Maximen van La Rochefoucauld/1.1

Uit Wikisource
geraadpleegde literatuur Maximen van La Rochefoucauld. Wikisource vertaling van Œuvres de La Rochefoucauld, nouvelle édition, vol. I, 1868 door François de La Rochefoucauld, vertaald door Wikisource collectief

Maximen uit de editie van 1666

Maximen toegevoegd in de editie van 1671
Uitgegeven in Parijs door Librairie Hachette 1868, vertaling wikisource 2023.

[ 31 ]

MORELE BESPIEGELINGEN



Maximen van 1678


Motto
Onze goede eigenschappen zijn meestal niet meer dan verborgen gebreken



Maximen uit de editie van 1666


  • 1. Wat we voor deugden aanzien is vaak niets anders dan een verzameling van verschillende daden en belangen die het lot of onze vindingrijkheid weet te ordenen, het is dus niet altijd door dapperheid en deugdzaamheid dat mannen dapper zijn en vrouwen deugdzaam.
  • 2. Eigenliefde is de ergste van alle vleiers.

[ 32 ]

  • 3. Welke ontdekkingen men ook gedaan heeft in het land van de eigenliefde, er blijven altijd nog genoeg onontdekte gebieden.
  • 4. Eigenliefde is sluwer dan de sluwste mens ter wereld.
  • 5. De duur van onze passies hangt even weinig van onszelf af als de duur van ons leven.
  • 6. Hartstocht maakt vaak de verstandigste mens tot een dwaas en de grootste dwaas verstandig.

[ 33 ]

  • 7. De grote en schitterende daden die de ogen verblinden worden door politici voorgesteld als de gevolgen van een groots opgezet plan, terwijl ze gewoonlijk slechts veroorzaakt worden door het temperament en de hartstocht. Zo was de oorlog van Augustus en Marcus Antonius, die men toeschrijft aan hun ambitie om de hele wereld te veroveren, waarschijnlijk niets anders dan het effect van onderlinge naijver.
  • 8. Hartstocht is de enige redenaar die altijd overtuigt. Hij is als een natuurwet waarvan de regels onfeilbaar zijn, waardoor de meest eenvoudige man door zijn enthousiasme beter overtuigt dan de meest welsprekende die dat mist.
  • 9. Hartstochten hebben zoveel onrechtvaardigheid en eigenbelang in zich dat het gevaarlijk is hen te volgen; en dat men er zich moet tegen verzetten, zelfs als ze uitermate redelijk lijken.

[ 34 ]

  • 10. In het hart van een mens is er een voortdurend ontstaan van hartstochten, zodat het verval van de ene bijna altijd leidt tot de opkomst van de andere.
  • 11. Hartstochten doen vaak hun tegendeel ontstaan: gierigheid leidt soms tot kwistigheid en verkwisting tot gierigheid; men is vaak sterk uit zwakheid en stoutmoedig uit verlegenheid.
  • 12. Welke moeite men ook doet om zijn hartstochten te verbergen [ 35 ]achter toewijding en eer, ze komen altijd tevoorschijn door die sluiers heen.
  • 13. Onze eigenliefde verdraagt moeilijker de veroordeling van onze smaak dan van onze mening.
  • 14. De mensen zijn niet enkel geneigd tot het vergeten van weldaden en onrecht: ze haten zelfs degenen die hen ergens toe verplicht hebben en houden ermee op degenen te haten die hen wat hebben aangedaan. De verplichting goed terug te moeten doen [ 36 ]of kwaad te moeten vergelden zien ze als een krenking die ze moeilijk kunnen accepteren.
  • 15. De mildheid van heersers is vaak niet meer dan een strategie om de toewijding van het volk te verwerven.
  • 16. De mildheid van heersers, die als een goede eigenschap wordt gezien, komt voort uit ijdelheid, soms uit luiheid, vaak uit vrees, maar bijna altijd uit deze drie samen.

[ 37 ]

  • 17. De bedaardheid van gelukkige personen komt voort uit de rust die het hen goedgezinde lot geeft aan hun temperament.
  • 18. Matigheid is de vrees het slachtoffer te worden van de afgunst en minachting die degenen ten deel vallen die zwelgen in hun voorspoed; het is een ijdel vertoon van wilskracht; de matigheid van degenen die het meest bereikt hebben is een wens om groter te lijken dan hun welvaart.

[ 38 ]

  • 19. We beschikken allen over voldoende kracht om het ongeluk van anderen te verdragen.
  • 20. De onverstoorbaarheid van wijze mensen is niets anders dan de kunst om de onrust in hun hart te bedwingen.
  • 21. Degenen die tot het schavot worden veroordeeld vertonen soms een vastberadenheid en verachting voor de dood, die in feite niets anders is dan de vrees om die onder ogen te zien; zodat men kan [ 39 ]zeggen dat deze vastberadenheid en verachting voor hun geest zijn wat de blinddoek voor hun ogen is.
  • 22. Voorbije en toekomstige tegenslagen worden door wijsheid moeiteloos beheerst, maar de huidige winnen het van haar.
  • 23. Weinigen kennen het besef van de dood: men verdraagt het doorgaans niet uit eigen wil, maar door stompzinnigheid of sleur; en de meeste mensen sterven omdat aan sterven niet te ontkomen is. [ 40 ]
  • 24. Als groten zich laten ontmoedigen door het voortduren van hun tegenslagen toont dat aan dat ze die slechts konden weerstaan door de kracht van hun ambitie en niet door hun wilskracht; en dat, afgezien van een enorme ijdelheid, helden net zo zijn als andere mensen. [ 41 ]
  • 25. Het eist meer van onze vermogens om een gelukkig lot te dragen dan een ongelukkig.
  • 26. De zon en de dood kan men niet lang recht aankijken.
  • 27. Men gaat vaak prat op zelfs de meest misdadige gevoelens, maar de afgunst is zo’n benepen en beschamend gevoel dat men deze nooit durft te erkennen. [ 42 ]
  • 28. Jaloezie is, in zekere zin, juist en rechtvaardig aangezien zij slechts beoogt iets te behouden dat wij al of niet terecht als het onze beschouwen; maar afgunst is een razernij die niet kan verdragen dat het anderen goed gaat.
  • 29. Het kwaad dat wij doen bezorgt ons niet zoveel haat en geterg als onze goede kwaliteiten.
  • 30. We zijn tot meer in staat dan we willen; en vaak is het [ 43 ]om onszelf vrij te pleiten dat we ons inbeelden dat dingen onmogelijk zijn.
  • 31. Als we helemaal geen tekortkomingen hadden zouden we er niet zoveel genoegen in scheppen ze bij anderen op te merken.
  • 32. Afgunst voedt zich met twijfel; en wordt woede of eindigt, zodra de twijfel overgaat in zekerheid. [ 44 ]
  • 33. De trots weet zich altijd te redden en niets te verliezen, zelfs als zij het aflegt tegenover de ijdelheid.
  • 34. Als we zelf niet trots waren zouden we ons niet beklagen over de trots van anderen.
  • 35. De trots is bij alle mensen gelijk; en zij verschilt slechts in de middelen waarmee en de manier waarop zij zich uit. [ 45 ]
  • 36. Het lijkt erop dat de natuur, die zo zorgvuldig de organen van ons lichaam heeft gevormd om ons gelukkig te maken, ons ook de trots heeft geschonken om ons te behoeden voor de krenking van het besef van onze onvolkomenheden.
  • 37. Trots speelt een grotere rol dan goede bedoelingen in de opmerkingen die we maken over fouten van anderen; en we wijzen hen niet terecht om het hen beter te laten doen maar om hen te overtuigen dat wij ervan gevrijwaard zijn.
  • 38. We doen beloften naargelang wat we verwachten, en houden ons eraan naargelang wat we vrezen. [ 46 ]
  • 39. Het eigenbelang spreekt alle mogelijke talen en speelt alle mogelijke rollen, zelfs die van belangeloosheid.
  • 40. Het eigenbelang, dat de enen verblindt, licht de anderen bij.
  • 41. Zij die zich wijden aan kleine zaken worden gewoonlijk ongeschikt voor grote. [ 47 ]
  • 42. We hebben niet voldoende kracht om ons helemaal te laten leiden door ons verstand. [ 48 ]
  • 43. De mens meent vaak zichzelf te leiden terwijl hij geleid wordt; en terwijl hij met zijn verstand het ene doel nastreeft leiden zijn gevoelens hem ongemerkt naar het andere.
  • 44. Wat betreft de kracht of zwakte van de geest gebruiken we de verkeerde termen; [ 49 ]want het gaat in feite om hetzelfde als bij de goede of slechte aanleg van lichamelijke organen.
  • 45. De wispelturigheid van ons humeur is nog meer bizar dan die van het lot. [ 50 ]
  • 46. De hechting of onthechting die filosofen ten opzichte van het leven toonden hing slechts af van hun mate van eigenliefde, men dient hierover evenmin te twisten als over smaak of kleur.
  • 47. Ons temperament hangt een prijskaartje aan alles wat het lot ons toebedeelt.
  • 48. Het geluk ligt in onze voorkeuren en niet in de dingen; en het is door te hebben waarvan men houdt dat men gelukkig is, niet door te hebben waarvan anderen houden. [ 51 ]
  • 49. Men is nooit zo gelukkig of ongelukkig als men zich voorstelt.
  • 50. Zij die zich op iets willen beroemen maken er een erezaak van ongelukkig te zijn: ze willen anderen en zichzelf ervan overtuigen dat ze het waard zijn een speelbal van het lot te zijn.
  • 51. Niets zou zozeer onze zelfgenoegzaamheid moeten aantasten dan te merken dat we de ene keer afkeuren [ 52 ]wat we een andere keer bijval schenken.
  • 52. Welke verschillen er ook lijken te bestaan tussen ieders lot, er is altijd een zekere verhouding tussen voor- en tegenspoed die het evenwicht in stand houdt.
  • 53. Welke goede eigenschappen de natuur ook schenkt, het is niet slechts zij maar ook het lot dat iemand tot een held maakt. [ 53 ]
  • 54. De verachting van rijkdom door de filosofen was een verborgen wens om wraak te nemen op het lot door die goederen te verachten die hen werden onthouden; het was een geheim wapen tegen de vernedering van de armoede; het was een omweg naar dat aanzien dat ze niet konden verkrijgen door rijk te zijn.
  • 55. Haat ten opzichte van degenen die bevoorrecht zijn is niets anders dan [ 54 ]het zelf daarnaar hunkeren. De ergernis er zelf geen deel aan te hebben wordt getroost en verzacht door minachting tegenover hen; en omdat we de erkenning van anderen niet kunnen tenietdoen weigeren we de onze.
  • 56. Om maatschappelijk te slagen doet men alles wat men kan om geslaagd te lijken.
  • 57. Hoewel mensen prat gaan op hun grote daden zijn deze vaak niet het gevolg van een groots opzet, maar van het toeval. [ 55 ]
  • 58. Het lijkt er op dat onze daden beïnvloed worden door het toeval, en dat zij daaraan een groot deel van hun lof en blaam moeten toeschrijven.
  • 59. Gebeurtenissen zijn nooit zo ongelukkig dat handige mensen er geen voordeel weten uit te halen, noch zo gelukkig dat onvoorzichtigen er zichzelf niet bij benadelen. [ 56 ]
  • 60. Het is het lot dat alles in het voordeel wendt van degenen die het begunstigt.
  • 61. Het geluk en ongeluk van mensen hangt niet minder af van hun temperament dan van het toeval.
  • 62. Oprechtheid komt uit het hart. Men vindt ze bij weinig mensen en wat men gewoonlijk ziet is slechts een subtiele veinzerij om het vertrouwen van anderen te winnen. [ 57 ]
  • 63. Afkerigheid van liegen is dikwijls een ongemerkt streven om onze uitspraken gewicht te geven, en onze woorden het gezag van een religie.
  • 64. De waarheid brengt niet méér goeds teweeg in de wereld dan dat haar schijn er kwaad veroorzaakt.
  • 65. Bedachtzaamheid wordt alom geprezen; [ 58 ]toch weet zij ons niet te behoeden voor de geringste toevalligheid.
  • 66. Een verstandig man moet zijn belangen rangschikken en ze in die orde afwerken; onze hebzucht [ 59 ]belemmert dit vaak door de jacht op teveel tegelijk, zodat de wens naar minder belangrijke zaken ons de belangrijkste laat ontglippen.
  • 67. Bevalligheid is voor het lichaam wat gezond verstand is voor de geest.
  • 68. Het is moeilijk om de liefde te omschrijven: wat men ervan kan [ 60 ]zeggen is dat het in de ziel om heerszucht gaat; in de geest om sympathie; en in het lichaam om een verborgen en heerlijk verlangen om na een heleboel geheimzinnig gedoe te hebben wat men fijn vindt.

[ 61 ]

  • 69. Als er al een liefde bestaat die zuiver is en niet vermengd met andere hartstochten, dan is het er een die diep in het hart verborgen zit en die we niet kennen.
  • 70. Er bestaat geen masker dat lang een bestaande liefde kan verbergen, noch een onbestaande voorwenden.
  • 71. Er zijn vrijwel geen mensen die zich niet schamen verliefd op elkaar te zijn geweest als ze dat niet langer meer zijn. [ 62 ]
  • 72. Als men de liefde beoordeelt naar de meeste van haar gevolgen dan heeft ze meer gemeen met haat dan met vriendschap.
  • 73. Er zijn vrouwen te vinden die nooit een avontuurtje hadden, maar men vindt er zelden een die er slechts één heeft gehad.
  • 74. Er is maar één soort liefde, maar er zijn duizend verschillende kopieën. [ 63 ]
  • 75. De liefde kan, net als het vuur, niet bestaan zonder voortdurend in beweging te zijn; en zij dooft uit zodra zij ophoudt te hopen of te vrezen.
  • 76. Met de ware liefde is het net als met een geestverschijning: iedereen praat er over, maar weinigen hebben haar gezien.
  • 77. Liefde leent haar naam aan een oneindig aantal handelingen die men aan haar toeschrijft maar waar zij even weinig mee te maken heeft als de Doge met wat zich in Venetië afspeelt. [ 64 ]
  • 78. Rechtvaardigheidsliefde is bij de meeste mensen slechts de vrees om onrecht aangedaan te worden.
  • 79. Zwijgen is de veiligste toevlucht voor iemand die zichzelf niet vertrouwt. [ 65 ]
  • 80. Wat ons in onze vriendschappen zo veranderlijk maakt is dat men moeilijk de gemoedstoestanden kan kennen, maar makkelijk de gedachten.
  • 81. We kunnen niet van iets houden tenzij ter wille van onszelf en we volgen slechts onze eigen voorkeur en genoegen als we onze vrienden vooropstellen ten opzichte van onszelf; het is echter slechts door deze voorkeur dat pure en echte vriendschap kan bestaan. [ 66 ]
  • 82. De verzoening met onze vijanden is niet anders dan het verlangen om onze omstandigheden te verbeteren, het moe zijn van de oorlog en de vrees voor nare gevolgen.
  • 83. Wat mensen vriendschap noemen is niets anders dan een vorm van samenwerking, een gezamenlijk omgaan met belangen, een uitwisseling van diensten; het is niets anders dan een handel waarin de eigenliefde altijd verwacht er iets bij te zullen winnen. [ 67 ]
  • 84. Zijn vrienden wantrouwen is beschamender dan er door bedrogen te worden.
  • 85. We zijn er vaak van overtuigd mensen die machtiger zijn dan wij echt te mogen, maar toch is het enkel eigenbelang waar onze vriendschap uit voortspruit. We wijden ons niet aan [ 68 ]hen om het goede dat we hen willen bieden, maar om dat wat wij van hen willen ontvangen.
  • 86. Ons wantrouwen rechtvaardigt het bedrog door anderen.

[ 69 ]

  • 87. Mensen zouden elkaar niet lang gezelschap houden als ze elkaar niet zouden bedriegen.
  • 88. Eigenliefde laat de goede eigenschappen van onze vrienden in onze ogen toe- of afnemen naargelang zij ons voldoening geven; en we beoordelen hun verdiensten naar de manier waarop ze zich tegenover ons gedragen. [ 70 ]
  • 89. Iedereen klaagt over zijn geheugen, maar niemand over zijn oordeelsvermogen.
  • 90. In de sociale omgang vallen we vaak meer in de smaak door onze gebreken dan door onze goede eigenschappen. [ 71 ]
  • 91. De grootste ambitie verliest heel haar glans als ze bij het nastreven van haar doel op een onoverkomelijke hindernis stuit.
  • 92. Een man met een hoge eigendunk zijn illusies ontnemen is hem een even slechte dienst bewijzen als aan de gek uit Athene, die dacht dat alle binnenvarende schepen van hem waren.
  • 93. Bejaarden geven zo graag goede raad om zichzelf ervoor te troosten dat ze niet meer het slechte voorbeeld kunnen geven. [ 72 ]
  • 94. Een grote naam verlaagt degene die niet in staat is hem hoog te houden, in plaats van deze te verheffen.
  • 95. Het kenmerk van een grote verdienste is dat degenen die haar het meest benijden zich genoodzaakt zien haar te prijzen.
  • 96. Pas die man is ondankbaar die ondankbaarder is dan zijn weldoener. [ 73 ]
  • 97. Men vergiste zich toen men dacht dat intelligentie en oordeelsvermogen twee verschillende dingen zijn: oordeelsvermogen is niets anders dan de grote helderheid van de intelligentie; deze helderheid verlicht zaken tot op de bodem, merkt er alles op wat opmerkenswaardig is en zelfs wat onwaarneembaar lijkt. Men moet het er dus mee eens zijn dat het de enorme helderheid van de intelligentie is die alles tot stand brengt wat toegeschreven wordt aan het oordeelsvermogen. [ 74 ]
  • 98. Iedereen prijst zijn gevoelens, en niemand durft zijn verstand te prijzen.
  • 99. Geestelijke beschaving bestaat uit het hebben van oprechte en fijnzinnige gedachten.
  • 100. Geestelijke charme bestaat uit het op een aangename manier vleiende dingen zeggen.

[ 75 ]

  • 101. Het gebeurt vaak dat dingen in onze geest opduiken in een meer volkomen vorm dan we via langdurige inspanning hadden kunnen bereiken.
  • 102. Het verstand wordt altijd beetgenomen door het gevoel.
  • 103. Allen die hun geest kennen, kennen niet hun gevoelens. [ 76 ]
  • 104. Mensen en zaken vergen hun eigen gezichtspunt: er zijn er die men van dichtbij moet zien om er goed over te oordelen; en andere waarvan men pas een goed beeld krijgt van op afstand.
  • 105. Niet hij is rationeel die de redelijkheid bij toeval vindt, maar hij die haar kent, begrijpt en verifieert.
  • 106. Om de dingen goed te kennen moet men hun details weten en aangezien deze vrijwel oneindig zijn blijft onze kennis altijd oppervlakkig en beperkt. [ 77 ]
  • 107. Het is een vorm van koketterie erop te wijzen dat men daar nooit aan doet.
  • 108. Het verstand weet niet lang de rol van het gevoel te spelen.
  • 109. Jongeren wisselen van voorkeur door de warmte van hun bloed, ouderen behouden de hunne uit gewoonte.
  • 110. Niets wordt zo gul gegeven als goede raad. [ 78 ]
  • 111. Hoe meer we van een geliefde houden, hoe dichter we erbij zijn haar te haten.
  • 112. De aantasting van de geest neemt toe met de jaren, net als die van het gelaat.
  • 113. Er zijn goede huwelijken, maar er zijn totaal geen verrukkelijke. [ 79 ]
  • 114. We kunnen ons er niet overheen zetten als we bedrogen zijn door vijanden en verraden door vrienden, maar we berusten erin als we het onszelf aandoen.
  • 115. Het is even makkelijk zichzelf te bedriegen zonder het te merken als het moeilijk is om anderen te bedriegen zonder dat zij het merken. [ 80 ]
  • 116. Niets is minder oprecht dan de gewoonte om raad te vragen en te geven: degene die erom vraagt lijkt een respectvolle eerbied te hebben voor de meningen van zijn vriend, hoewel hij slechts een bevestiging van de zijne wil horen en de ander borg wil laten staan voor zijn gedrag; en degene die raad geeft beloont het vertrouwen dat men in hem stelt met een fervente en belangeloze ijver, terwijl hij nochtans meestal in de gegeven adviezen niets anders zoekt dan zijn eigen belang en eer.
  • 117. De meest verfijnde scherpzinnigheid is te veinzen dat we de val niet opmerken die men voor ons opzet, [ 81 ]maar men wordt nooit zo makkelijk bedrogen als wanneer men probeert anderen te bedriegen.
  • 118. Het voornemen nooit te bedriegen stelt ons bloot aan het gevaar vaak bedrogen te worden.
  • 119. We zijn er zo aan gewend tegenover anderen te huichelen dat we op den duur huichelen tegenover onszelf. [ 82 ]
  • 120. Men pleegt vaker verraad uit zwakheid dan door een vooropgezet plan om te verraden.
  • 121. Vaak doet men goed om ongestraft kwaad te kunnen doen.
  • 122. Als we standhouden tegenover onze hartstochten is het meer door hun zwakheid dan door onze kracht.
  • 123. We zouden weinig plezier beleven als we onszelf nooit zouden vleien.
  • 124. De handigsten wenden heel hun leven voor dat ze geslepenheid afkeuren — om er zich bij een gunstige gelegenheid zelf van te bedienen als er een groot belang op het spel staat. [ 83 ]
  • 125. Het regelmatig hanteren van sluwheid is het kenmerk van een geringe van geest, en degene die daarmee iets probeert te verbergen geeft daardoor bijna altijd iets anders bloot.
  • 126. List en bedrog komen slechts voort uit een gebrek aan bekwaamheid.
  • 127. De echte manier om bedrogen te worden is zichzelf slimmer te achten dan anderen. [ 84 ]
  • 128. Een te grote scherpzinnigheid is geen echte spitsvondigheid; een gevatte spitsvondigheid is echt scherpzinnig.
  • 129. Soms is lomp zijn voldoende om niet bedrogen te worden door een geslepen persoon.
  • 130. Zwakheid is het enige gebrek dat niet valt te corrigeren.
  • 131. Het minst erge verwijt dat men vrouwen die zich aan de liefde gaan wijden kan maken is dat ze zich aan de liefde wijden.

[ 85 ]

  • 132. Het is makkelijker verstandig te zijn voor anderen dan voor zichzelf.
  • 133. De enige goede kopieën zijn die welke ons de belachelijkheid tonen van de slechte originelen.
  • 134. Men is niet zozeer belachelijk door de eigenschappen die men heeft, als door die welke men voorwendt te hebben. [ 86 ]
  • 135. Soms verschilt men evenzeer van zichzelf als van anderen.
  • 136. Er zijn mensen die nooit verliefd zouden zijn geworden als ze er niet over hadden horen praten. [ 87 ]
  • 137. Er wordt weinig gepraat als de ijdelheid niet tot praten aanzet.
  • 138. Men spreekt liever kwaad over zichzelf dan er helemaal niet over te spreken.
  • 139. Een van de dingen waarom men zo weinig mensen vindt die redelijk en aangenaam lijken in een gesprek is dat er bijna niemand is die niet veel meer denkt over wat hij zelf wil zeggen dan over een duidelijk antwoord op wat men hem vertelt. De handigste en meest gedienstige personen beperken zich tot slechts een aandachtige gezichtsuitdrukking, terwijl men tegelijkertijd in hun ogen en geest verstrooidheid merkt ten opzichte van wat hen gezegd wordt, en [ 88 ]ongeduld om terug te keren naar wat ze willen zeggen; ze verliezen daarbij uit het oog dat die sterke zelfingenomenheid een slechte methode is om anderen van nut te zijn of te overtuigen; en dat goed luisteren en goed antwoorden een van de grootste verdiensten is die men in een gesprek kan hebben.
  • 140. Een verstandig man zou vaak in verlegenheid raken zonder het gezelschap van dommen. [ 89 ]
  • 141. We pochen vaak dat we ons niet vervelen, en we zijn zo zelfingenomen dat we onszelf niet als slecht gezelschap willen zien.
  • 142. Zoals grote denkers het vermogen hebben om veel dingen duidelijk te maken met weinig woorden, zo hebben geringen van geest daarentegen de gave om veel te praten en niets te zeggen.
  • 143. Dat we de goede eigenschappen van anderen overdrijven komt meer door overschatting van onze eigen mening in plaats van door een juist oordeel over hun verdienste; en we willen graag zelf lof oogsten als we die aan hen lijken toe te zwaaien. [ 90 ]
  • 144. Men houdt er niet van lof te uiten, en men looft nooit iemand zonder eigenbelang. Lof is een handige vleierij, verborgen en subtiel, die op een verschillende manier de gever en de ontvanger genoegen doet: de een ziet het als een erkenning van zijn verdiensten; de ander geeft het om zijn onpartijdigheid en oordeelsvermogen te demonstreren.
  • 145. We kiezen onze complimenten vaak in zulke venijnige bewoordingen dat ze, in wat we prijzen, gebreken tonen die we niet op een andere manier aan het licht durven brengen.
  • 146. Men prijst gewoonlijk slechts om geprezen te worden. [ 91 ]
  • 147. Weinig mensen zijn zo verstandig dat ze liever kritiek krijgen die hen tot nut kan zijn dan lof die ze niet verdienen.
  • 148. Er zijn verwijten die loven en loftuitingen die belasteren.
  • 149. Lof wegwimpelen is twee keer lof willen ontvangen. [ 92 ]
  • 150. De wens om de complimenten die men ons geeft te verdienen versterkt onze wilskracht; en die welke men geeft aan ons verstand, dapperheid en schoonheid doen deze toenemen.
  • 151. Het is moeilijker om te voorkomen dat men geregeerd wordt dan om zelf te regeren. [ 93 ]
  • 152. Als we onszelf niet zouden vleien zou de vleierij van anderen ons niet kunnen schaden.
  • 153. De natuur schept de verdiensten, en het lot zet ze in werking.
  • 154. Het lot corrigeert veel gebreken die ons verstand niet weet te corrigeren.
  • 155. Er zijn onaangename mensen die verdienstelijk zijn, en anderen die bevallen door hun tekortkomingen.

[ 94 ]

  • 156. Er zijn mensen waarvan de enige verdienste er uit bestaat dat ze dwaasheden zeggen en doen die goed uitpakken, en die alles zouden verknoeien als ze hun gedrag zouden veranderen.
  • 157. De roem van grote mensen moet altijd afgezet worden tegen de middelen die ze hebben aangewend om die te verwerven.
  • 158. Vleierij is een valse munt, die slechts een bepaalde waarde heeft door onze ijdelheid.

[ 95 ]

  • 159. Het is niet voldoende grote kwaliteiten te hebben, men moet er ook weten mee om te gaan.
  • 160. Hoe schitterend een daad ook is, ze moet niet voor groots doorgaan als ze niet het gevolg is van een groots plan.
  • 161. Er moet een zekere balans zijn tussen daden [ 96 ]en hun bedoelingen, als men alle eventuele effecten ervan wil benutten.
  • 162. De vaardigheid om middelmatige kwaliteiten goed te benutten dwingt respect af en levert vaak een betere reputatie op dan echte verdienste.
  • 163. Er zijn oneindig veel gedragingen die belachelijk lijken, terwijl de verborgen motieven verstandig en doordacht zijn. [ 97 ]
  • 164. Het is makkelijker een functie waardig te lijken die men niet heeft dan een die men werkelijk uitoefent.
  • 165. Onze verdiensten leveren ons de achting van oprechte mensen, ons lot die van het publiek. [ 98 ]
  • 166. De wereld beloont veel vaker de schijn van verdienste dan de verdienste zelf.
  • 167. Gierigheid is meer het tegengestelde van goed beleid dan van vrijgevigheid.
  • 168. De hoop, hoe bedrieglijk ook, helpt [ 99 ]ons tenminste om het einde van ons leven te bereiken langs een aangenamer weg.
  • 169. Terwijl het luiheid en verlegenheid zijn waardoor we ons aan onze verplichtingen houden is het vaak onze deugd die er om wordt geprezen.
  • 170. Het is moeilijk te beoordelen of een zuivere, eerlijke en respectabele handelwijze het gevolg is van integriteit of van gewiekstheid. [ 100 ]
  • 171. Goede bedoelingen monden uit in eigenbelang, zoals rivieren in de zee.
  • 172. Als men de verschillende consequenties van ergernis goed onderzoekt ontdekt men dat deze meer verzuim uitlokt dan het eigenbelang.
  • 173. Er zijn verschillende soorten nieuwsgierigheid: zo komt er een vorm voort uit eigenbelang en zet deze ons ertoe aan te achterhalen wat ons van nut kan zijn; en een andere komt voort uit verwaandheid, de drang te willen weten wat anderen niet weten. [ 101 ]
  • 174. Het is beter onze intelligentie te gebruiken om tegenslagen op te vangen die ons overkomen dan om die te voorzien die ons kunnen overkomen.
  • 175. Trouw in de liefde bestaat uit voortdurende ontrouw, die maakt dat onze gevoelens zich achtereenvolgens hechten aan elke eigenschap van de geliefde, met nu eens een voorkeur voor de ene, dan weer voor de andere eigenschap: op die manier is de trouw slechts een ontrouw die wordt ingeperkt en onder controle wordt gehouden door dezelfde persoon. [ 102 ]
  • 176. Er zijn twee soorten trouw in de liefde: de ene komt voort uit het vinden van steeds nieuwe aantrekkelijke punten in de persoon van de geliefde, de andere uit trouw opvatten als een erezaak.
  • 177. Volharding verdient blaam noch lof, aangezien zij niets anders is dan de instandhouding van voorkeuren of gevoelens, waaraan men niets kan afdingen of toevoegen.
  • 178. Wat maakt dat we nieuwe kennissen aardig vinden is niet de afkeer van de oude, of het plezier van de afwisseling, maar het ongenoegen over te weinig bewonderd worden door degenen die ons al te goed kennen, en de hoop meer bewondering te oogsten bij degenen die ons nog niet zo goed kennen. [ 103 ]
  • 179. We beklagen ons soms achteloos over onze vrienden om op voorhand onze eigen achteloosheid te rechtvaardigen.
  • 180. Ons berouw is niet zozeer spijt over het kwaad dat we gedaan hebben als vrees voor de gevolgen ervan.
  • 181. Er is een wispelturigheid die voortkomt uit achteloosheid of zwakheid van de geest, waardoor deze de opvattingen van anderen klakkeloos overneemt: en er is een andere die meer te verontschuldigen is en die voortkomt uit de afkeer van dingen.
  • 182. Ondeugden doen dienst in de samenstelling van deugden, [ 104 ]zoals giftige stoffen in de samenstelling van medicijnen: omzichtigheid mengt en tempert ze en bedient zich er uiteindelijk van tegen de kwalen van het leven.
  • 183. Men moet het er mee eens zijn, en het de deugd nageven, dat de ergste ellende die mensen overkomt die is waarin ze door hun eigen misdaden terechtkomen.
  • 184. We erkennen onze gebreken, om door onze oprechtheid de nadelen op te heffen van de slechte indruk die we er door maken op anderen. [ 105 ]
  • 185. Er zijn helden in het kwade zoals in het goede.
  • 186. Men veracht niet iedereen die ondeugden heeft, maar men veracht iedereen die geen enkele deugd bezit. [ 106 ]
  • 187. De benaming deugd wordt net zo goed aan eigenbelang gegeven als aan ondeugden.
  • 188. Gezondheid van de geest is even weinig vaststaand als die van het lichaam; en ook al lijkt men ver verwijderd van hartstochten, men is niet minder in gevaar zich door hen te laten meeslepen dan om ziek te worden terwijl men zich gezond voelt.
  • 189. Het ziet er naar uit dat de natuur bij ieder mens, vanaf zijn geboorte, grenzen heeft gesteld aan zijn goede eigenschappen en aan zijn slechte.
  • 190. Het past enkel grote mensen om grote gebreken te hebben. [ 107 ]
  • 191. Men zou kunnen zeggen dat de ondeugden ons opwachten in onze levensloop als waren het gastheren waarbij men opeenvolgend moet logeren; en ik betwijfel of onze ervaring hen zou weten te vermijden als we twee keer dezelfde route zouden mogen volgen.
  • 192. Als de ondeugden ons verlaten vleien we ons met de overtuiging dat wij het zijn die hen verlaten.
  • 193. Er zijn recidieven in de ziekten van de ziel net als [ 108 ]in die van het lichaam; wat we aanzien voor onze genezing is meestal niets anders dan een onderbreking of een verandering van de kwaal.
  • 194. Ziekten van de ziel zijn als lichamelijke wonden: welke zorg we ook aan hun genezing besteden, het litteken blijft aanwezig en dreigt zich ieder ogenblik weer te openen.
  • 195. Wat ons zo vaak belet ons over te geven aan een ondeugd is dat we er ook nog andere hebben.
  • 196. We vergeten makkelijk onze fouten als wij alleen ze kennen.
  • 197. Er zijn mensen waarover we nooit iets slechts zouden geloven [ 109 ]tenzij we het zien; maar er zijn er geen waarbij het ons moet verbazen als we het zien.
  • 198. We bewieroken de enen om de anderen af te kraken, en soms onthouden we zowel Condé als Turenne onze lof om geen van beiden te blameren.

[ 110 ]

  • 199. De wens om knap te lijken belet vaak het te zijn.
  • 200. De deugd zou niet zo ver komen als de ijdelheid haar geen gezelschap hield.
  • 201. Wie denkt dat hij zonder de anderen kan vergist zich schromelijk; maar wie denkt dat de anderen niet zonder hem kunnen vergist zich nog veel meer.
  • 202. Schijnbaar respectabele mensen zijn diegenen die hun tekortkomingen verbergen voor zowel anderen als zichzelf; echt respectabel zijn degenen die ze terdege kennen en er voor uit komen. [ 111 ]
  • 203. De echt respectabele man is degene die zich nergens op beroemt.
  • 204. Ongenaakbaarheid is bij vrouwen gekunsteld en een opsmuk waarmee ze hun schoonheid verhogen. [ 112 ]
  • 205. Het fatsoen van vrouwen komt vaak voort uit gehechtheid aan hun reputatie en hun rust.
  • 206. Men is werkelijk een respectabel mens als men zich niet onttrekt aan de blikken van respectabele mensen.
  • 207. Dwaasheid gaat mee met onze levensloop. Als iemand wijs lijkt dan is dat slechts omdat zijn [ 113 ]dwaasheden passen bij zijn leeftijd en omstandigheden.
  • 208. Er zijn onnozele mensen die er zich zelf van bewust zijn, en die handig gebruik maken van hun onnozelheid.
  • 209. Wie nooit een dwaasheid begaat is niet zo wijs als hij denkt.
  • 210. Met de jaren nemen zowel dwaasheid als wijsheid toe. [ 114 ]
  • 211. Sommige mensen lijken op populaire liedjes, die maar een korte tijd gezongen worden.
  • 212. De meeste mensen beoordelen anderen slechts naar hun succes of hun fortuin.
  • 213. De wens om te schitteren, de angst voor de schande, het voornemen fortuin te maken, het verlangen ons leven makkelijk en aangenaam te maken, en de zin om anderen te vernederen, zijn vaak de oorzaken van de onder mensen zo geroemde dapperheid. [ 115 ]
  • 214. Dapperheid is bij gewone soldaten een gevaarlijke eigenschap dat ze zich hebben aangeleerd om zich in leven te houden.
  • 215. Weergaloze dapperheid en totale lafheid zijn twee uitersten waar men slechts zelden in belandt. De ruimte tussen beide is uitgestrekt en bevat alle andere vormen van moed: er zijn niet minder verschillen tussen hen dan tussen de verschillende gezichten en karakters. Er zijn mensen die zich vrijwillig aan gevaar blootstellen bij het begin van een gevecht maar die het vervolgens makkelijk laten afweten en de moed opgeven bij de voortzetting ervan; er zijn er die zich tevreden stellen als ze in de ogen van het publiek hun eer gered hebben en die weinig meer doen dan dat. Er zijn er die niet doorlopend hun angst even goed de baas blijven; anderen laten zich soms meeslepen door algemene paniek; weer anderen gaan tot de aanval over omdat ze niet op hun post durven [ 116 ]te blijven. Er zijn er bij wie hun moed versterkt wordt door het gewend zijn aan kleinere gevaren en dit hen in staat stelt grotere te trotseren. Sommigen zijn dapper tegenover degenstoten maar vrezen musketschoten; anderen zijn zelfverzekerd tegenover musketten en zien op tegen het moeten vechten met de degen. Al deze verschillende soorten moed hebben gemeen dat de nacht, die angst doet groeien en zowel goede als slechte daden verhult, de gelegenheid biedt zich enigszins te redden. We zien nog een meer algemene manier van zich redden: want we zien niemand dat doen waartoe hij in staat zou zijn geweest als hij zeker had geweten het te overleven. Zodat het duidelijk is dat door de doodsangst aan dapperheid wordt ingeboet. [ 117 ]
  • 216. Echte dapperheid is zonder getuigen dat doen wat men zou kunnen doen als iedereen toekeek.
  • 217. Koelbloedigheid is een buitengewone kracht van het gemoed, waardoor dit de verwarring, chaos en emoties beheerst die het zien van grote gevaren in haar zou kunnen oproepen; en het is door deze kracht dat helden zich kalm staande weten te houden en de vrije beschikking over hun verstand hebben onder de meest overweldigende en angstaanjagende omstandigheden.
  • 218. Huichelarij is een eerbewijs dat de ondeugd aan de deugd brengt. [ 118 ]
  • 219. De meeste mensen stellen zich in een oorlog voldoende aan gevaar bloot om hun eer te redden; maar slechts weinigen willen zich altijd aan zoveel gevaar blootstellen als nodig is om het doel te bereiken waarvoor ze zich in gevaar brengen.
  • 220. Ijdelheid, schaamte en vooral temperament bepalen [ 119 ]vaak de dapperheid van mannen en de deugdzaamheid van vrouwen.
  • 221. Men wil zeker zijn leven niet verliezen, en men wil roem oogsten; dit leidt ertoe dat dapperen meer behendigheid en verstand hebben om aan de dood te ontsnappen dan duitenklievers om hun bezit te bewaren.
  • 222. Er zijn vrijwel geen mensen die niet bij het eerste verval van de ouderdom laten zien op welke manier hun lichaam en geest zullen aftakelen. [ 120 ]
  • 223. Het is met dankbaarheid als met het goed vertrouwen van kooplui: het houdt de handel in stand, en we kwijten onze schulden niet omdat we dat rechtvaardig vinden maar om makkelijker mensen te vinden die ons krediet verlenen.
  • 224. Al degenen die uit verplichting dankbaarheid tonen hoeven daarom nog niet prat te gaan op hun dankbaarheid.
  • 225. De misrekening bij de dankbaarheid die we voor bewezen diensten verwachten ontstaat doordat de trots van de gever en de trots van de ontvanger het niet eens kunnen worden over de prijs van de gunst. [ 121 ]
  • 226. Al te grote haast om aan een verplichting te voldoen is een vorm van ondankbaarheid.
  • 227. Mensen die geluk hebben zijn niet kritisch op zichzelf, en denken altijd gelijk te hebben zolang het lot hun verkeerde gedragingen niet afstraft.
  • 228. Trots wil geen verplichtingen, eigenliefde wil niet betalen. [ 122 ]
  • 229. De goede diensten die we van iemand hebben ontvangen verplichten ons de narigheden van zijn kant te verdragen.
  • 230. Niets werkt zo aanstekelijk als een voorbeeld en we doen nooit iets erg goeds of erg slechts zonder dat het navolging oproept. We imiteren goede daden door wedijver; en slechte door de verdorvenheid van onze aard, die door de schaamte achter slot en grendel was gezet, maar door het voorbeeld in vrijheid wordt gesteld.

[ 123 ]

  • 231. Het is een grote dwaasheid de enige te willen zijn die wijs is.
  • 232. Welk voorwendsel we ook geven aan ons verdriet, het wordt vaak enkel gevoed door eigenbelang en ijdelheid.
  • 233. Er zijn in het verdriet verschillende soorten huichelarij: zo is er een vorm waarin we, onder het voorwendsel te huilen om het verlies van een dierbaar persoon, onszelf betreuren; we rouwen om het gunstige oordeel over ons dat met hem verdwijnt; we betreuren de afname van onze voorspoed, ons plezier, ons prestige. Zo krijgen de doden de eer van de tranen die enkel vloeien om de [ 124 ]levenden. Ik noem dit een vorm van huichelarij omdat men in dit soort verdriet zichzelf bedriegt. Er is een andere huichelarij die minder onschuldig is, omdat zij iedereen voor de gek houdt: dat is het verdriet van sommige personen die streven naar de eer van een mooi en eeuwig lijden. Nadat de tijd, die alles oplost, de echte smart heeft geheeld, volharden ze hardnekkig in hun tranen, klagen en zuchten; ze spelen een somber personage en spannen zich in om door al hun daden het beeld op te roepen dat hun ongeluk pas zal eindigen als hun leven eindigt. Deze droevige en vermoeiende ijdelheid vindt men gewoonlijk bij eerzuchtige vrouwen: doordat hun geslacht hen alle wegen naar de glorie verspert spannen ze zich in om naam te maken door een vertoon van ontroostbaar verdriet. Er is nog een andere soort tranen, die [ 125 ]slechts onbeduidende bronnen hebben en makkelijk vloeien en weer opdrogen: men huilt om voor teer door te gaan; men huilt om medelijden op te wekken; men huilt om betreurd te worden; tenslotte huilt men om de slechte reputatie te vermijden dat men nooit huilt.
  • 234. Het is vaker door trots dan door gebrek aan inzicht dat men zich met zoveel hardnekkigheid verzet tegen de meest gangbare opvattingen: men vindt de eerste rangen van de goede partij bezet en wil niet op de laatste zitten. [ 126 ]
  • 235. We leggen ons makkelijk neer bij tegenslagen van onze vrienden, als we daardoor de kans krijgen hen onze genegenheid te tonen.
  • 236. Het lijkt alsof de eigenliefde bedrogen wordt door goedhartigheid, en dat ze zichzelf vergeet als we ons inspannen voor het welzijn van anderen. Maar op die manier neemt zij juist de meest zekere weg naar het doel: het is lenen met woekerrente onder de mom van geven; zij kan zo iedereen voor zich winnen op een subtiele en verfijnde manier. [ 127 ]
  • 237. Niemand verdient te worden geprezen voor zijn goedaardigheid als hij niet het vermogen heeft om iets slechts te doen: elke andere goedaardigheid is meestal slechts luiheid of gebrek aan wilskracht.
  • 238. Het is bij de meeste mensen minder gevaarlijk hen slecht te behandelen dan er al te goed voor te willen zijn. [ 128 ]
  • 239. Niets streelt onze trots meer dan vertrouwelijkheid van groten, aangezien we dat als een gevolg van onze verdienste zien, zonder te merken dat het bij hen meestal voortkomt uit ijdelheid of loslippigheid. [ 129 ]
  • 240. Men kan van aantrekkelijkheid, los van schoonheid, zeggen dat het een symmetrie betreft waarvan men de regels niet kent, en een geheimzinnige samenhang van: alle trekken van de persoon samen, de trekken met de kleuren, en diens hele voorkomen.
  • 241. Behaagzucht ligt aan de basis van het vrouwelijk temperament; maar niet allen geven er uiting aan omdat bij sommigen de behaagzucht wordt afgeremd door angst of gezond verstand. [ 130 ]
  • 242. Men ergert anderen vaak, wanneer men in de waan is hen nooit te zullen ergeren.
  • 243. Slechts weinig dingen zijn op zichzelf onuitvoerbaar; en het ontbreekt ons vaker aan de volharding om ze te laten slagen dan aan de middelen.
  • 244. De hoogste bekwaamheid bestaat uit het kennen van de prijs van alle dingen. [ 131 ]
  • 245. Het is een grote bekwaamheid als men zijn bekwaamheid weet te verbergen.
  • 246. Wat edelmoedigheid lijkt is vaak niet anders dan een vermomde ambitie, die kleine belangen veronachtzaamt om grotere na te streven.
  • 247. De betrouwbaarheid van de meeste mensen is niets anders dan een uitvinding van de eigenliefde om vertrouwen te wekken; het is een manier om ons boven anderen te verheffen en ons tot vertrouweling te maken bij de belangrijkste zaken. [ 132 ]
  • 248. Grootmoedigheid versmaadt alles, om alles te hebben.
  • 249. Er is niet minder welsprekendheid in de toon van de stem, in de ogen en de houding van de persoon, dan in de keuze van de woorden.
  • 250. Echte welsprekendheid bestaat er uit te zeggen wat nodig is, en niet meer dan nodig is. [ 133 ]
  • 251. Er zijn mensen die gesierd worden door hun gebreken, en anderen die ontsierd worden door hun kwaliteiten.
  • 252. Het is even gewoon om de smaak te zien veranderen als het ongewoon is om de voorkeuren te zien veranderen.
  • 253. Het eigenbelang maakt gebruik van alle mogelijke deugden en ondeugden. [ 134 ]
  • 254. Nederigheid is vaak niets meer dan geveinsde onderwerping, waarvan men zich bedient om anderen te onderwerpen; het is een kunstgreep van de trots, die zich verlaagt om zich te verheffen; en hoewel deze duizend verschillende vormen kan aannemen is de trots nooit bedrieglijker en beter vermomd dan wanneer hij zich verbergt achter de gedaante van nederigheid. [ 135 ]
  • 255. Alle gevoelens hebben elk hun eigen intonatie, gebaren en uitdrukkingen; en de samenhang hiervan, goed of slecht, aangenaam of onaangenaam, maakt dat een persoon prettig overkomt of niet.
  • 256. In elk vak wendt iedereen de façade aan waarin men anderen wil laten geloven: men kan dus zeggen dat de wereld slechts uit schijn bestaat. [ 136 ]
  • 257. Gewichtigdoenerij is raadselachtig vertoon, bedacht om leegheid van geest te verbergen. [ 137 ]
  • 258. Goede smaak is eerder het resultaat van oordeelsvermogen dan van intelligentie.
  • 259. Het genot van de liefde bestaat in het liefhebben, en men is gelukkiger door de gevoelens die men heeft dan door die welke men bij de geliefde opwekt.
  • 260. Wellevendheid is de wens om ook zodanig behandeld te worden en als beleefd gezien te worden.
  • 261. De opvoeding die men doorgaans aan jongeren geeft is het verstrekken van een extra dosis eigenliefde. [ 138 ]
  • 262. Geen enkele hartstocht wordt zo hevig beheerst door eigenliefde als de liefde, en men is altijd veel meer bereid de vrede van de geliefde op te offeren dan de zijne te verliezen.
  • 263. Wat men vrijgevigheid noemt is meestal niets anders dan schenken vanuit onze ijdelheid, die we meer koesteren dan dat wat we geven.
  • 264. Medelijden is vaak het voelen van ons eigen leed [ 139 ]in het leed van anderen; het is een handige vooruitblik op ongeluk dat ons kan overkomen; we geven hulp aan anderen om hen te motiveren in gelijkaardige omstandigheden hulp aan ons te bieden, en de diensten die we hen verlenen zijn, op de keper beschouwd, weldaden die we alvast voor onszelf verrichten. [ 140 ]
  • 265. Bekrompenheid van geest leidt tot koppigheid, en we geloven niet makkelijk wat buiten ons gezichtsveld ligt.
  • 266. Men vergist zich als men denkt dat het slechts heftige hartstochten zijn, zoals eerzucht en liefde, die [ 141 ]over de andere kunnen triomferen. De luiheid, hoe futloos zij ook is, laat vaak niet na hen de baas te zijn: zij maakt zich meester van alle plannen en daden in het leven; ongemerkt vernietigt en verslindt zij hartstochten en deugden.
  • 267. De neiging om een beschuldiging te geloven, zonder die voldoende te verifiëren, komt voort uit trots en luiheid: men [ 142 ]wil schuldigen vinden en niet de moeite nemen om de daden te onderzoeken.
  • 268. We verwerpen rechters op de geringste gronden; maar we laten onze reputatie en eer sterk afhangen van het oordeel van anderen, die ons helemaal vijandig gezind zijn door hun afgunst, hun vooroordelen of hun kleingeestigheid; en het is om hen gunstig te stemmen dat we op allerlei manieren onze rust en ons leven in gevaar brengen. [ 143 ]
  • 269. Zelden is een mens scherpzinnig genoeg om al het kwaad op te merken dat hij aanricht.
  • 270. Verworven eer is een onderpand voor te verwerven eer. [ 144 ]
  • 271. Jong zijn is een aanhoudende roes: het is de koorts van het verstand.
  • 272. Niets zou mensen die grote lof verdienden nederiger moeten maken dan de moeite die ze nog doen om zich te laten gelden in kleinigheden.
  • 273. Er zijn mensen die men in de wereld waardeert en die geen andere verdiensten hebben dan de tekortkomingen die hen van nut zijn in de sociale omgang.
  • 274. De bevalligheid van het nieuwe is voor de liefde wat het dons [ 145 ]op de vrucht is: het geeft er een glans aan die makkelijk weggeveegd kan worden en niet meer terugkeert.
  • 275. Spontane goedhartigheid, die er prat op gaat uit gevoeligheid te handelen, wordt vaak verstikt door een gering eigenbelang.
  • 276. Afwezigheid doet middelmatige gevoelens verminderen en sterke toenemen, zoals de wind de kaarsen uitdooft maar het vuur aanwakkert. [ 146 ]
  • 277. Vrouwen denken vaak lief te hebben terwijl ze niet liefhebben: het in beslag genomen worden door een avontuurtje, de opwinding die een verhouding geeft, de natuurlijke neiging tot genieten van het geliefd worden, en de moeite om af te wijzen overtuigen hen ervan dat ze hartstocht voelen terwijl het enkel om behaagzucht gaat.
  • 278. Wat maakt dat we zo vaak ontevreden zijn over onderhandelaars is dat ze bijna altijd het belang van hun vrienden laten varen voor het slagen van de onderhandelingen, wat hun eigen belang wordt door de eer die ze kunnen inleggen als ze in hun opdracht slagen. [ 147 ]
  • 279. Als we de genegenheid aandikken, die onze vrienden voor ons voelen, is dat vaak minder uit erkentelijkheid dan vanuit de wens onze verdiensten aan te tonen.
  • 280. De bijval die men geeft aan starters komt vaak voort uit stille afgunst op degenen die hun naam al gevestigd hebben.
  • 281. De trots, die zoveel afgunst in ons oproept, helpt ons vaak ook om deze te temperen.
  • 282. Er zijn gehuichelde bedriegerijen die de waarheid zo sterk benaderen dat men er verkeerd aan doet zich er niet door te laten beetnemen. [ 148 ]
  • 283. Het vergt soms niet minder denkwerk om een goed advies te kunnen benutten dan om zelf een oplossing te vinden.
  • 284. Er zijn schurken die minder gevaarlijk zouden zijn als ze niet ook een beetje goedhartig waren.
  • 285. Grootmoedigheid wordt voldoende gedefinieerd door zijn naam; niettemin zou men dit het gezond verstand van de trots kunnen noemen, en de meest nobele weg om lof te oogsten. [ 149 ]
  • 286. Het is onmogelijk een tweede keer te houden van een geliefde die men eerder volledig heeft losgelaten.
  • 287. Het is niet zozeer de scherpte van het verstand die ons meerdere oplossingen voor eenzelfde probleem doet vinden, dan dat het gebrek aan invallen ons laat talmen bij alles wat in onze verbeelding opkomt en ons belet van meet af aan de beste uitweg te zien.
  • 288. Sommige kwesties en ziekten verslechteren op een bepaald moment door de remedie en de grote vaardigheid bestaat er uit te weten wanneer het net gevaarlijk is die laatste toe te passen. [ 150 ]
  • 289. Gekunstelde eenvoud is verfijnd bedrog.
  • 290. Er zijn meer gebreken in het temperament dan in de geest.
  • 291. De verdienstelijkheid van mensen heeft zijn seizoen, net zoals de vruchten.
  • 292. Men kan over het temperament van mensen hetzelfde zeggen als van gebouwen: dat de aanblik van sommige kanten aangenaam is, van andere kanten onaangenaam.
  • 293. Bedaardheid kan zich niet op de verdienste beroepen onze eerzucht zowel te bestrijden als te onderdrukken: dat kan niet allebei. Bedaardheid is de loomheid en luiheid van [ 151 ]het karakter, zoals de eerzucht er de drijfkracht en heftigheid van is.
  • 294. We houden altijd van onze bewonderaars, maar niet altijd van degenen die wij bewonderen.
  • 295. We kennen lang niet al onze intenties.
  • 296. Het is moeilijk te houden van mensen waar we op neerkijken; [ 152 ]maar het is niet minder moeilijk te houden van mensen waar we erg naar opkijken.
  • 297. De vloeistoffen van het lichaam hebben hun gewone en regelmatige stroming, die ongemerkt onze wil stuurt en beweegt; zij circuleren gezamenlijk en besturen opeenvolgend een geheim rijk in ons, zodanig dat zij een aanzienlijke rol in onze daden spelen zonder dat we het opmerken.
  • 298. Erkentelijkheid is bij de meeste mensen niets anders dan een heimelijk verlangen naar grotere gunsten.
  • 299. Vrijwel iedereen schept er genoegen in kleine verplichtingen na te komen; [ 153 ]veel mensen tonen zich erkentelijk bij gewone verplichtingen; maar er is vrijwel niemand die zich niet ondankbaar toont als het om grote gaat.
  • 300. Voor sommige dwaasheden is men even vatbaar als voor besmettelijke ziekten.