Naar inhoud springen

De Stijl/Jaargang 5/Nummer 5/De realiseering van het Neo-Plasticisme in verre toekomst en in de huidige architectuur

Uit Wikisource
‘De realiseering van het Neo-Plasticisme in verre toekomst en in de huidige architectuur’ door P. Mondrian
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 5, nr. 5 (mei 1922), p. 65-71. Publiek domein.

[ 65 ]P. MONDRIAN

DE REA­LI­SEE­RING VAN HET NEO-PLAS­TI­CIS­ME IN VER­RE TOE­KOMST EN IN DE HUI­DI­GE AR­CHI­TEC­TUUR

(Ar­chi­tec­tuur be­gre­pen als on­ze ge­hee­le [niet-na­tuur­lij­ke] om­ge­ving)

Gerealiseerd in de Schilderkunst, heeft het Neo-Plastisch begrip zich ook in Beeldhouwkunst uitgesproken (prisma-composities van G. Vantongerloo). In Bouwkunst gingen eenige Architecten homogeen met de „Nieuwe Beelding“. Zij zochten haar in de praktijk te stellen: theoretisch één weg gaande. Onder hen Architecten inderdaad overtuigd van de noodzaak eener nieuwe Bouwkunst „die verwerkelijkt wat onze tijd aan geestelijke, maatschappelijke en technische vooruitgang kan aanwijzen“ (lezing van J. J. P. Oud Febr. 21). Voor het goed recht van het Neo-Plasticisme pleit dat het streven der geavanceerden (buiten het Neo-Plasticisme om) in dezelfde richting is — zonder evenwel tot „consequentie“ te komen. De consequentie van het Neo-Plasticisme schrikt af. Men vraagt zich de mogelijkheid eener huidige realiseering-als-Architectuur der Neo-Plastische idee af: men „schept“ niet uit overtuiging. [ 66 ]
De huidige Architect leeft in „de praktijk van het bouwen“ — buiten Kunst. Zoo wil hij in dat bouwen het Neo-Plasticisme direct realiseeren ... indien hij er voor voelt. Dat eerst noodig is het „als Kunstwerk“ te scheppen wordt niet ingezien doordat de inhoud van het Neo-Plasticisme niet geheel gevoeld en begrepen wordt. Het „Kunstwerk“ moet de weg zijn tot de realiseering er van „als onze omgeving“.
Het Kunstwerk kan thans niet dan op zich zelf staan. Voorzeker is alleen in veelheid van gebouwen, als stad, het Neo-Plasticisme volkomen te realiseeren. Maar zijn verwerping, omdat dit heden niet mogelijk is, wordt daardoor niet gerechtvaardigd. Ook het Neo-Plastisch schilderij is heden een ding-op-zich-zelf — en toch wordt het hierdoor niet individueel. Want de „beelding“ bepaalt het.
Bij het maken van Architectuur is men over het algemeen thans niet vrij — hetgeen het Neo-Plasticisme eischt. Men is niet vrij dan door den enkeling of door een groep, die materieele macht heeft. Zoo is men beperkt tot het gebouw-op-zich-zelf. Het toont zich als zoodanig tegenover de omgeving ervan: de natuur, traditioneele of heterogene bouw. Evenwel is het in-zich „een beeld“: een wereld op-zich-zelf. Het kan dus de Neo-Plastische idee realiseeren. Wel moet de Neo-Plastiker de omgeving dan abstraheeren daar hij slechts harmonie door gelijkwaardigheid kent. Harmonie tusschen natuur en menschenbouw is hem een fantasie — onreëel, onzuiver.
Maar ook Neo-Plastische Architectuur „als Kunstwerk“ is niet dan onder zekere voorwaarden te realiseeren. Zij eischt, na vrijheid, ook voorbereiding. En deze voorbereiding kan bij de gewone wijze van bouwen niet genomen worden. Was het den grondleggers van het Neo-Plasticisme in de Schilderkunst niet dan door groote op offeringen mogelijk deze „nieuwe“ beelding tot volledige uitdrukking te brengen, in de algemeene Architectuur is dat thans vrij wel onmogelijk. De uitvoering, waardoor alles gevonden en opgelost moet [ 67 ]worden, is te kostbaar of onmogelijk door de omstandigheden. Absolute vrijheid tot voortdurend zoeken is vereischte om in een Kunst te culmineeren. Hoe zal dit in de, op allerlei wijzen gebonden, gewonen bouw, in deze maatschappij, mogelijk zijn? De wil en de macht om de Neo-Plastische idee te verwezenlijken zou er moeten wezen. Een oefenschool zou gegrond moeten worden, waardoor alle eischen opgelost konden worden. Een technisch laboratorium, speciaal voor het doel, zou noodig zijn. En waarlijk is dit zulk een onmogelijkheid niet: thans bestaan er toch ook akademisch — overbodig omdat ze slechts reproduceeren hetgeen al bestaat. Thans moet de Architect min of meer gehaast en min of meer gebonden een „Kunstwerk“ maken — op papier is de eenige voorbereiding. Hoe kan hij alle nieuwe moeilijkheden a priori oplossen? Een maquette in gips geeft geen voldoende voorbereiding voor het interieur: voor een in metaal of hout, op groote schaal, is geen tijd en geen geld beschikbaar. De tijd zal echter doen wat thans reeds mogelijk zou zijn. Lang en verschillend zoeken zal ten slotte tot het volledige Neo-Plastische Kunstwerk in Architectuur voeren.
Heden is „het bouwen“ en „de decoratie“ in de gewone praktijk een compromis tusschen „bestemming“ en „esthetische idee“ of „beelding“ — enkel en alleen door de omstandigheden. Want, onder boven genoemde voorwaarden, is het een met het ander te vereenigen.
Nut en schoonheid zuiveren elkander in de Bouwkunst. Zoo kon zij, ondanks haar gebondenheid ook van anderen aard, toch gedurende de eeuwen de voornaamste draagster van „stijl“ zijn, Door noodzaak (gebondenheid aan de materie, techniek, doel, nut) was zij niet het meest geschikte terrein voor de beelding van het „sentiment“. Daardoor behield zij een meerdere objectiviteit (als „monumentaliteit“ bekend). Anderzijds mistte zij ook juist hierdoor de snelle evolutie der meer vrije Kunsten. [ 68 ]
Wel wijzigt het nut, het doel, in Architectuur de schoonheid. Zoo is er verschil in de schoonheid van een fabriek en die van een woonhuis. Zelfs kan het de schoonheid beperken: sommige gebruiksvoorwerpen (de installatie, machines enz. in een fabriek, wielen van vervoermiddelen b.v.) kunnen een ronden vorm eischen waar „het rechte“ de diepste schoonheid beeldt. Die ronden vorm is dan meest de zuivere cirkel, die ver van grillige natuurlijkheid is. Steeds kan de eigenlijke Architectuur dan toch alles beheerschen: zekere „betrekkelijkheid“ blijft steeds bestaan.
Het ingewortelde begrip dat Architectuur met het driedimensionale „beeldend“ zou moeten rekenen doet o. a. ook de „vlakke“ beelding van het Neo-Plasticisme als onmogelijke voor Architectuur beschouwen. De Architectuur als vormbeelding te zien is echter een traditioneele opvatting. Het is de (perspectivisch) visueele ziening van het verleden. In het Neo-Plastisch begrip is deze opgeheven (zie mijn broch. Le Neo-Plast). De nieuwe ziening (ook reeds voor het Neo-Plasticisme) is niet van uit eèn bepaald punt: zij stelt het gezichtspunt overal, en nergens bepaald. Zij stelt het niet gebonden aan plaats of tijd (overeenkomstig de relativiteitstheorie). In praktijk stelt zij het voor het vlak (de uiterste mogelijkheid van beeldingsverdieping). Zoo ziet zij de Architectuur als een veelheid van vlakken: weder vlak. Deze veelheid componeert zich dus (abstract) tot een vlak beeld. De praktijk eischt tegelijkertijd een nog betrekkelijk visueel-esthetische oplossing door compositie enz., wegens de betrekkelijkheid onzer physieke verplaatsing.
Door vlakbeelding op deze wijze te zijn eischt de Neo-Plastische Architectuur de kleur, zonder welke het vlak geen levende werkelijkheid voor ons is. Ook om het natuurlijk aspect der materie weg te nemen is kleur vereischte: de pure, vlakke, tot bepaaldheid gestelde (scherp begrensde, niet vervloeiende) primaire of grondkleur van het Neo-Plasticisme met hare tegenstelling de niet-kleur (wit, zwart en grijs). [ 69 ]
De kleur wordt gedragen door de Architectuur of wel zij heft deze op: al naar eisch. De kleur strekt zich uit over de geheele Architectuur, gebruiksvoorwerpen (meubelen, enz.) enz. enz. Zoo wordt, in het geheel, het een door het ander opgeheven. Maar zoo komt men ook in botsing met de traditionale opvatting van „constructieve zuiverheid“. De idee leeft nog dat constructie „getoond“ moet worden. De nieuwere techniek heeft echter al reeds deze idee een stoot tot afbreuk gegeven. Wat b. v. in baksteenbouw te verdedigen was is dat in betonbouw niet meer. Eischt het beeldende begrip dat een constructie beeldend opgeheven wordt dan zijn de middelen te vinden om toch aan eischen èn van constructie èn van beelding te voldoen. — Behalve „kunstenaar“ te zijn hoort slechts tot Neo-Plastische Architectuur inderdaad Neo-Plastiker te wezen. Alle eischen moeten inderdaad Neo-Plastisch opgelost worden. De Neo-Plastische schoonheid is een andere schoonheid dan de Morpho-Plastische, zooals ook de Neo-Plastische harmonie een andere en geen harmonie voor conventioneel gevoel is (zie genoemde broch).
Ook in de uiterlijkheid om-ons-heen manifesteert zich reeds een andere schoonheid — geheel buiten het Neo-Plasticisme om. In de „mode“ (costumes) b. v. zien we een voorbeeld van constructie-opheffing en (natuurlijk) vormverandering: van natuur-te-niet-doen waarbij de schoonheid niet geschaad, alleen veranderd wordt. Constructieve-en esthetische zuiverheid gaan thans op een geheel andere wijze dan voorheen samen. We zien het ook in de Kunst. Voorheen eischte de (natuurlijke) beelding het tonen van anatomie (constructie) terwijl dit in de nieuwe Kunst niet meer te pas komt. Zoo zal het in de Neo-Plastische Architectuur mogelijke zijn van de nieuwste technische vindingen partij te trekken zonder aan het beeldend begrip te schaden. Kunst en techniek zijn onafscheidelijk, en hoe meer de techniek zich ontwikkelt, hoe zuiverder en meer volkomen Neo-Plastische Kunst gemaakt zal kunnen [ 70 ]worden. De techniek werkt de Neo-Plastische opvatting zelfs reeds in de hand. Zoo eischte de baksteenbouw het ronde bij ruimteoverdekking, terwijl betonbouw tot de rechte overdekking voert. Ook de constructie in enkel ijzer geeft vele mogelijkheden. Zal te groote kostbaarheid het Neo-Plasticisme in de Architectuur tegen houden? De kosten wordt dan aanmerkelijk gereduceerd wanneer de voorbereiding door een speciale inrichting, boven genoemd, tot stand komt. En hoeveel wordt in Neo-Plastische Architectuur niet gespaard aan Sierkunst, Beeldhouwkunst enz. Wel is de groote kostbaarheid dezer nieuwe Architectuur ook een der redenen waarom zij voorloopig tot „het Kunstwerk“ bepaald blijft. Toch kan heel veel van het Neo-Plastisch begrip reeds in den gewonen bouw gerealiseerd worden.
Sierkunst heeft zich reeds in geavanceerde moderne Architectuur sterk gereduceerd zoodat het geen verwondering behoeft te wekken dat de Neo-Plastische haar geheel uitsluit. In deze Architectuur is de schoonheid geen „aanhangsel“ meer, maar in de Architectuur zelf. „Sierkunst“ heeft zich verdiept. Evenals de Beeldhouwkunst. Deze gaat op in de inrichting, (meubelen, enz.) Zoo worden gebruiksvoorwerpen etc. in hun elementaire vorm schoon: dus door zich-zelf. En toch zijn zij weder niets op-zich-zelf: zij maken slechts deel uit van de Architectuur, zoowel door vorm als door kleur.
In het vertrek wordt de ledige ruimte „tot bepaaldheid gesteld“ door de z. g. „meubelen“, en deze zijn weder in verband met de indeeling van het vertrek omdat het eèn tegelijk met het andere gemaakte wordt. Het plaatsen van een kast is van even groot gewicht als haar vorm en kleur, en dit alles is weer even belangrijk als het maken van het vertrek. Architect, Beeldhouwer en Schilder, in hun essentieel wezen, brengen alles gezamelijk tot stand of vereenigen zich in een persoon.
Het Neo-Plastisch begrip dat de voorwerpen van gebruik enz zich moeten oplossen in het geheel en ook [ 71 ]zich onderling moeten opheffen, is geheel in strijd met zekere moderne bewegingen welke de gebruiksvoorwerpen juist appart stelt als „kunstvoorwerpen“. Zoo willen zij de Kunst tot „gemeenschapskunst“ maken, „in het leven stellen“. Inderdaad is het niet anders dan het „schilderij“ of het „beeldhouwwerk“ maken — op een onzuivere wijze, daar „Kunst“ vrijheid eischt. Door zulke bewegingen kan de uiterlijkheid-rond-om-ons nooit „vernieuwing“ ondergaan: de aandacht die haar toekomt wordt verbrokkeld in het detail. Dergelijk streven doet schade: ook aan zuivere schilderkunst, als het gebruik maakt van zuiver beeldende elementen. Het past deze schilderkunst dan ... decoratief toe waar zij zuiver beeldend is. Het Neo-Plasticisme leent zich (door haar vlakheid) schijnbaar tot decoratie, maar inderdaad bestaat het „decoratieve“ niet voor het Neo-Plastisch begrip.
Zoo is van uit Schilderkunst ook over Bouwkunst in Beeldhouwkunst geoordeeld: het is mogelijk, omdat zij in Architectuur een geheel vormen. Bovendien: wel is de Neo-Plastische Esthetiek uit de Schilderkunst voortgekomen, maar eenmaal begrip geworden, geldt zij voor alle Kunsten. maart ’22

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Ad Petersen (redactie; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 211-214.