De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XI

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Lotgevallen van Tom Sawyer
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Hoofdstuk XXXI · Hoofdstuk XXXII · Hoofdstuk XXXIII · Hoofdstuk XXXIV · Hoofdstuk XXXV · Hoofdstuk XXXVI


Hoofdstuk XI.[bewerken]

Voordat de klok die morgen “negen” had geslagen, verspreidde het akelige nieuws zich plotseling door de hele stad. Zelfs zonder de toen nog onbekende telegraaf vloog het verhaal, met meer dan telegrafische spoed, van mond tot mond, van groep tot groep, van huis tot huis. Natuurlijk gaf de schoolmeester vakantie. De St. Petersburgers zouden niet geweten hebben hoe zij ’t met hem hadden, indien hij dat niet gedaan had. Er was, zo luidde het gerucht, een bebloed mes vlak bij de vermoorde man gevonden, en dat mes was door iemand herkend als het mes van Muff Potter. En, werd er verder verteld, een man, die laat in de nacht op weg was geweest, had om twee uur na middernacht gezien dat Potter zich aan een beek stond te wassen om daarna opeens weg te sluipen. Allemaal verdachte omstandigheden, vooral het wassen, dat volstrekt niet tot Potters gewoonte behoorde. Men wist ook, dat de hele stad was doorzocht om deze “moordenaar” op te sporen (het publiek heeft in de regel spoedig de bewijzen bij de hand en het vonnis klaar), maar dat hij nergens te vinden was. Men had op alle wegen en in allerlei richtingen mannen te paard gezien en de sherrif was overtuigd, dat hij vóór den nacht gevat zou zijn.

De hele stad liep uit naar het kerkhof. Tom vergat ook voor het ogenblik zijn hartzeer en voegde zich bij de stoet, niet omdat hij niet duizendmaal liever overal elders zou zijn heengegaan, maar omdat een huiveringwekkende onweerstaanbare betovering hem voortdreef. Bij de akelige plaats gekomen, drong hij met zijn kleine lichaam door de menigte heen en aanschouwde het afgrijselijke toneel. Het was hem alsof er een eeuw was voorbijgegaan, sedert hij daar geweest was. Op eens werd hij in den arm geknepen. Hij keerde zich om en zijn oogen ontmoetten die van Huckleberry. Daarop keken de knapen dadelijk de andere kant uit en hun hart klopte bij de gedachte, dat iemand die blik van verstandhouding mocht hebben opgemerkt. Doch iedereen was aan het praten en verdiept in het vreselijk schouwspel, dat zich voor het oog vertoonde.

“Die arme man! Het is een goede les voor lijkendieven. Muff Potter zal er voor hangen, als ze hem krijgen!” Dit was zo ongeveer de loop van het gesprek op het kerkhof en de dominee maakte de opmerking, “dat het een ‘Godsoordeel’ was en dat des Heren hand hier kennelijk werd gezien.”

Plotseling begon Tom van het hoofd tot de voeten te beven want zijn oog viel op het verstokte gelaat van Injun Joe. Op dit ogenblik ontstond er een kleine opschudding onder de menigte en verscheidene mensen riepen: “Daar is hij! daar is hij! Hij komt zelf!”

“Wie? Wie?” herhaalden twintig stemmen.

“Muff Potter!

“Heila! Hij wordt tegengehouden. Kijk, hij keert terug! Laat hem niet weglopen!”

Een paar mannen, die in de bomen geklommen waren boven Toms hoofd, riepen dat hij volstrekt geen pogingen deed om weg te lopen en dat hij er achterdochtig en verschrikt uitzag.

“Duivels onbeschaamd!” zei een der omstanders. “Zeker wou hij eens rustig een kijkje van zijn werk komen nemen en verwachtte geen gezelschap.”

De menigte maakte nu plaats voor de sherrif, die met veel praalvertoon Muff Potter bij de arm nam en in het midden ging staan. De arme man zag er verwilderd uit en zijn ogen verrieden de doodsangst, waarin hij verkeerde. Toen hij tegenover de verslagene stond, was het alsof hij door een beroerte getroffen werd; hij verborg zijn gelaat in zijn handen en barstte in tranen uit.

“Ik heb het niet gedaan, vrienden,” snikte hij. “Op mijn woord van eer, ik heb het niet gedaan.”

“Wie beschuldigt u?” donderde een stem.

Dit schot scheen doel te treffen. Potter hief het gelaat omhoog en zag met roerende hopeloosheid in het rond. Toen hij Injun Joe zag, riep hij uit:

“O, Injun Joe! je beloofde, dat je het nooit....”

“Is dat uw mes?” En het bebloed werktuig werd hem door den sherif voorgehouden.

Potter zou op de grond gevallen zijn, als men hem niet aangegrepen had. Toen sprak hij:

“Iets in mijn binnenste zei mij, dat, als ik niet terugkwam om het te halen....”

Sidderend hield hij op en wuifde met de machteloze hand, alsof hij te kennen wilde geven, dat hij zich overwonnen achtte, en zeide: “Zeg het maar, Joe — zeg het maar; het helpt toch niet meer.”

Huckleberry en Tom waren sprakeloos van ontzetting, toen zij de verstokte moordenaar kalm zijn verklaring hoorden afleggen. Zij verwachten elk ogenblik, dat God een bliksemstraal uit de heldere hemel op hem zou doen neerschieten, en verwonderden er zich over, dat die straf uitbleef. En toen Injun Joe uitgesproken was en nog levend en gezond voor hen stond, verdween uit hun hart de aandrang om hun eed te breken en het leven van den arme bedrogen gevangene te redden want deze ellendeling, die er zo goed afkwam, had zich ongetwijfeld aan de duivel verkocht en het zou gevaarlijk wezen zich met het eigendom van een macht als deze in te laten.

“Waarom ben je niet weggebleven? Waarom ben je hier terug gekomen?” vroeg een van de omstanders.

“Ik, ik kon niet anders,” kermde Potter; “ik zou zo graag weggelopen zijn, maar ik werd naar deze plaats gedreven.” En hij begon weer te snikken.

Een paar minuten later, bij het gerechtelijk onderzoek, herhaalde Injun Joe met dezelfde kalmte als de eerste keer zijne verklaringen onder ede en de omstandigheid dat hij nu weer niet door de bliksemschicht getroffen werd, versterkte de knapen in hun geloof, dat Joe zich aan de Duivel had verkocht. Hij werd thans in hunne oog het vreselijkste en afschrikwekkendste wezen, dat zij ooit hadden aanschouwd, en hij boeide hen dermate, dat zij hun ogen niet van hem konden afhouden. Bij zichzelf besloten zij, on zodra de gelegenheid zich voordeed, hem 's nachts te bespieden, in de hoop dan iets van zijn vreselijke meester te zien te krijgen.

Injun Joe hielp het lijk van de vermoorde optillen en voor vervoer in de ziekenwagen leggen, en onder de sidderende menigte werd het gemompel gehoord, dat de wond een beetje bloedde. De jongens dachten, dat deze gelukkige omstandigheid het vermoeden in de juiste richting zou wenden, maar ze werden teleurgesteld, want iemand maakte de opmerking, dat “Muff Potter op drie treden afstand van het lijk gestaan had, toen het gebeurde.”

Het vreselijk geheim en zijn knagend geweten vervolgden Tom van de morgen tot de avond en verstoorden zelfs zijn nachtrust. Op zekere morgen aan het ontbijt zei Sid:

“Tom, je woelt tegenwoordig de hele nacht door en je praat zo in je slaap, dat je me uren wakker houdt.”

Tom verbleekte en sloeg de ogen neer.

“Dat is een kwaad teken,” zei tante Polly, ernstig. “Je hebt toch niets op je geweten, Tom?”

“Niet, dat ik weet,” antwoordde de knaap, doch zijn hand beefde zo, dat hij zijn koffie op het tafelblad stortte.

“En je praat zulke onzin,” zeide Sid. “Gisterennacht riep je: ‘Het is bloed, het is bloed, dat is het!’ Dat heb je wel twintig keer gezegd. En je zei ook: ‘Plaag me niet zo; ik zal het vertellen,’”

“Vertellen? Wat zul je me toch vertellen?” vroeg tante.

De hele kamer draaide voor Toms ogen in het rond en de hemel weet wat er gebeurd zou zijn, indien de onrust niet uit tantes gelaat verdween en zij, zonder het zelf te weten, haar neef te hulp was gekomen. Zij zei: “O! dat komt van die vreselijke moord. Ik droom er ook elke nacht van; soms wel, dat ik het zelf gedaan heb.”

Ook Marie verzekerde, dat het haar eveneens ging, en Sid scheen bevredigd. Tom echter sloop zo spoedig weg als hij kon, en van die dag af, klaagde hij over kiespijn en deed 's nachts de doek om zijn gezicht. Hij vermoedde echter niet, dat Sid hem uren lang lag te bespieden, de doek wegtrok, op zijn elleboog geleund ging liggen luisteren, en dan het verband weer handig op zijn plaats schoof. Langzamerhand begon Toms angst te verminderen en werd de kiespijn afgedankt. Indien Sid het werkelijk er op aanlegde om iets uit Toms onsamenhangend gemompel op te maken, hield hij het toch zorgvuldig voor zich.

Er scheen in Toms oog geen einde te komen aan het spelletje van zijn schoolmakkers om lijkschouwing van dode katten te houden, en dusdoende aanhoudend zijn kwelling te verlevendigen. Sid merkte dit, dat bij deze instructies, Tom nooit meer lijkschouwer wilde wezen, ofschoon hij vroeger bij elke nieuwe uitvinding altijd “haantje de voorste” was. Het viel hem ook op, dat Tom nooit getuige wilde zijn — ja, zelfs een opmerkelijke afkeer van vermakelijkheden als deze verkregen had en ze zoveel mogelijk vermeed. Sid verwonderde zich daarover, maar zei niets. Gelukkig raakten deze lijkschouwingen eindelijk uit de mode en hielden ze op Toms geweten te pijnigen.

Gedurende dit kommervolle tijdperk van zijn levens ging Tom om de anderen of om de twee dagen, zo dikwijls als hij wist dat niemand hem bespiedde, voor het kleine getraliede venster van de gevangenis staan en stak daardoor “de moordenaar” al de verkwikkingen en lekkernijen toe, waarvan hij zich meester kon maken.

De gevangenis van St. Petersburg was een klein stenen gebouw, dat in een moeras vlak buiten het stadje lag, en waarvoor geen schildwachten nodig geacht werden. Zij was zelden bezet en Tom kon er dus veilig heengaan om Muff Potter de offeranden te schenken, waarmede hij zijn geweten weer enigszins tot rust zocht te brengen.

De bewoners van het stadje zouden anders zeker het gebruik gevolgd hebben om Injun Joe, beteerd en met veren beplakt in een kooi rond te rijden, (de gewone straf van lijkendieven), maar hij was zulk een berucht en gevreesd persoon, dat niemand de leiding van deze onderneming op zich durfde nemen. Injun Joe, van zijn kant, had er wel voor gezorgd bij zijn getuigenissen alleen van het gevecht te spreken, en de voorafgegane diefstal te verzwijgen. Vandaar dat de zaak vooralsnog niet bij het Hof aanhangig werd gemaakt.


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XI) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.