Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy - Deel 3
Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy |
---|
Proloog - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 |
Toen ik een dag daarna van de beurs kwam, zei Frits dat er iemand geweest was om mij te spreken. Naar de beschrijving was het de Sjaalman. Hoe hij me gevonden had... nu ja, 't adreskaartje! Ik dacht er over, mijn kinderen van school te nemen, want het is lastig, nog twintig, dertig jaren later te worden nagezeten door een schoolkameraad die een sjaal draagt in plaats van een jas, en die niet weet hoe laat het is. Ook heb ik Frits verboden naar de Westermarkt te gaan, als er kramen staan.
Den volgenden dag ontving ik een brief met een groot pak. Ik zal u den brief laten lezen:
- Waarde Droogstoppel!
Ik vind dat hij wel had kunnen zeggen: Weledele Heer Droogstoppel, omdat ik makelaar ben.
- Ik ben gisteren ten-uwent geweest met het doel u een verzoek te doen. Ik geloof dat gij in goede omstandigheden verkeert...
Dit is waar: we zijn met ons dertienen op 't kantoor.
- ...en ik wenschte gebruik te maken van uw krediet, om een zaak tot-stand te brengen, die voor mij van groot gewicht is.
Zou men niet denken dat het om een order op de voorjaarsveiling te doen was?
- Door velerlei omstandigheden ben ik op 't oogenblik eenigszins om geld verlegen.
Eenigszins? Hij had geen hemd aan. Dat noemt hij eenigszins!
- Ik kan mijn lieve vrouw niet alles geven wat tot veraangenaming des levens noodig is, en ook de opvoeding mijner kinderen is, uit een geldelijk oog, niet zooals ik wenschen zou.
Veraangenaming des levens? Opvoeding van de kinderen? Meent ge dat hij voor zijn vrouw een loge in de Opera huren wilde, en zijn kinderen op een instituut doen te Genève? 't Was najaar, en vrij koud... welnu, hij woonde op een vliering, zonder vuur. Toen ik dien brief ontving, wist ik dit niet, maar later ben ik bij hem geweest, en thans nog ben ik verstoord over den zotten toon van zijn geschrijf. Wat drommel, wie arm is, kan zeggen dat hij arm is! Armen moeten er zijn, dit is noodig in de maatschappij, en 't is Gods wil. Als hij maar geen aalmoes vraagt, en niemand lastig valt, heb ik er volstrekt niet tegen dat hij arm is, maar die opsiering van de zaak komt niet te-pas. Luister verder:
- Daar op mij de verplichting rust, in de behoeften der mijnen te voorzien, heb ik besloten een talent aantewenden, dat, naar ik geloof, mij gegeven is. Ik ben dichter...
Poeh! Ge weet, lezer, hoe ik en alle verstandige menschen daarover denken.
- ... en schrijver. Sedert mijn kindsheid drukte ik mijn aandoeningen in verzen uit, en ook later schreef ik dagelijks neder wat er omging in mijn ziel. Ik geloof dat er onder dat alles eenige opstellen zijn, die waarde hebben, en ik zoek daarvoor een uitgever. Maar dit is juist het moeijelijke. Het publiek kent mij niet, en de uitgevers beoordeelen de werken meer naar den gevestigden naam van den schrijver, dan naar den inhoud.
Juist zooals wij de koffij naar de renommee van de merken. Wel zeker! Hoe anders?
- Als ik dus mag aannemen dat mijn werk niet geheel zonder verdienste is, zou dat toch eerst na de uitgave blijken, en de boekhandelaars vragen de betaling van drukloon, enz. vooruit...
Daar hebben ze groot gelijk in.
- ... wat mij op die oogenblik niet gelegen komt. Daar ik evenwel overtuigd ben dat mijn arbeid de kosten dekken zou, en gerust daarop mijn woord durf verpanden, ben ik, aangemoedigd door onze ontmoeting van voorgisteren....
Dat noemt hij aanmoedigen!
- ... tot het besluit gekomen u te vragen of ge voor mij bij een boekhandelaar zoudt willen borg-staan voor de kosten eener eerste uitgave, al ware het slechts van een klein boekdeeltje. Ik laat de keus van die eerste proeve geheel aan u over. In het pak dat hiernevens gaat, zult ge vele handschriften vinden, en daaruit zien dat ik veel gedacht, gewerkt en bijgewoond heb...
Ik heb nooit gehoord dat hij zaken deed.
- ... en als de gaaf van wèl zeggen me niet geheel-en-al ontbreekt, is het gewis niet door gebrek aan indrukken, dat ik niet slagen zou.
- In afwachting van een vriendelijk antwoord, noem ik mij uw ouden schoolmakker...
En zijn naam stond er onder. Maar dien verzwijg ik, omdat ik er niet van houd, iemand in opspraak te brengen.
Waarde lezer, ge begrijpt hoe gek ik stond te kijken, toen men mij daar zoo op-eens wilde verheffen tot makelaar in verzen. Ik ben zeker dat die Sjaalman – zoo zal ik hem maar blijven noemen – als de man me bij-dag had gezien, zich met zulk een verzoek niet tot mij zou gewend hebben. Want deftigheid en fatsoen laten zich niet verbergen. Maar 't was avond, en ik trek het me dus niet aan.
Het spreekt vanzelf dat ik van die gekheid niets weten wilde. Ik zou het pak door Frits hebben laten terugbrengen, maar ik wist zijn adres niet, en hij liet niets van zich hooren. Ik dacht dat hij ziek was, of dood, of zoo-iets.
De vorige week was er krans bij de Rosemeijers, die in suiker doen. Frits was voor het eerst meegegaan. Hij is zestien jaar, en ik vind het goed dat een jong mensch in de wereld komt. Anders loopt hij naar de Westermarkt of zulke dingen. De meisjes hadden piano gespeeld en gezongen, en bij 't dessert plaagden ze elkaar met iets dat in de voorkamer scheen gebeurd te zijn, terwijl wij achter aan 't gentsch whisten waren, iets waarin Frits betrokken scheen. "Ja, ja, Louise, riep Betsy Rosemeijer, geschreid heb je! Papa, Frits heeft Louise aan 't schreien gemaakt."
Mijn vrouw zei hierop dat Frits dan voortaan niet meer mee zou naar den krans. Ze dacht dat hij Louise geknepen had, of zoo-iets wat niet te-pas komt, en ook ik maakte mij gereed er een hartig woordje bijtevoegen, toen Louise riep:
– Neen, neen, Frits is heel lief geweest! Ik wou dat hij 't nog-eens deed!
Wàt dàn? Hij had haar niet geknepen, hij had gereciteerd, daar hebt ge 't.
Natuurlijk ziet de vrouw van 't huis gaarne dat er aan het dessert een aardigheidje plaats heeft. Dat vult. Mevrouw Rosemeijer – de Rosemeijers laten zich mevrouw noemen, omdat ze in suiker doen, en aandeel in een schip hebben – mevrouw Rosemeijer begreep dat wat Louise aan 't schreien had gemaakt, ook òns vermaken zou, en vroeg een dacapo aan Frits, die zoo rood zag als een kalkoen. Ik begreep óm de wereld niet, wàt hij dan toch opgesneden had, want ik kende zijn repertoire op een haar. Dat was: de godenbruiloft, de boeken van het Oude-Testament op rijm, en een epizode uit de bruiloft van Kamacho, dat de jongens altijd zoo aardig vinden, omdat er iets van een "brillekiek" in komt. Wat er onder dit alles wezen kon dat tranen uitlokte, was mij een raadsel. 't Is waar, zoo'n meisje schreit gauw.
"Toe, Frits! Och ja, Frits! Kom, Frits!" Zoo ging het, en Frits begon. Daar ik niet houd van dat bestudeerd spannen van des lezers nieuwsgierigheid, zal ik maar terstond zeggen dat ze te-huis het pak van Sjaalman hadden opengemaakt, en daaruit hadden Frits en Marie een neuswijsheid en een sentimentaliteit geput, die me later veel last in huis gehaald hebben. Toch moet ik erkennen, lezer, dat dit boek ook uit dat pak komt, en ik zal me naderhand hierop behoorlijk verantwoorden, want ik hecht er aan, dat men mij beschouwe als iemand die de waarheid lief heeft, en die goed voor zijn zaken is. Onze firma is Last & Co, Makelaars in koffij, Lauriergracht, N° 37.
Toen reciteerde Frits een ding dat van nonsens aan-één hing. Neen 't hing niet aan-een. Een jong mensch schreef aan zijn moeder, dat hij verliefd was geweest, en dat zijn meisje met een ander getrouwd was – waarin ze groot gelijk had, vind ik – dat hij echter, in weerwil hiervan, altijd veel van zijn moeder hield. Zijn deze laatste drie regels duidelijk of niet? Vindt ge dat er veel omslag noodig is, om dat te zeggen? Welnu, ik heb een broodje met kaas gegeten, daarna twee peren geschild, en ik was ruim half gereed met het orberen van de derde, voor Frits klaar was met die vertelling. Maar Louise schreide weer, en de dames zeiden dat het heel mooi was. Toen vertelde Frits, die, geloof ik, meende dat hij een groot stuk had uitgevoerd, dat hij 't ding in dat pak had gevonden van den man die een sjaal droeg, en ik legde aan de heeren uit, hoe dat in mijn huis kwam. Maar van de Griekin sprak ik niet, omdat Frits er bij was, en ook zeide ik niets van de Kapelsteeg. Ieder vond dat ik heel goed had gehandeld, me van dien man aftehelpen. Straks zult ge zien dat er ook andere dingen in dat pak waren van meer solieden aard, en daarvan komt een-en-ander in dit boek, omdat de Koffijveilingen van de Handelmaatschappij er mee in verband staan. Want ik leef voor mijn vak.
Later vroeg mij de uitgever of ik hier niet bij voegen wilde, wat Frits gereciteerd had. Ik wil 't wel doen, mits men wete dat ik me niet ophoud met zulke dingen.[1] Alles leugens en gekheid! Ik houd mijn aanmerkingen terug, anders wordt mijn boek te dik. Ik wil hier alleen bijzeggen, dat die vertelling zoo omstreeks 1843 in de buurt van Padang geschreven is, en dat dit een inferieur merk is. De koffij, meen ik.
- Moeder, 'k ben wel ver van 't land
- Waar me 't leven werd geschonken,
- Waar mijn eerste tranen blonken,
- Waar ik opwies aan uw hand...
- Waar uw moedertrouw de ziel
- Van het knaapje voerde en leidde,
- En zo trouw mij stond ter zijde,
- En mij ophief als ik viel...
- Schijnbaar scheurde 't lot de banden
- Die ons bonden, wreed van-een..
- 'k Sta hier wel aan vreemde stranden
- Met mijzelf en God, alleen...
- Maar toch, moeder, wat me griefde,
- Wat me vreugd gaf of verdriet,
- Moeder, twijfel aan de liefde,
- Aan het hart uws zoons toch niet!
- Maar toch, moeder, wat me griefde,
- 't Is nog nauwlijks twee paar jaren
- Toen ik 't laatst op gindschen grond
- Zwijgend aan den oever stond
- Om de toekomst in te staren...
- Toen ik 't schoone tot mij riep
- Dat ik van de toekomst wachtte,
- En het heden stout verachtte,
- En mij paradijzen schiep...
- Toen, door alle stoornis heen
- Die zich opdeed voor mijn schreên,
- 't Hart zich koen een uitweg baande,
- En zich droomend zalig waande...
- 't Is nog nauwlijks twee paar jaren
- Maar die tijd, sints 't laatst vaarwel
- Hoe gezwind ook ons onttogen,
- Onbevatbaar bliksemsnel,
- Als een schim voorbijgevlogen...
- O, hij liet in 't voorwaarts gaan,
- Diepe, diepe sporen staan!
- 'k Proefde vreugde en smart met-één,
- 'k Heb gedacht en 'k heb gestreden,
- 'k Heb gejuicht en 'k heb gebeden:
- 't Is me als vlogen eeuwen heen!
- 'k Heb naar levensheil gestreefd,
- 'k Heb gevonden en verloren,
- En, een kind nog kort te-voren,
- Jaren in één uur doorleefd!
- Maar toch, moeder! wil 't gelooven,
- Bij den Hemel die mij ziet,
- Moeder! wil het toch gelooven,
- Neen, uw kind vergat u niet!
- Maar toch, moeder! wil 't gelooven,
- 'k Minde een meisje. Heel mijn leven
- Scheen mij door die liefde schoon.
- 'k Zag in haar een eerekroon,
- Als een eindloon van mijn streven,
- Mij door God ten doel gegeven.
- Zalig door den reinen schat
- Die Zijn zorg mij toegewogen,
- Die Zijn gunst geschonken had,
- Dankte ik met een traan in de oogen.
- Liefde was met godsdienst één...
- En 't gemoed dat opgetogen,
- Dankend opsteeg tot den Hoogen,
- Dankte en bad voor haar alleen!
- 'k Minde een meisje. Heel mijn leven
- Zorgen baarde mij die liefde,
- Onrust kwelde mij het hart,
- En ondraaglijk was de smart
- Die mij 't week gemoed doorgriefde.
- 'k Heb slechts angst en leed gegaard,
- Waar ik 't hoogst genot verwachtte,
- En voor 't heil waarnaar ik trachtte,
- Was me gif en wee bewaard...
- Zorgen baarde mij die liefde,
- 'k Vond genot in 't lijdend zwijgen!
- 'k Stond standvastig hopend daar,
- Onspoed deed den prijs mij stijgen:
- 'k Droeg en leed zoo graag voor haar!
- 'k Telde ramp noch onspoedsslagen,
- Vreugde schiep ik in verdriet,
- Alles, alles wilde ik dragen...
- Roofde 't lot mij haar slechts niet!
- 'k Vond genot in 't lijdend zwijgen!
- En dàt beeld, mij 't schoonste op aarde,
- Dat ik omdroeg in 't gemoed
- Als een onwaardeerbaar goed,
- En zoo trouw in 't hart bewaarde...
- Vreemd was 't eenmaal aan mijn zinnen!
- En al houdt die liefde stand
- Tot de laatste snik van 't leven
- Me in een beter vaderland
- Eind'lijk haar zal wedergeven...
- 'k Had begonnen haar te minnen!
- En dàt beeld, mij 't schoonste op aarde,
- Wat is min die eens begon,
- Bij de liefde mèt het leven
- 't Kind door God in 't hart gedreven
- Toen het nog niet staam'len kon?
- Toen het aan de moederborst,
- Nauw den moederschoot onttogen,
- 't Eerste vocht vond voor den dorst,
- 't Eerste licht in moederoogen?
- Neen, geen band die vaster bindt,
- Vaster harten houdt omsloten,
- Dan de band, door God gesloten
- Tusschen 't moederhart en 't kind!
- En een hart, dat zóó zich hechtte
- Aan het schoon dat even blonk,
- Dat me niets dan doornen schonk,
- En geen enkel bloempje vlechtte...
- Zou datzelfde hart de trouw
- Van het moederhart vergeten?
- En de liefde van de vrouw
- Die mijn eerste kinderkreten
- Opving in 't bezorgd gemoed?
- Die mij, als ik weende, suste,
- Traantjes van de wangen kuste,
- Die mij voedde met haar bloed?
- En een hart, dat zóó zich hechtte
- Moeder! wil het niet gelooven,
- Bij den hemel die mij ziet,
- Moeder! wil het niet gelooven,
- Neen, uw kind vergat u niet!
- Moeder! wil het niet gelooven,
- 'k Ben hier vèr van wat het leven
- Ginds ons zoets en schoons kan geven
- En 't genot van d' eersten tijd,
- Vaak geroemd en hoog geprezen,
- Kan wel hier mijn deel niet wezen:
- In mijn sombere eenzaamheid.
- Steil en doornig zijn mijn paden,
- Onspoed drukt me diep ter-neer,
- En de last mij opgeladen
- Knelt me, en doet het hart me zeer...
- Laat het slechts mijn tranen tuigen,
- Als zoo menig moed'loos uur
- Me in den boezem der Natuur,
- 't Hoofd zoo treurig neer doet buigen...
- Vaak, als mij de moed ontzonk,
- Is de zucht me schier ontvloden:
- "Vader! schenk me bij de dooden,
- "Wat het leven mij niet schonk!
- "Vader! geef me aan gene zijde,
- "Als de mond des doods mij kust,
- "Vader! geef me aan gene zijde
- "Wat ik hier niet smaakte... Rust!"
- Maar, bestervend op mijn lippen,
- Steeg de beê niet tot den Heer...
- 'k Boog wel beî mijn knieën neer,
- 'k Voelde wel een zucht me ontglippen,
- Maar het was: "nog niet, o Heer!
- "Geef mij eerst mijn moeder weer!"
- Maar, bestervend op mijn lippen,
- ↑ Het is er ver vandaan dat ik alles zou afkeuren wat ik Droogstoppel in den mond leg. Hij "hield zich niet op" met versjes van de soort als hier volgt. Welnu, ik ook niet! 't Verschil ligt in den grond waaruit zoodanige tegenzin voortspruit. Dat een jong vurig naar poëzie dorstend hart, misleid door de biologie van opgedrongen letterkunderij, misgrijpt in z'n eerste pogingen tot uiting, en voor iets wezenlijks houdt wat ten-slotte blijkt slechts ijdele klank te zijn--"getingel en gejingel" noem ik 't in m'n Naschrift op de Bruid daarboven--dit is te vergeven niet alleen, maar een zeer noodzakelijk verschijnsel. Il faut passer par là! De eikenstam die bestemd is om gaaf droog hout te leveren moest z'n bestaan aanvangen als sappige tak. Maar de Droogstoppels hadden nooit sap te veel, en hoefden niet te veranderen om te worden wat ze zijn: dor en onbruikbaar. Ze staan niet boven maar beneden de fout van die anderen, en zouden bovendien terstond waarde gaan hechten aan "versjes en zulke dingen" wanneer die produktjes genoteerd stonden op de beurs. Voor-zoo-ver Droogstoppel's realistische ontboezemingen dienen kunnen om valsche poëzie in de gemoederen onzer jongelingschap te knotten, beveel ik z'n boutades van harte in de aandacht van ouders, opvoeders en recensenten aan. Wat mij aangaat, als ik kiezen moest tusschen hem en zeker soort van verzenmakers... nu, toch koos ik hèm niet! Maar ik erken dat die rechtvaardigheid me zwaar vallen zou. EDD
![]() |
---|
Deze bron (Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy - Deel 3) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |