Vogelkiekjes/XIII
← Kleine Bouwmeesters | Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder | Zwaluwen → |
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys. |
XIII.
Groote bouwmeesters.
Zoo de waard is, vertrouwt hij zijne gasten. Dit spreekwoord vindt men wel bewaarheid bij de ekster (Pica pica L.). Want deze mooie vogel met zijn prachtigen, trapsgewijze verlengden, waaierstaart, die even lang is als het geheele lichaam, en met zijn schitterend vederkleed, waarop groenzwart, zwartblauw en goudgroen, als het ware, om [ 44 ]den voorrang kampen, is een groote eierenroover. Gaarne ook voedt hij zijn kroost met jonge vogeltjes, zoodat in den broedtijd geen nest voor den mooien booswicht veilig is. Maar voor eigen kinderen zorgt het eksterpaar zoo goed, als maar een vogel kan zorgen. Het nest is een waar meesterstuk. Wie geene gelegenheid heeft het in de vrije natuur te zien, kan terecht in „Artis", waar de heer P.L. Steenhuizen in de verzameling „Fauna Neerlandica" zoo'n keurig bouwwerk heeft tentoongesteld, en bij het zien er van weet men nauwelijks, wien men den meesten lof moet brengen, den heer S. voor de schitterende verzorging van den fraaien Meidoorn, of den vogel voor het vervaardigde nest.
Zoo'n eksterwoning wordt gemaakt op een onderlaag van doorntakken en braamstekels, stevig vervaardigd van klei en vezels met zachtere voering, en daaroverheen komt een groote kap van doorn- en andere takken, stevig vastgestrengeld tusschen de levende boomtakken. Een klein vlieggat, dat de eksters best weten te vinden, geeft toegang tot het nest. Zoo zijn de gewoonlijk zes eieren en later de jongen van de ekster uitstekend beschermd. Niet alleen in meidoorns, maar ook in allerhande loof- en vruchtboomen bouwt de ekster haar nest, en overal, waar maar boomen voorkomen, kan men het vinden.
Ook de Gaai (Garrulus glandarius L.), meer bekend als Vlaamsche Gaai en als Meerkol, heeft dezelfde roofzuchtige eigenschappen als de ekster, en door hem worden allerlei lokkende geluiden gemaakt, om argelooze vogels in zijne nabijheid te krijgen. Slaagt de listige roover, wee dan het arme vogeltje, dat door hem gegrepen wordt! Meedoogenloos wordt de hersenpan er van verbrijzeld, [ 45 ]en de weeke hersenen zijn den Gaai een lekker hapje. Heeft hij niet veel honger, dan blijft het overig cadaver onaangeroerd.
En hoe mooi is ook de Gaai! Purperkleurig bruingrijs is de hoofdkleur van zijn kostuum, doch wit vindt men op stuit en vleugels, en zwart op staart- en slagpennen. En wat hem vooral mooi maken, dat zijn de lichtblauwe, met zwarte dwarsbandjes afgezette vleugelspiegels. Ja, ook de Gaai is mooi, maar een geslepen deugniet. Ook zijn nest is een kunstwerk, al wordt het niet overkapt. Het is zuiver komvormig, vervaardigd van fijne takjes of heidekruid en van binnen met zachtere zelfstandigheden belegd. Gewoonlijk is het te vinden op een tak dicht bij den boomstam, doch nooit laag bij den grond.
En als derde bouwkunstenaar wenschen we heden te noemen de Roek (Corvus frugilegus L). Gelukkig kunnen we van dezen vogel meer goeds vertellen, dan van de beide straks genoemde. De Roek heeft veel eenvoudiger vederkleed, wat ons dan ook al dadelijk doet denken aan het „ware kenmerk des harten". Toch is de Roek niet leelijk. Het vederpak komt overeen met dat van de zwarte kraai, doch er zit meer violetblauw in. Dikwijls ziet men roeken met ontvederde aangezichten. Deze kaalheid ontstaat door het gedurig boren in den bodem, waaruit zij allerhande wormen opdiepen. Men mag deze vogels alzoo nuttig voor den landman noemen, zoodat het beter is ze te sparen dan te verjagen. Toch gebeurt het laatste nog maar al te dikwijls.
De Roeken broeden gezellig in opgaand hout, en dikwijls worden de nesten, die dan aan heksenbezems doen denken, al vroeg in het voorjaar gemaakt. Het gaat er dan in [ 46 ]zoo'n roekenkolonie levendig toe, en wanneer roofvogels naderen, wordt gemeenschappelijk op den vijand aangetrokken, die gewoonlijk spoedig de vlucht neemt. De nesten zijn stevig samengesteld van takjes en klei, en gaarne wordt wol gebezigd voor inwendige bekleeding. Kleine wollen kleedingstukken zijn niet veilig op de bleekvelden, wanneer ze in de nabijheid van een nestmakende roekenkolonie liggen. Want men vindt de kolonies zoowel in de boschjes van buitenplaatsen en in de steden, als in grootere bosschen. Op den trek kan de roek in dichte drommen voorkomen, meermalen in gezelschap van kauwen.
Ekster, Gaai en Roek zijn kundige nestbouwers. Alle drie behooren ze tot de familie der raven en tot de orde der zangvogels. Als lieflijke zangers kunnen we ze evenwel tot nu toe niet begroeten.