Naar inhoud springen

In en om Valkenburg (1890)/9

Uit Wikisource
Genheek en Heihof In en om Valkenburg (1890) door Heinrich Witte

De Schaesberg — Schin op Geul

Oud-Valkenburg
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill.
[ 43 ]
 

DE SCHAESBERG.—SCHIN OP GEUL.

 

 

Een der eerste wandelingen der bezoekers van Valkenburg is zeker naar den op een kwartier afstands, ten Oosten van het stadje liggenden Schaesberg; ofschoon het vrij algemeen minder de berg zelf is, die daarbij in aanmerking komt, dan de op zijn kruin staande zoogenaamde Hermitage. Een wezenlijke hermitage toch, met een levende kluizenaar behoort tegenwoordig, zelfs in dit bij uitnemendheid katholieke gedeelte van ons land, tot de groote zeldzaamheden, en heeft daarom voor meest alle bezoekers een bijzondere aantrekkelijkheid.

Laat dit U koel, ook goed; we gaan er toch naar toe, wijl het boomrijke plateau van dezen 144 Meter hoogen berg een der fraaiste plekjes is van deze schilderachtige omstreken, zoodat we in elk geval het vooruitzicht hebben van een schoone wandeling te maken.

De weg er heen is gemakkelijk te vinden. We gaan aan het Noordelijke einde der hoofdstraat de Geulbrug over, slaan bij het hotel "la Croix de Bourgogne" onmiddellijk rechtsom, volgen dan de betrekkelijk breede straat ("Tusschen de bruggen"), passeeren, na een hoek omgeslagen te hebben een [ 44 ]tweede brug over een anderen arm der Geul, gaan nog een klein eind rechtuit, welk gedeelte dezer straat "St.-Peter" heet, tot aan het klooster der Franciscanessen. Daar slaan we rechts om, de "Oostergats" in, wandelen een minuut of vijf langs de kloostermuren en zijn nu geheel buiten.

Op aangenamer wijze begint men deze wandeling zoo men in de hoofdstraat, reeds vóór de Geulbrug, bij de Societeit rechts af de fraaie lindenlaan, "Achter de bogen" genaamd, doorgaat, vervolgens rechtuit langs de Geul en het "Walramsplein" tot aan de sluis. Deze gaat men dan over, den achterweg, "Aan de Erken" (sluizen) geheeten, langs, door het "Molenstraatje", waarna men vlak tegenover den molen in »St.-Peter" uitkomt, en dan rechts af gaat tot aan het klooster, gelijk hierboven werd opgegeven.

Spoedig komen we nu onder den indruk eener liefelijke natuur. Aan de rechterzijde van den weg krachtige, gezonde Noteboomen, en daaronder een heg, laag genoeg om er overheen te kunnen zien, zoodat het uitzicht op een tweetal dicht begroeide bergen in de verte geheel vrij blijft. Ter linkerzijde heeft men geen uitzicht, daar even voorbij het klooster de berghelling begint, die met dicht kreupelhout begroeid is.

Na een minuut of vijf hebben wij de notenlaan bereikt, die ons reeds op eenigen afstand met hare frissche schaduw tot zich lokte. Het is hier zoo heerlijk, dat we het maar kalmpjes aanleggen, om er des te langer van te genieten. Na een kort poosje komen we aan het Kasteel Oost, welks gele muren reeds op een afstand de opmerkzaamheid trekken.

Limburg is nog rijk aan oude kasteelen, niette[ 45 ]genstaande er ook velen verwoest of gesloopt zijn. In de onmiddellijke nabijheid van Valkenburg alleen zijn er drie; de beide anderen vinden we straks op onzen terugweg.

Het reeds in de 14e eeuw gebouwde Kasteel Oost, thans toebehoorende aan familie van den in 1889 overleden Baron de Villers de Pité, waar we nu langs wandelen, mag in de geschiedenis van Valkenburg niet zonder beteekenis geweest zijn, ons trekt het met zijn eenvormige gebouwen niet bijzonder aan; veel meer boeit ons de schoone natuur om ons heen.

We kunnen, zoo we dit verkiezen, even voor dat we aan het kasteel komen, deze laan verlaten, om, door de spoorwegviaduct en daarna onmiddellijk rechts af gaande, een zich tusschen de korenvelden slingerend voetpad tegen de daar slechts flauw hellende zuidelijke berghelling te volgen. Deze weg is wel gemakkelijk, maar bij warm, vooral zonnig weder niet zeer aan te raden, terwijl bovendien die, welken wij nu kiezen, fraaier is en meer afwisseling biedt.

Bij het Kasteel Oost staande heeft men door de notenlaan, recht uit, een zeer aantrekkelijk perspectief vóór zich, wijl licht en donker zich daar op hoogst schilderachtige wijze afwisselen.

Aan het einde der laan krijgt het tableau ter linkerzijde een woester aanzien. De weg loopt namelijk hier langs den voet van het bosch "de Wiegert", en blijkbaar is daar een gedeelte uitgegraven, waardoor die hooge, steile rotswand ontstond, hier en daar met heesters en boomen begroeid, en daardoor gedeeltelijk aan het oog onttrokken, terwijl verder de berghelling dicht begroeid is.

[ 46 ]Ter rechterzijde hebben we een fraai gezicht op het gebergte, dat, aan den voet allerwege beteeld, met de groote licht- en donkergroene ruitvormige akkers van rijp of rijpend koren, afgewisseld door grasvelden en boschjes, naar boven toe overal met zwaar bosch bezet is.

Hoewel de Geul door de heesters en struiken hier aan ons oog onttrokken wordt, verraadt het kabbelen van het woelige water toch de onmiddellijke nabijheid van het levendige riviertje.

Hier, waar de weg een klein eind vlak er langs loopt, hebben we goed uit te zien, willen we het boschpaadje aan onze linkerhand, dat we moeten hebben, niet voorbijgaan. Letten we echter maar wat op, dan kunnen we het niet missen; immers het bevindt zich juist dáár waar de jonge Noteboomen aan die zijde ophouden, een pas vijf, zes voorbij den laatsten Noteboom. 't Is echter zóó dichtgegroeid, dat men het maar juist kan onderscheiden.

Zie! hier is het. Deze trappen in den steilen berg uitgegraven gaan we op, en dit blijkt een goede maatregel te zijn, daar we anders hier zeker wel de houding van viervoeters zouden moeten aannemen.

Lang duurt dit echter niet, want nadat we ongeveer een veertigtal ruwe treden zijn opgeklommen, is het smalle pad verderop niet meer zóó steil, dat dit hulpmiddel nog noodig zou zijn. 't Is een aardig, eenigszins avontuurlijk pad door dit dichte bosch; voor wie wat kortademig of wat spoedig moe zijn, zeker steil genoeg; maar het duurt niet zóó lang, dat het te vermoeiend zou zijn, terwijl zij, die aan een gemakkelijker wandeling de voorkeur geven, het daareven vermelde pad door de korenvelden kunnen volgen, Eindelijk behoeven zij, die het nóg [ 47 ]wat gemakkelijker wenschen, of tegen dit laatste zonnige pad opzien, nog slechts een eind rechtuit door te wandelen, om, even vóór een beeldengroep, een gemakkelijken rijweg in de richting die ze afkwamen tegen den berg op te vinden.

Na een poosje klimmens zien we tusschen het dichte groen helder licht schemeren. Zou dit reeds de kruin van den berg zijn? Dan is die veel minder hoog dan we dachten. Als we echter die plek genaderd zijn, zien we wel beter, maar dan kijken we elkaar niet alleen verwonderd, maar ook aanvankelijk wel wat teleurgesteld aan; immers we zien ons hier plotseling in onze wandeling gestuit, door niets minder dan een zeer breeden en diepen hollen weg, die in de berghelling voor den spoorweg werd uitgegraven.

Het is dus onmogelijk rechtuit verder naar boven te gaan; gelukkig echter dat we aan den rand van die diepte een smal pad ontdekken, in de richting van een brug over den spoorweg, waarbij een wachtershuisje staat.

Als we niet geheel en al kinderen waren der negentiende eeuw, zouden we geneigd zijn het met den naam van vandalisme te bestempelen, dat men deze schoone natuur aldus ontwijdde; nu zeggen we alleen dat het jammer is, want inderdaad is hier door dien ijzeren weg alle poëzie aan deze liefelijke plek ontnomen. Gelukkig echter slechts zeer plaatselijk, want na een minuut of vijf onzen weg vervolgd te hebben, zijn we weer van dien storenden indruk verlost.

Nu we bij die houten brug zijn gekomen, blijkt ons tevens waarom die daar noodig was, wijl het toch niet kon verondersteld worden, dat men haar [ 48 ]zou gebouwd hebben alleen voor de wandelaars, die langs het door ons gevolgde voetpad den berg willen beklimmen. Hier gaat namelijk een rijweg (dezelfde dien we daareven bedoelden) naar boven, welke weg hier door de diepe spoorwegravijn afgesneden werd.

We gaan nu de brug over en volgen dien weg, die, hier vlak, ten gevolge van de spoorwegontgravingen, zich spoedig in het dichte bosch langzaam rijzend voortzet. Aan den ingang van dien boschweg staat een bank, waar we eenige minuten zouden kunnen uitrusten.

Wij hebben daaraan echter nog geen behoefte, maar we staan hier op die open plek toch even stil, om eens om ons heen te zien; immers we zijn reeds hoog genoeg gekomen, om, over den spoorweg heen, een fraai uitzicht te hebben. Ook kunnen we niet nalaten een blik te werpen op de diep onder ons liggende rails, die, in de verte bijna inéénvloeiende, als het ware de verlichaming zijn van het denkbeeld van snelheid en kracht.

In het bosch is het donker, frisch, heerlijk! De weg is juist breed genoeg voor een kar, want de sporen der wielen liggen aan de uiterste kanten. Dicht groen aan beide zijden, dicht groen boven onze hoofden. Steil is het hier natuurlijk niet, anders zou de weg niet voor karren berijdbaar zijn; we wandelen dus volkomen op ons gemak en verlangen niet naar het spoedig bereiken van ons doel; integendeel, we zouden dit wel gaarne wat veraf wenschen.

Zoo heel ver is het echter niet, maar, als we boven gekomen zijn, blijven we geheel onder dien aangenamen indruk, voor zoover het de verkwik[ 49 ]kende, dichte schaduw betreft, en komen we bovendien plotseling ook onder een geheel anderen, die zich volkomen van ons meester maakt.

Zoodra we, uit den boschweg op den ruim 140 Meter hoogen kruin van den berg komen, dien we, gelijk dit immers gewoonlijk het geval is, kaal en alleen met granen beteeld meenden, maar die integendeel overal met zware boomen bezet is, zien wij de Hermitage en de kapel met haar klokketorentje vlak vóór ons. We blijven echter aanvankelijk daarvoor volkomen onverschillig, betooverd als wij zijn door het aangrijpende tafereel, dat zich thans in zuidelijke richting voor ons ontplooit.

Het uitzicht van den berg is hier, maar ook hier alleen, volkomen vrij; aan alle andere zijden is het plateau door dicht bosch ingesloten, dat voor den eenzamen bewoner zeker geen gering voordeel is.

We vlijen ons hier in de schaduw der zware Linde- en Kanstanjeboomen, nabij de helling van den berg neer, om geheel op ons gemak dit prachtige schouwspel te bewonderen.

Links en rechts strekt zich de berg nog een eind weegs uit, zoodat we een half cirkelvormige opening vóór ons hebben, aan beide zijden echter met dicht bosch bezet, zoodat alleen rechtuit het uitzicht onbelemmerd vrijbleef. Een schilderij op reusachtige schaal, door een daaraan geëvenredigd groene lijst geëncadreerd. Rechts, diep beneden ons, herkennen we het Kasteel Schaloen, op een door de zich hier in twee armen splitsende Geul gevormd eiland; links zien we het Kasteel Pelzer; daarachter uitgestrekte, langzaam rijzende, ruitvormige korenlanden, met die schakeeringen van groen en geel, welke, vooral bij helder zonnig weder, het effect [ 50 ]zoo zeer verhoogen. De heete, in zichtbaar trillende beweging zijnde lucht maakt het gezicht op de groene bergen, die den achtergrond van dit heerlijke panorama vormen, des te aantrekkelijker.

Die achtergrond is niet gesloten; neen, van dezen berg gezien juist in het midden, ligt een open dal, waardoor een perspectief gevormd wordt, dat zich letterlijk in nevel verliest.

De kapel is een zeer klein kerkje en de zoogenaamde hermitage kan men vergelijken met eene kleine kosterswoning. De kluizenaar—gelijk men den bewoner daarvan pleegt te noemen—zorgt voor het onderhoud der kapel en van den daarachter gelegen zoogenaamden Calvariënberg. Sommigen stelden zich voor hier een anachoreet te zullen ontmoeten. Dit is echter niet zoo; wel leeft de man daar afgezonderd, maar een kluizenaar in den strengen zin des woords is heel wat anders,

Zetten we nu onze wandeling voort, dan gaan we langs den ingang der kapel en, den calvariënberg links latende liggen, een smal voetpad in, dat we recht voor ons uit gemakkelijk vinden.

't Is een vrij steil, maar toch niet moeilijk begaanbaar pad, tusschen het dichte kreupelhout, dat ons spoedig op een uitgestrekt, hellend bouwland brengt. Het gezicht hier, op de steile wanden met een aantal openingen van den Deulkesberg [1], die dit bouwland aan de bovenzijde begrenzen, is inderdaad verrassend. Op zoo iets hadden we hier niet gerekend. We gaan, uit het bosch komende, onmiddellijk rechtsom, altijd het voetpad langs den zoom [ 51 ]van het bosch volgende, bergafwaarts, en weldra is men op een plaats, waar men het in zijn keus heeft den spoorweg over, of dien verderop langs te gaan.

Het eerste verdient de voorkeur als men zijn wandeling niet verder wil uitstrekken. Men slaat dan, na over de rails gegaan te zijn, onmiddellijk rechts af, verlustigt zich daar even met het gezicht over het fraaie panorama, dat men beneden zich heeft liggen, gaat, langzaam dalende een breeden boschweg in en staat spoedig beneden op den weg, dien we straks afkwamen, maar een heel eind verder dan toen we tegen dat boschpad opgingen. Aan onze linkerzijde ligt een nog jonge sparrelaan, die bij het Kasteel Schaloen behoort, en vlak tegenover die laan, dus aan onze rechterzijde, tegen den berg, staat een beeldengroep, gewoonlijk kortweg "de beeldjes" genoemd.

Maar we hadden nog geen plan om naar huis te gaan, en kruisen dus op het daareven gemelde punt den spoorweg niet, maar blijven aan deze zijde, den weg volgende in de richting van het wachtershuisje dat we op eenigen afstand vóór ons zien. We hebben dus nu den pittoresken Deulkesberg met zijn vele rotsspleten en kloven ter linker en den spoorweg ter rechter zijde.

Bij het wachtershuisje gaan we dezen over en vervolgens, langs den karreweg geleidelijk afdalende, naar beneden. Zoo komen we weldra aan het eerste huisje van Schin op Geul.

De weg dien we nu gegaan zijn, behoort niet tot de meest bezochte, maar ongetwijfeld, om het heerlijke gezicht dwars over een deel van het Geuldal, en, aan de andere zijde, op de grillig gespleten rotswanden, tot de fraaiste wegen.

[ 52 ]Een eindje vóór Schin op Geul zijn we weer aan het riviertje gekomen, dat we nu echter spoedig uit het oog verliezen, daar de aan de oploopende straat gebouwde huizen aan deze zijde ervan staan. Vlak bij het dorp zien we op eenige diepte een bron ontspringen, wier water op kleinen afstand daarvan in de Geul vloeit.

Zoo we het verkiezen, kunnen we van hier in een groot half uur langs de Geul naar Valkenburg terug wandelen.

Daar we echter dezen weg voor een latere wandeling gereserveerd hebben, geven we thans de voorkeur aan den grooten rijksweg over Oud-Valkenburg, die hoogstens een kwartiertje langer is. We rusten daarom te Schin op Geul, na bij de kerk rechtsom gegaan te zijn, in het eenvoudige maar zindelijke café even uit, om het daarna door Oud-Valkenburg op ons gemak aan te leggen.

 

 
  1. Deulke beteekent in het Limburgsch torenkraaì. Deze vogels nestelen aldaar in menigte.