte voorwaarden niet heilig eerbiedigt! – !!

Toen ik te Oorschot was, en 'er mij een dag of drie (het was te ver om op eenen dag eenen uitstap van Bladel naar Oorschot te doen en weder te rug) moest ophouden, wandelde ik eens naar Best, het geen, één uur van Oorschot gelegen zijnde, nogthands onder dat Dorp gerechtlijk behoort. – Te Best woonen veele Klompen-maakers; die met hunne holblokken of klompen eenen sterken handel op Holland drijven. Dit Dorp is zeer verspreid, en ligt niet ver van den Steenweg tusschen 's Bosch en Eindhoven; hier ziet men bij dien weg eene Herberg, die aan het Land toebehoort, en gewoonlijk de Bestsche Barriére genoemd word, aan dezelve moeten alle rijdtuigen weggeld betaalen, doch een voetganger is vrij. – Ook in dit Dorp hebben de Roomschen thands de groote Kerk; zij is de eerste Kerk, die in de Majorij door de Roomschgezinden ingenomen is. Zoodra de Franschen in 's Bosch waren in het jaar 1794., bewoog de Priester, die een zeer bittere domme karel is, hemel en aarde, om die Kerk in zijne magt te krijgen, en dit is hem gelukt. – Eene menigte van alle plaatzen, zelfs uit 's Bosch vloeide herwaards, toen die Priester 'er voor de eerste reize de Misse in las. – Dit was ook wat te zeggen. – Deeze Kerk zou gesticht weezen juist boven de [ 29 ]plaats, waaröp eertijds een huis gestaan heeft, waarïn een zeker Heilig met naam St. Odulphus zou gebooren zijn; dit was immers genoeg, om zulk eene heilige Kerk niet in de magt der Geuzen te laaten, dit zou voorzeker eene allerzwaarste doodzonde geweest zijn.

Na alles hier bekeeken te hebben, keerde ik bijna langs denzelfden weg, dien ik te Oorschot gekomen was, te rug, uitgenomen dat ik nu over Middel- en Westerbeers, en zoo over Hapert ging, komende weer behouden hier te Bladel aan.

Morgen – anders overmorgen wandel ik naar Eersel. – Daar blijf ik misschien weder eenige dagen, misschien ook niet, dit zal afhangen naar maate het mij daar bevalt. – Denk intusschen aan uwen U altijd liefhebbenden

 Vriend.

Naschrift. Ik vergat U te melden, dat te Oorschot ook nog een heilige Boom is, werwaards men tegenwoordig sterke Bedevaarten doet, omdat hier outijds een wonderdoend Beeld zou geweest zijn, hetwelk men noemde: onze Lieve Vrouw onder den Heiligen Eik. – Op deezen uitstap las ik in eene Herberg, onder de beeldtenis van Maria, het volgende: "Dit is het opregt afbeeldsel van 't Miraculeus Beeldeken, gesteld den 1 van Junius 1642. in 't Kapelleken tot Kevelaar." Is dit niet juist, om toch de menschen niet te bedriegen – ? –

[ 30 ]

Terwijl ik in deezen brief van de Klompen-maakers te Best sprak, herinner ik mij, dat men in de Majorij de klompen voor eene zeer gezonde dragt houd, en ik geloof, dat men gelijk heeft; men heeft hier ook daarömtrent het volgend spreekwoord:

 "Al wie wil worden oud,
 "Steek zijn' voeten vroeg in 't hout."

hiermede wil men te kennen geeven, dat, als men oud wil worden, men reeds in de vroege jeugd moet beginnen met het draagen van houten klompen.