De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XII

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Lotgevallen van Tom Sawyer
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Hoofdstuk XXXI · Hoofdstuk XXXII · Hoofdstuk XXXIII · Hoofdstuk XXXIV · Hoofdstuk XXXV · Hoofdstuk XXXVI


Hoofdstuk XII.[bewerken]

Een der oorzaken, waardoor Toms geheime kwellingen meer op de achtergrond raakten, was te vinden in een nieuwe en gewichtige zaak, die zijn gemoed vervulde. Becky Thatcher kwam niet meer op school. Hij had een dag of wat te trots geweest om te laten merken dat het hem interesseerde, maar op den duur was hem dat niet gelukt. Van lieverlede begon hij weer langs haar vaders huis te slenteren en zich ongelukkig te voelen. Als zij eens stierf! Die gedachte was genoeg om hem krankzinnig te maken. Hij had geen zin meer in oorlog spelen, zelfs niet in het zeeroverspel. De bekoorlijkheid van het leven was verdwenen en niets dan ellende was overgebleven. Hij borg zijn hoepel en zijn kolfstok, want al de pret van hoepelen was voorbij. Zijn somberheid wekte tantes onrust en zij begon allerlei soorten van geneesmiddelen op hem toe te passen.

Juffrouw Polly behoorde tot die lieden, die verzot zijn op huismiddeltjes en dwepen met alle pas uitgevonden methodes om de gezondheid te verbeteren. De lust om al die dingen te proberen was haar als ingeroest. Zodra er op dit gebied iets nieuws op het tapijt kwam, rustte zij niet voor het aan haar huis was toegepast; niet op haarzelf, want zij was nooit ziek, maar op ieder ander, die zij onder handen kon krijgen. Zij had ingetekend op alle mogelijke tijdschriften over de gezondheidsleer en op alle dwaze verhandelingen over de geneeskunde, en de hoogdravende artikelen waarmee deze waren gevuld, werden door haar met gejuich ontvangen. Al de onzin, die er werd uitgekraamd over ventilatie en de voorschriften die gegeven werden over het opstaan en het naar bed gaan, het gebruik van spijs en drank, het nemen van lichaamsbeweging, over de gemoedsstemming waarin men moet verkeren, over de soort van kleding die men dragen moet, was evangelietaal voor haar, en zij merkte nooit, dat de gezondheidsjournalen van de lopende maand gewoonlijk het tegendeel beweerden van wat zij in de vorige met veel ophef verkondigd hadden. Zij was het eenvoudigste en oprechtste schepsel dat er leefde en werd daardoor gemakkelijk om de tuin geleid. Zij verzamelde al de kwakzalverachtige tijdschriften en geneesmiddelen om zich heen, en leefde dan in de overtuiging dat zij een engel in mensengedaante was, die de balsem van Gilead aan haar lijdende naasten kwam brengen.

Op het tijdstip waarvan wij spreken, begon de koudwaterkuur aan de orde te komen, en Toms droefgeestigheid vond zij bijzonder geschikt om de kuur op toe te passen. Voor dag en dauw werd hij uit zijn bed gehaald en in de houtschuur gesleept en met een stortvloed van koud water overstelpt. Dat water werd met een harde handdoek afgedroogd, en vervolgens werd de jongen in natte lakens gewikkeld en onder de dekens gestopt, totdat hij zo ging zweten, dat zijn ziel, zoals hij zei, door zijn poriën kwam kijken.

Niettegenstaande al die geneesmiddelen werd de knaap hoe langer hoe neerslachtiger, bleker en slapper. Toen kwamen de hete baden, zitbaden, stortbaden en douches. De knaap was en bleef droefgeestig. Daarop werd aan de waterkuur een diëet toegevoegd van dunne havergortpap en werden er Spaanse vliegen toegepast. Tante Polly berekende de inhoudsruimte van haar neef naar die van een kruik en vulde hem op, totdat hij vol was.

Langzamerhand raakte Tom door al dat wassen en plassen in een staat van verdoving en onverschilligheid. Dit verschijnsel vervulde de oude dame met schrik en er moest een einde aan worden gemaakt, wat het ook kostte. Daar leest zij in de krant van een nieuw zenuwmiddel! Dadelijk werd er een fles besteld, geproefd en goed bevonden. De waterkuur werd opgegeven en alles werd van het zenuwmiddel verwacht. Een theelepeltje vol werd de knaap ingegeven, waarvan het resultaat in angstige spanning tegemoet werd gezien. Reeds bij de eerste proef week haar onrust en keerde de kalmte in haar ziel terug. Immers, de onverschilligheid was opeens verdwenen. De knaap, al had zij hem op een gloeiende plaat gezet, kon niet schielijker woest en luidruchtig zijn.

Wat was hiervan de oorzaak? Tom voelde, dat het tijd werd, weder wakker te worden. Het leven dat hij thans leidde, mocht in zijn treurige toestand iets romantisch hebben, het was te saai en tegelijk te vol met akelige afwisseling om lang zo te kunnen blijven. Daarom zon hij op allerlei middelen om er een eind aan te maken, en besloot verzotheid op het nieuwe drankje voor te wenden. Hij vroeg er zo dikwijls om, dat het tante begon te vervelen en zij eindigde met hem te zeggen, dat hij maar leren moest zelf in te nemen en haar er niet meer mee lastig vallen. Was het Sid geweest, dan zou zij die liefhebberij in het geneesmiddel niet gewantrouwd hebben, maar op Tom moest heimelijk een oogje gehouden worden. Tot haar geruststelling merkte zij echter, dat de inhoud wezenlijk verminderde, doch het kwam niet in haar op te vermoeden, dat de knaap de geneeskracht van de drank niet op zijn eigen lichaam beproefde, maar op de vloer van de huiskamer en het vocht in een spleet onder het kleed uitgoot.

Op zekere dag was hij daar juist mee bezig, toen tantes gele kat, kopjes gevend en spinnend, naar het theelepeltje kwam kijken, blijkbaar vol lust om er van te snoepen.

“Dat is verboden waar voor jou, poesje,” zei Tom tot de kat.

Doch de poes maakte een gebaar alsof zij er anders over dacht.

“Neen, poes, raak er niet aan.”

De poes hield echter vol.

“Nou, als je het dan volstrekt wilt hebben, zal ik het je wel geven, want mij helpt het geen zier. Doch als het je niet goed bekomt, kan ik het niet helpen.”

Poesje stemde stilzwijgend toe en Tom spalkte haar de bek open en goot er eene hoeveelheid van de drank in. De kat sprong een paar el in de lucht, hief toen een jammerlijk geschreeuw aan, danste de kamer rond, sloeg tegen de meubels, wierp de bloempotten omver en gooide alles ondersteboven. Vervolgens ging zij op de achterpoten staan, draaide met de kop en miauwde van angst. Daarna liep ze weer als een razende het huis door en bracht overal verwarring en vernieling mee. Juist toen tante Polly de kamer binnenkwam, was zij bezig een paar kostbare planten te vernielen en met een hels geschreeuw door het open raam te springen, inderhaast nog de rest van de bloempotten met zich slepend. De oude dame stond versteend van schrik over haar bril te staren, terwijl Tom op de grond lag te gillen van het lachen.

“Wat, in ’s hemels naam, scheelt de kat, Tom?”

“Ik, ik zou het u niet kunnen zeggen,” grinnikte de knaap.

“Wel, ik heb nog nooit zoiets gezien. waarom doet zij zo?”

“Ik weet het wezenlijk niet, tante Polly. Katten doen altijd zo, als zij plezier hebben.”

“Doen ze dat?” Er was iets in den toon, dat Tom vrees aanjoeg.

“Ja, tante,” zei hij, iets minder boud; “dat geloof ik tenminste.”

“Geloof je dat?”

“Ja.”

De oude dame bukte zich en Tom wachtte met angst op de afloop. Doch hij begreep haar bedoeling te laat. Daar lag het verklappend theelepeltje achter de franjes van het bedgordijn. Tante Polly nam het op en hield het hem voor de neus. Tom deinsde terug en sloeg de ogen neer. Tante pakte hem bij het gewone handvat — zijn oor — en kneep dit lichaamsdeel zo, dat men zijn hoofd hoorde kraken.

“Nu, jongeheer, waarom moest dat stomme dier zo mishandeld worden?”

“Ik deed het uit medelijden met haar, omdat zij geen tante heeft.”

“Geen tante, deugniet? Wat heeft dat ermee te maken?”

“O, heel veel! Omdat, als zij er een had, deze haar gebrand zou hebben en haar de ingewanden geroosterd alsof zij een mens was geweest.”

Tante Polly voelde plotseling een knagende gewetenswroeging. Wat wreed was voor de kat, kon ook wreed voor een jongen zijn. Haar hart werd vertederd. Zij kreeg spijt en hare ogen begonnen vochtig te worden; en haar hand op Toms hoofd leggende, zeide zij vriendelijk:

“Ik deed het om bestwil, Tom. En, jongen, ’t heeft je immers goed gedaan?”

Tom keek haar aan en zei, terwijl hij een knipoogje maakte:

“Ik weet, dat u het voor mij om bestwil gedaan hebt, en ik deed eveneens met de poes. Het heeft haar ook goed gedaan, want ik heb haar nooit zo netjes zien dansen.

“O, maak dat je wegkomt, voordat ik weer boos word!” riep tante uit. “En doe nu eindelijk je best eens om een brave jongen te worden. Medicijnen behoef je voorloopig niet meer te nemen.”

Tom ging die middag vroeg naar school en bleef voor de deur staan, in plaats van met zijn makkers te spelen. Hij verklaarde zich voor ziek en zag er ook niet heel goed uit. Schijnbaar keek hij naar alles, behalve naar hetgeen waarop hij wezenlijk zijn oog gericht hield — namelijk, naar de weg.

Daar kwam Jeff Thatcher aan en Toms gelaat klaarde wat op. Hij begon een gesprek met hem en zocht op allerlei manieren iets omtrent Becky te weten te komen, doch de loze jongen scheen er niets van te merken. Tom wachtte en wachtte, en zijn ogen schitterden telkens, wanneer er een jurkje in het gezicht kwam, doch zodra hij ontdekte dat de draagster van het jurkje niet de gezochte persoon was, sloeg hij ze verdrietig neer. Eindelijk kwamen er geen japonnetjes meer voorbij en hij verviel in een hopeloze neerslachtigheid. Hij trad het lege schoolgebouw binnen en gaf zich aan zijn verdriet over. Maar opeens ontdekte hij weer een jurkje en zijn hart klopte hoorbaar. Geen minuut later was hij de school uit en als een clown aan het kunsten maken. Hij gilde, lachte, zat de jongens achterna, sprong met levensgevaar over het hek, ging op zijn hoofd staan en verrichtte al de heldendaden, die hij maar kon uitdenken, terzelfder tijd voortdurend heimelijke blikken werpend op Becky Thatcher, om te zien of zij het wel merkte. Doch zij scheen er niet op te letten en keek steeds een andere kant uit. Was het mogelijk dat zij niet zag, dat hij daar was? Toen ging hij zijn gymnastische oefeningen in haar onmiddellijke nabijheid uitvoeren, liep met veel lawaai tussen de jongens door, greep er een de pet van het hoofd, slingerde die over het dak van de school en danste en sprong, totdat hij vlak voor Becky stond en bijna tegen haar aanliep. En zij, zij keerde zich om, en Tom hoorde haar zeggen:

“Ba! sommige mensen verbeelden zich, dat zij ijselijk grappig zijn; zij doen altijd kunsten om gezien te worden.”

Tom werd gloeiend rood en droop verslagen af.


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XII) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.