Naar inhoud springen

Else/2

Uit Wikisource
I Else (1900) door Alexander Kielland, vertaald door Ero Noele

II

III
Uitgegeven in 's Hertogenbosch door Van Vrijberghe de Coningh.

[ 23 ]


II


„Ja, maar wij moeten bedenken, dames en heeren! dat het hier niet alleen geldt om de verdrukte menschheid in het algemeen te hulp te komen, wij hebben ons als taak gesteld om binnen een bepaald gebied te werken; terwijl ik mij van ganscher harte kan aansluiten bij de uitgesproken meening van consul With, moet ik toch er op aandringen, dat wij niet buiten onze grenzen zullen gaan. Het is zeker mogelijk dat de nood — en wat ons hier vooral aangaat, het zedelijke bederf onder de jonge meisjes — even zoo groot kan wezen — ja misschien veel grooter in de gemeente van St. Paul dan hier in St. Petri. Maar ik geloof toch, dat wanneer onze arbeid werkelijke, zichtbare vruchten als zegen zal dragen, dat wij ons dan binnen die van God zelve aangewezen grens moeten houden en dat is — naar mijn meening — onze eigen gemeente." [ 24 ]„O! als dat waar is, wat de kapelaan hier zegt," zeide mevrouw Beutzen blij, „dan is het net zooals ik vroeger mijn eigen armen kreeg. Alles wat ik gaf, wat wij uitstrooiden, verdween spoorloos en het werden slechts meer en meer die kwamen, en bedelden. Maar nu laat ik ons meisje maar antwoorden: Wij hebben onze eigen armen; zoo weet men dat geen onwaardige iets krijgt en zoo kan men dan onzichtbare vruchten zien — neen gezegende vruchten — hoe was dat nu, wat de kapelaan zei, het was beide zoo waar en zoo mooi."

„Zichtbare vruchten als zegen," zeide de kapelaan bescheiden blozend.

„Ja, zoo was het," — zeide mevrouw Bentzen en herhaalde de woorden halfluid om ze te onthouden.

„Ik voor mij, geloof nu eenmaal niet dat het goed is om te geven en te helpen zonder onderscheid," zeide de jonge vrouw van den nieuwen inspecteur van politie en sloeg hare mooie oogen bescheiden neer.

De kapelaan boog toestemmend en wees erop hoe het in de Schrift al heet, dat het niet goed is om het brood van de kinderen te nemen en voor de hondjes te gooien. Daaraan knoopte hij enkele opmerkingen vast waarin hij er op wees, dat de vereeniging voor de gevallen vrouwen, die hij mede stichten wilde, en voor welk doel men hier verzameld was, hare werkzaamheid streng moest houden binnen de grenzen van de gemeente St. Petri.

De grossier With had er eigenlijk niet het minste tegen in te brengen. Hij had enkele gewone woorden in de lucht gesproken om iets te zeggen. Nu moest hij dan verklaren, dat het slechts zijn meening was, [ 25 ] — zoo in groote trekken — hm! een aanduiding te geven, wat naar zijn — hm! meening — gedaan moest worden — tegenover dit-hm! — maatschappelijk kwaad!

De kapelaan complimenteerde hem voor de waardevolle bijdrage, die de consul gegeven had, tot opheldering van de zaak, waarna de discussies over dit punt beschouwd werden als afgeloopen, en de, door den kapelaan voorgestelde naam aangenomen werd: „de Vereeniging voor gevallen vrouwen van St. Petri."

Consul With streek zijn zwarten knevel glad en zat op de loer om naar zijn horloge te kijken. Het was zijne vrouw, die hem gedwongen had aan deze vergadering deel te nemen, waar behalve hij geen ander heer dan de kapelaan aangetroffen werd. Overigens was het de élite van de allerfijnste dames der stad, die om deze reden samengekomen waren, ten gevolge van een verzoek van den kapelaan. Consul With was uitgenoodigd, omdat men een van de rijkste en beste namen der stad onder de stichters wenschte te hebben.

Kwade tongen zouden misschien zeggen, dat de consul vreemd uitstak juist in een vereeniging van dezen aard, want in werkelijkheid stond hij in geen goeden reuk.

Eenigen vonden een verontschuldiging voor hem in die omstandigheid, dat consul With bijna gedaan had, wat een beroemd Deensch theoloog Kierkegaard wilde, dat Luther gedaan zou hebben — namelijk dat hij getrouwd was met een strijkplank. Want mevrouw With was het platste wat men onder de oogen krijgen kon.

[ 26 ]Anderen vonden, dat zij niet beter verdiende, wanneer zij zoo dwaas zijn kon, zich te verbeelden, dat de mooie Otto With haar om iets anders genomen had, dan om het geld van den ouden schipper Randulf.

Maar de consul zelf was zoo handig en glad, zoo beminnelijk en beleefd dat het gerucht langs hem afgleed. Die hem nauwkeurig kenden, lachten over hem: hij was nu eenmaal onverbeterlijk; maar de meesten meenden, dat het niet zoo erg was, als gezegd werd.

Ondertusschen werden de verhandelingen voortgezet; de voorbereidende werkzaamheden afgesproken, en verdeeld onder de aanwezigen. Dit was echter niet zonder moeilijkheid gegaan en de kapelaan moest uiterst voorzichtig zijn om tusschen al deze dames te manœuvreeren zonder er een voor het hoofd te stooten.

Hoofdzakelijk kon hij merken dat er veel dames waren, die speculeerden op den post van secretaresse der vereeniging. Dit was voor een deel de eigen schuld van den kapelaan, want hij had haar, half schertsend, het interessante en verantwoordelijke van zoo iets voorgespiegeld, zooals een groot, dik notulenboek te houden met rubrieken in rooden en blauwen inkt.

Het scheen speciaal de vrouw van den inspecteur van politie, die op dat dikke notulenboek verliefd was en iederen keer dat de secretaris-positie ter sprake kwam, liet zij haar mooie oogen met een bedeesd smeeken op den kapelaan rusten.

Maar daar waren anderen die deze onderscheiding meer waardig waren. Ten eerste was daar nu mevrouw With, in wier elegante salon de vergadering plaats. had en van wie men de grootste bijdrage verwachtte. [ 27 ] De kapelaan had echter listig bedacht zich van haar af te maken, door haar man, den consul, tot president der vereeniging te kiezen.

Zoo was daar ook de rijke mevrouw Fanny Garman op Sandsgaard. Zij zag er werkelijk uit alsof zij zich verveelde en of haar niets interesseerde; maar het kon toch gebeuren, dat zij een voorbijgaan kwalijk nemen zou: men kon het nooit weten.

Dan was ook een groote vraag, of hij niet het beste deed om de vrouw van den hoofdpredikant te vragen voor den secretarispost. Pastor Martens had voor zijn vrouw de invitatie om aan de vereeniging deel te nemen, aangenomen, maar hij had er bijgevoegd dat, ofschoon zijn Lena met hart en ziel zich voor de zaak interesseerde, zij helaas zoo zwak was, dat zij het liefst als een stille vrouw zich ophield binnen de beschutte muren van haar huis. Zij was ook niet aanwezig in de vergadering.

De kapelaan begon onrustig te worden; hij was nog betrekkelijk nieuw in de gemeente en de stichting van deze vereeniging voor gevallen meisjes in de gemeente van St. Petri zou eigenlijk zijn groote entrée zijn. Nu voelde hij reeds enkele bezwaren: deze secretarispost — wat zou hij toch daarmee doen? Maar terwijl hij daar zat en zich kromde onder al deze moeielijkheden, werd er aan de deur geklopt en juffrouw Falbe kwam binnen.

Na een vluchtigen groet aan mevrouw begon zij kort en krachtig — zich wendende tot het verzamelde gezelschap: „Ik heb gehoord, dat hier een vereeniging gevormd wordt om jonge meisjes te redden; en daar ik dacht, dat er geen groote aanvraag voor plaatsing [ 28 ]wezen zou, zoo wil ik mij haasten een jong meisje aan te bevelen, dat het in de hoogste mate noodig heeft om uit haar omgeving gered te worden. U kent haar zeker ook, mevrouw Bentzen, het: is de kleine Else bij madam Späckbom."

Mevrouw Bentzen schudde zich en streek een draad van haar japon — ja zeker, zij kende immers dat kleine verdrevene ding, maar zij moest toch wel toegeven, dat —

En de meesten van de andere dames mompelden en fluisterden met elkaar; maar consul With was zoo onvoorzichtig uit te roepen: „O! u meent Loppen, juffrouw Falbe — een aardig — hm! hm!" Het hielp niet, dat hij begon te hoesten; de strijkplank stuurde hem een blik toe, en mevrouw Garman lachte hardop achter haar grooten waaier. Maar juffrouw Falbe zette haar aanbeveling voort, terwijl zij alle verzoekingen beschreef van het leven in de Ark.

„Dat juffrouw Falbe het nog uithouden kan, in zulk een huis te wonen" — zeide de strijkplank in de lucht.

De juffrouw bedwong zich en zweeg, maar daar niemand scheen te willen antwoorden, zeide de kleine inspecteursvrouw: „Excuseer! — Ik ben hier nog zoo vreemd; woont dat bewuste jonge meisje binnen de grenzen van St. Petri?"

Dit scherpzinnige gezegde maakte zulk een goeden indruk op den kapelaan, dat hij besloot, dat zij den secretarispost hebben zou. Ondertusschen werd geconstateerd dat de Ark werkelijk binnen de grenzen van de gemeente St. Petri lag en er onstond weer eene kleine pauze. Want allen wilden gaarne tegen [ 29 ]juffrouw Falbe zijn, maar geen een wist welke tegenspraak men er op vinden zou.

Toen zeide de kapelaan: „Excuseer, juffrouw Falbe — daar u het doel van deze vereeniging kent, weet u ook, welke menschen in de maatschappij wij zoeken om te redden. Veroorloof mij daarom een vraag: Is dit door u aanbevolen meisje, een gevallen vrouw?"

„Dat weet ik niet;" — antwoordde juffrouw Falbe haastig en kleurde, maar dadelijk daarop voegde zij er rustig bij: „zij is niet ouder dan zeventien jaar en juist daarom hoop ik, dat zij gered kan worden. Want, te oordeelen naar de omgeving waarin zij opgroeit, lijkt het mij haast een noodzakelijkheid, dat zij vallen en zinken moet — zooals wij dikwijls zien, dat meisjes in haar positie doen."

„Ja — juffrouw! — daarop moet ik u antwoorden — dat ik ten eerste uwe moderne meening over de noodzakelijkheid niet deel. Ik voor mij geloof — en ik ben — zelfs wanneer de nieuwe wijsheid van den tijd mij uitlachen wil — ik ben gelukkig te gelooven, dat zelfs daar, waar het menschenoog den zekeren, den noodzakelijken weg tot het verderf ziet, dat zelfs daar plaats is voor Gods liefdevolle besluiten. En wat nu de zaak zelve aangaat", voegde de kapelaan erbij en keek de vergadering rond, „zoo moet ik hierbij aanmerken, wat ik vroeger reeds de eer had in dezen kring te ontwikkelen — dat waar het onze plicht is onze werkzaamheid te beperken tot een bepaalde gemeente, wij ook dienen vast te houden, dat ons reddingswerk een bepaalde klasse menschen omvat. Dit hebben wij ook willen uitdrukken in den naam, dien wij gekozen hebben: De vereeniging voor [ 30 ]gevallen vrouwen — dus slechts voor die ongelukkigen, die wij gevallen vrouwen noemen — van de gemeente St.Petri."

Deze redevoering werd ontvangen met gedempten, maar ijverigen bijval van alle dames rond om die tafel en vele: „natuurlijk — dat is duidelijk — dat spreekt vanzelf" — werden gehoord.

Een oogenblik leek het alsof juffrouw Falbe een heftig antwoord wilde geven, — zij was dikwijls zoo ontoerekenbaar. Maar zij hield zich in en liet de zaak rusten met de droge verontschulding, dat zij aan het verkeerde kantoor gegaan was — zooals zij zich uitdrukte.

Daarop verliet zij de vergadering.

Zoo is het altijd met juffrouw Falbe, barstte mevrouw With los — toen de deur gesloten was; „gedurig volgt er iets onbehagelijks met haar."

„Zij is zoo wonderlijk hard," zeide mevrouw Bentzen.

„Ik vrees ervoor, dat zij den rechten geest mist," zeide de kapelaan ernstig, mild.

„Zoover ik weet," bracht de inspecteursvrouw in 't midden met haar onschuldige stem, is juffrouw Falbe geen lid van eenige weldadigheidsinstelling van de stad?"

„Neen! — wij hebben haar in het eerst gehad in de verpleeginrichting voor kleine kinderen," antwoordde mevr. Bentzen. „Maar zij was zoo weinig meegaande, onhandelbaar en heerschzuchtig en tot slot kwam die geschiedenis met de kwakzalveres."

Deze geschiedenis werd nu verteld. Zij paste des te beter bij den toestand omdat zij juist om dezelfde Else draaide, die juffrouw Falbe aanbevolen had. De vrouw van den inspecteur van politie informeerde [ 31 ]zeer ijverig naar het verschil van juffrouw Falbe's leeftijd en dien van het jonge meisje — een scherpzinnigheid, welke de kapelaan niet kon nalaten in stilte toe te juichen.

Maar eerst toen dr. Bentzen, hij was de huisdokter, binnenkwam, kreeg men ordentelijke inlichtingen over het geheele schandaal.

Toen hij hoorde, waarover het gesprek liep, stak hij zijn rooden neus in de lucht en begon in een stroom van woorden, de heele Ark van onderen tot boven door het slijk te halen. Zij was een schande voor de geheele stad; Puppelene was een heelster, die dien suffer van een muzikant er op nahield om de politie voor den gek te houden. Juffrouw Falbe en haar broer waren bijna van hetzelfde deeg; maar toen hij op madam Späckbom en Loppen kwam, wond hij zichzelf tot zulk een razernij op, dat zijn vrouw, zooals zij meer placht te doen, begon hem op den schouder te kloppen en zachtjes de deur uit te schuiven.

Na deze uitbarsting kon men de vergadering niet meer aan den gang krijgen. Mevrouw Fanny Garman had haar handschoenen dichtgeknoopt en reeds lang had men de paarden van Sandsgaard voor de ramen gezien. Mevrouw Fanny had haar mond niet anders geopend dan om te gapen. Af en toe maakte zij een grimasse van verveling tegen consul With, die hij beantwoordde, wanneer hij kon.

De kapelaan had eigenlijk willen sluiten met een klein gebed, maar dat viel zoo niet. Het ruischte en knetterde zoo wonderbaar in de zijden japonnen der dames, toen deze begonnen op te staan, dat hij er niet toe kwam om te beginnen.

[ 32 ]Deze vereeniging was overigens zeer weinig verschillend van de talrijke zendelings- en weldadigheidsgezelschappen, waar het sterk religieuse domineerend placht te zijn. De meesten van de hier aanwezige dames namen over het algemeen zoo geen deel er aan, maar het was juist de bedoeling van den kapelaan geweest om in zijn vereeniging de fijnste dames op te nemen, die zich anders tot het geven van geldelijke bijdragen beperkten.

Hiermede was het toch geenszins zijn bedoeling om zijn vereeniging meer aristocratisch en exclusief te maken, dan de andere in de stad. Hij was echter van het idée, dat de geestelijke in onze dagen zich al te veel naar de middenklasse keerde en verzuimde diegenen te influenceeren, die het hoogste in de maatschappij stonden en zich in het bezit der hoogste beschaving geloofden.

Het was deze opinie die hij wilde handhaven, maar de stad begreep hem helaas niet, En evenals er altijd tusschen de ontelbare vereenigingen voor alle soort van zendingswerk en in het tallooze gewriemel van bazaarcomités voor ieder denkbaar oogmerk reeds mededinging en sterke afgunst heerscht, zoo vereenigden zich allen, om met schuine oogen naar deze nieuwe concurrente te zien, deze hoogvoorname vereeniging voor gevallen vrouwen van de gemeente St. Petri, met den consul With als president.

 

 
Afkomstig van Wikisource NL, de Vrije Bron. "https://nl.wikisource.org/w/index.php?title=Else/2&oldid=156139"