De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XII

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Hoofdstuk XI De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920) door Mark Twain

Hoofdstuk XII

Hoofdstuk XIII
Uitgegeven in Nijmegen door G.J. Thieme.
[ 97 ]

HOOFDSTUK XII.




Een der oorzaken, waardoor Toms geheime kwellingen meer op den achtergrond geraakten, was te vinden in eene nieuwe en gewichtige zaak, die zijn gemoed vervulde. Becky Thatcher kwam niet meer op school. Hij had een dag of wat met zijn trots strijd gevoerd en getracht te doen alsof zij niet bestond, maar het was hem niet gelukt. Van lieverlede begon hij weer langs haar vaders huis te slenteren en zich ongelukkig te gevoelen. Als zij eens stierf! Die gedachte was genoeg om hem krankzinnig te maken. Hij had geen liefhebberij meer in oorlog spelen, zelfs niet in het zeerooverspel. De bekoorlijkheid van het leven was verdwenen en niets dan ellende was overgebleven. Hij borg zijn hoepel en zijn kolfstok, want al de pret van hoepelen was voorbij. Zijne somberheid wekte tantes onrust en zij begon allerlei soorten van geneesmiddelen op hem toe te passen.

Juffrouw Polly behoorde tot die lieden, welke verzot zijn op huismiddeltjes en dwepen met alle pas uitgevonden methodes tot verbetering en onderhoud der gezondheid. De lust om van al die dingen de proef te nemen was haar als ingeroest. Zoodra er op dit gebied iets nieuws op het tapijt kwam, rustte zij niet eer het aan haar huis was toegepast; - niet op haar zelve, want zij was nooit ziek, maar op ieder ander, dien zij onder handen kon krijgen. [ 98 ]

Zij had ingeteekend op alle mogelijke tijdschriften over de gezondheidsleer en op alle dwaze vertoogschriften over de geneeskunde, en de hoogdravende artikelen waarmede deze waren opgevuld, werden door haar met gejuich ontvangen. Al de onzin, die er werd uitgekraamd over ventilatie en de voorschriften die gegeven werden over het opstaan en het naar bed gaan, het gebruik van spijs en drank, het nemen van lichaamsbeweging, over de gemoedsstemming waarin men moet verkeeren, over de soort van kleeding die men dragen moet, was evangelietaal voor haar, en zij bemerkte nooit, dat hare gezondheidsjournalen van de loopende maand gewoonlijk tegenspraken wat zij in de vorige met veel ophef verkondigd hadden. Zij was het eenvoudigste en oprechtste schepsel dat er leefde en werd daardoor gemakkelijk om den tuin geleid. Zij verzamelde al de kwakzalverachtige tijdschriften en geneesmiddelen om zich heen, en leefde dan in de overtuiging dat zij een engel in menschengedaante was, die den balsem van Gilead aan hare lijdende naasten kwam brengen.

Op dat tijdstip waarvan wij spreken, begon de koudwaterkuur aan de orde te komen, en Toms droefgeestigheid kwam haar tot het toepassen van de kuur verbazend in de hand. Voor dag en dauw werd hij uit zijn bed gehaald en in de houtschuur gesleept en met een stortvloed van koud water overstelpt. Dat water werd met een harden handdoek afgedroogd, en vervolgens werd de jongen in natte lakens gewikkeld en onder de dekens gestopt, totdat hij zoo ging zweeten, dat zijn ziel, zooals hij zeide, door zijne poriën kwam kijken.

Niettegenstaande al die geneesmiddelen werd de knaap hoe langer hoe neerslachtiger, bleeker en slapper. Toen kwamen de heete baden, zitbaden, stortbaden en douches. De knaap was en bleef droefgeestig. Daarop werd aan de [ 99 ]waterkuur een diëet toegevoegd van dunne havergortpap en werden er Spaansche vliegen toegepast. Tante Polly toch berekende de inhoudsruimte van haar neef naar die van een kruik en vulde hem op, totdat hij vol was.

Langzamerhand geraakte Tom door al dat wasschen en plassen in een staat van verdooving en onverschilligheid. Dit verschijnsel vervulde de oude dame met schrik en er moest een einde aan gemaakt worden, het kostte wat het wilde. Daar leest zij in de courant van een nieuw zenuwmiddel! Dadelijk werd er een flesch besteld, geproefd en goed bevonden. De waterkuur werd opgegeven en alles van het zenuwmiddel verwacht. Een theelepeltje vol werd den knaap ingegeven, waarvan het resultaat in angstige spanning werd te gemoet gezien. Reeds bij de eerste proef week haar onrust en keerde de kalmte in haar ziel terug. Immers de onverschilligheid was op eens verdwenen. De knaap, al had zij hem op een gloeiende plaats gezet, kon niet schielijker woest en luidruchtig zijn.

Wat was hiervan de reden? Tom voelde, dat het tijd werd, weder wakker te worden. Het leven, 't welk hij thans leidde, mocht in zijn treurigen toestand iets romantisch hebben, het was te saai en te gelijk te vol akelige afwisseling om lang zóó te kunnen blijven. Daarom zon hij op allerlei middelen om er een eind aan te maken, en besloot verzotheid op het nieuwe drankje voor te wenden. Hij vroeg er zoo dikwijls om, dat het tante begon te vervelen en zij eindigde met hem te zeggen, dat hij maar leeren moest zelf in te nemen en haar er niet meer mede lastig vallen. Ware het Sid geweest, zij zou die liefhebberij in het geneesmiddel niet mistrouwd hebben, maar op Tom moest heimelijk een oogje gehouden worden. Tot hare geruststelling echter bemerkte zij, dat de inhoud wezenlijk verminderde, doch het kwam niet in haar op te vermoeden, [ 100 ]dat de knaap de geneeskracht van den drank, niet op zijn eigen lichaam beproefde, maar op den vloer der huiskamer en het vocht in een spleet onder het karpet uitgoot.

Op zekeren dag was hij daar juist mede bezig, toen tantes gele kat, kopjes gevende en spinnende, naar het theelepeltje kwam kijken, blijkbaar vol lust om er van te snoepen.

‘Dat is verboden waar voor jou, poesje,’ zeide Tom tot de kat.

Doch de poes maakte een gebaar alsof zij er anders over dacht.

‘Neen, poes, raak er niet aan.’

De poes hield echter vol.

‘Nu, als je het dan volstrekt wilt hebben, zal ik het je wel geven, want mij helpt het geen zier. Doch als het je niet goed bekomt, kan ik het niet helpen.’

Poesje stemde stilzwijgend toe en Tom spalkte haar den bek open en goot er eene hoeveelheid van den drank in. De kat sprong een paar el in de lucht, hief toen een jammerlijk geschreeuw aan, danste de kamer rond, sloeg tegen de meubels, wierp de bloempotten omver en gooide alles het onderstboven. Vervolgens ging zij op de achterpooten staan, draaide met den kop en miauwde van angst. Daarna liep ze weer als een razende het huis door en bracht overal verwarring en vernieling met zich. Juist toen tante Polly de kamer binnenkwam, was zij bezig een paar kostbare planten te vernielen en met een helsch geschreeuw door het open raam te springen, inderhaast nog de rest van de bloempotten met zich sleepende. De oude dame stond versteend van schrik over haar bril te staren, terwijl Tom op den grond lag te gillen van het lachen.

‘Wat, in 's hemels naam, scheelt de kat, Tom?’

‘Ik, ik zou het u niet kunnen zeggen,’ grinnikte de knaap. [ 101 ]

‘Wel, ik heb nog nooit zoo iets gezien. Hoe komt zij zoo?’

‘Ik weet het wezenlijk niet, tante Polly. Katten doen altijd zoo, als zij schik hebben.’

‘Doen ze dat?’ Er was iets in den toon, dat Tom vrees aanjoeg.

‘Ja, tante,’ zeide hij, iets minder boud; ‘dat geloof ik ten minste.’

‘Geloof je dat?’

‘Ja.’

De oude dame bukte zich en Tom verbeidde met angst den afloop. Doch hij begreep hare bedoeling te laat. Daar lag het verklappend theelepeltje achter de franjes van het bedgordijn. Tante Polly nam het op en hield het hem voor den neus. Tom deinsde terug en sloeg de oogen neder. Tante pakte hem bij het gewone handvatsel - zijn oor - en kneep dit lichaamsdeel zoo, dat men zijn hoofd hoorde kraken.

‘Nu, jongeheer, waarom moest dat stomme dier zoo mishandeld worden?’

‘Ik deed het uit medelijden met haar - omdat zij geen tante heeft.’

‘Geen tante, deugniet? - Wat heeft dat er mede te maken?’

‘O, heel veel! Omdat, als zij er eene had, deze haar gebrand zou hebben en haar de ingewanden geroosterd als ware zij een mensch geweest.’

Tante Polly voelde plotseling een knagende gewetenswroeging. Hetgeen wreed was voor de kat, kon ook wreed voor een jongen wezen. Haar hart werd verteederd. Zij kreeg spijt en hare oogen begonnen vochtig te worden; en hare hand op Toms hoofd leggende, zeide zij vriendelijk:

‘Ik deed het om bestwil, Tom. En, jongen, 't heeft u immers goed gedaan?’ [ 102 ]

Tom keek haar aan en zeide, terwijl hij een knipoogje maakte:

‘Ik weet, dat u het voor mij om bestwil gedaan hebt, en ik deed eveneens met de poes. Het heeft haar ook goed gedaan, want ik heb haar nooit zoo netjes zien dansen.’

‘O, maak dat je wegkomt, voordat ik weer boos word!’ riep tante uit. ‘En doe nu eindelijk je best eens om een brave jongen te worden. Medicijnen behoef je voorloopig niet meer te nemen.’

Tom ging dien middag vroeg naar school en bleef voor de deur staan, in plaats van met zijne makkers te spelen. Hij verklaarde zich voor ziek en zag er ook niet heel goed uit. Schijnbaar keek hij naar alles, behalve naar hetgeen waarop hij wezenlijk zijn oog gericht hield - namelijk, naar den weg.

Daar kwam Jeff Tatcher aan en Toms gelaat klaarde wat op. Hij begon een gesprek met hem en zocht op allerlei manieren iets omtrent Becky te weten te komen, doch de looze jongen scheen er niets van te merken. Tom wachtte en wachtte, en zijn oogen schitterden telkens, wanneer er een jurkje in het gezicht kwam, doch zoodra hij ontdekte dat de draagster van het jurkje niet de rechte persoon was, sloeg hij ze verdrietig neer. Eindelijk kwamen er geen japonnetjes meer voorbij en hij verviel in eene hopelooze neerslachtigheid. Hij trad het leege schoolgebouw binnen en gaf zich aan zijn verdriet over. Maar op eens ontdekte hij weder een jurkje en zijn hart klopte hoorbaar. Geen minuut later was hij de school uit en als een clown aan het kunsten maken. Hij gilde, lachte, zat de jongens achterna, sprong met levensgevaar over het hek, ging op zijn hoofd staan en verrichtte al de heldendaden, die hij maar kon uitdenken, terzelfder tijd voortdurend heimelijke [ 103 ]blikken werpend op Becky Tatcher, om te zien of zij het wel merkte. Doch zij scheen er niet op te letten en keek steeds een anderen kant uit. Was het mogelijk dat zij niet zag, dat hij daar was? Toen ging hij zijne gymnastische oefeningen in hare onmiddellijke nabijheid uitvoeren, liep met veel lawaai tusschen de jongens door, greep er een de pet van het hoofd, slingerde die over het dak van de school en danste en sprong, totdat hij vlak voor Becky stond en bijna tegen haar aanliep. En zij, zij keerde zich om, en Tom hoorde haar zeggen:

‘Ba! Sommige menschen verbeelden zich, dat zij ijselijk grappig zijn; zij doen altijd kunsten om gezien te worden.’

Tom werd gloeiend rood en droop verslagen af.